ECLI:NL:RBOBR:2017:6606

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
17_1394
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij bestuursdwang en kostenverhaal na dumping van drugsafval

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant zich gebogen over de bevoegdheid van de rechtbank in het kader van bestuursdwang en de mogelijkheid om kosten te verhalen op de eigenaren van een perceel waar drugsafval is gedumpt. De eisers, eigenaren van een weiland in Nuenen, hebben te maken gehad met twee incidenten van dumping van drugsafval op hun terrein. De gemeente heeft in beide gevallen spoedbestuursdwang toegepast en de kosten van het opruimen op de eisers willen verhalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen verwijt kan worden gemaakt voor de dumping, aangezien zij niet op de hoogte waren van de situatie en er geen bewijs is dat zij op de hoogte waren van de dumping. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in beide gevallen terecht heeft ingegrepen, maar dat het onredelijk is om de kosten van het opruimen bij de eisers neer te leggen, omdat het opruimen vooral in het algemeen belang was. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard en de besluiten van de gemeente vernietigd, waarbij de kosten niet op de eisers verhaald mogen worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming voor burgers en de verantwoordelijkheden van de overheid bij het optreden tegen milieucriminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/1394, 17/1869 en SHE 17/3069

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2017 in de zaken tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder,
(gemachtigden: mr. G.M. van den Boom en A.P.M. Hermans).

Procesverloop

Op 28 september 2016 heeft verweerder besloten om met spoed bestuursdwang toe te passen en zelf drugsafval op te ruimen dat op het perceel van eisers terecht was gekomen.
Op 28 oktober 2016 heeft verweerder dit besluit vastgelegd in een brief. Hierbij heeft verweerder ook besloten de opruimkosten op eisers te verhalen.
Bij besluit van 11 april 2017 (het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394 beroep ingesteld.
Op 9 mei 2017 heeft verweerder de hoogte van de opruimkosten vastgesteld en die kosten ingevorderd (de kostenverhaalsbeschikking).
Eisers hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Dit bezwaar wordt meegenomen in het beroep in de zaak SHE 17/1394 en is apart geregistreerd onder zaaknummer SHE 17/1869.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 augustus 2017 heeft verweerder besloten om met spoed bestuursdwang toe te passen en drugsafval op te ruimen dat voor de tweede keer op het perceel van eisers terecht was gekomen.
Op 9 augustus 2017 (het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069) heeft verweerder dit besluit vastgelegd in een brief. Hierbij heeft verweerder weer besloten de opruimkosten op eisers te verhalen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069 bezwaar gemaakt. Zij hebben verweerder verzocht om de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen.
Verweerder is het daarmee eens en heeft het bezwaarschrift als rechtstreeks beroep doorgestuurd naar de rechtbank. Dat is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer SHE 17/3069.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken SHE 17/1394 en SHE 17/1869 heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2017. [naam] (een van de erfgenamen) en de gemachtigde van eisers zijn naar de zitting gekomen. Verweerder is op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak na die zitting verwezen naar de meervoudige kamer.
De behandeling is voortgezet op de zitting van 23 november 2017. Daar is ook de zaak SHE 17/3069 behandeld. Namens eisers zijn [naam] en [naam] naar de zitting gekomen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. De heer [naam] , de echtgenoot en vader van eisers, was eigenaar van een weiland in Nuenen, bekend als [naam] en in het kadaster opgenomen onder [nummer] (het weiland). De heer [naam] is in 2014 overleden. Eisers hebben het weiland als erfenis aanvaard, maar de erfenis is nog niet verdeeld.
2. In de nacht van 27 op 28 september 2016 kwam bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) de melding binnen van een autobrand op het weiland. Nadat de brandweer de brand had geblust, kreeg men de indruk dat in het uitgebrande voertuig drugsafval aanwezig was. Een medewerker van ODZOB is er meteen naartoe gegaan om te kijken wat er aan de hand was. In de uitgebrande bestelbus zag hij smeulende vaten. Hij dacht dat er een chemische reactie in die vaten aan de gang was. Een toezichthouder van de gemeente heeft daarna gekeken of de bodem was verontreinigd en of de situatie gevaarlijk was voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu. De toezichthouder zag dat een vloeistof uit de vaten en/of de bus was gelekt en dat verpakkingen gesmolten waren. Ook zag zij dat de chemische reactie in de vaten nog bezig was en dat de vloeistof in de vaten aan het koken was. De toezichthouder heeft een verslag gemaakt van de waarnemingen.
3. De ochtend na de brand heeft de toezichthouder van de gemeente [naam] gebeld. Op 28 september 2016 heeft ODZOB het bedrijf Ecoloss Project B.V. (Ecoloss) ingeschakeld. Medewerkers van Ecoloss hebben op 28 september 2016 gekeken wat er precies aan de hand was. Op 28 en 29 september 2016 hebben medewerkers van Ecoloss de uitgebrande bestelbus en de chemische afvalstoffen opgeruimd en monsters genomen van de bodem zodat gekeken kon worden of de bodem verontreinigd was. Ook hebben zij opgeschreven wat zij precies hebben gedaan op de plek waar het afval was gedumpt. Een ander bedrijf, Tritium Advies, heeft later de bodem schoongemaakt.
4. Nog geen jaar later, in de nacht van 7 op 8 augustus 2017, is in het weiland van eisers opnieuw drugsafval gedumpt. Nu ging het om 45 kleine jerrycans en een grotere tank. Op de jerrycans zijn dekens of kleding gegooid en die zijn in brand gestoken. Twee toezichthouders van de gemeente zijn op 8 augustus 2017 rond 12.00 uur gaan kijken wat er aan de hand was. In de jerrycans zat een zuurachtige vloeistof. De jerrycans waren gedeeltelijk gesmolten en de vloeistof lekte uit de jerrycans in de bodem.
5. De toezichthouders van de gemeente hebben eisers op verschillende manieren proberen te bereiken. Zij hebben een aantal keer geprobeerd te bellen en ze zijn naar het huis van één van de eisers gegaan en hebben een kaartje in de brievenbus achtergelaten. Ook hebben zij eisers via de mail en via hun advocaat geprobeerd te bereiken. Dat is allemaal niet gelukt. [naam] was op vakantie. Daarna heeft de gemeente het drugsafval zelf laten verwijderen op 8 en 9 augustus 2017 en later nog op 14 augustus 2017. Hiervoor is het bedrijf Tritium Advies ingeschakeld.
Het standpunt van verweerder
6. In beide zaken heeft verweerder niet het idee dat eisers iets te maken hebben met het dumpen van het drugsafval zelf. Toch vindt verweerder dat eisers de wet hebben overtreden.
In het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394 heeft verweerder gesteld dat eisers twee overtredingen hebben gepleegd: zij hebben gehandeld in strijd met de zorgplicht van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet door het drugsafval te laten liggen. Daardoor bleef het gevaar voor de gezondheid of veiligheid bestaan. Ook vindt verweerder dat eisers het weiland hebben laten gebruiken voor het opslaan van drugsafval in strijd met het bestemmingsplan.
In het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069 vindt verweerder daarnaast dat eisers hebben gehandeld in strijd met de Algemene plaatselijke verordening (APV). Daarin is verboden om een verzamelplaats van vuil te hebben. Tot slot hebben eisers volgens verweerder onvoldoende zorg voor het milieu in acht genomen in strijd met artikel 1.1a van de Wet milieubeheer.
In beide zaken vindt verweerder dat niet langer gewacht kon worden met het opruimen van het drugsafval. De situatie was zo dringend dat er volgens verweerder zelfs geen tijd was om met een brief aan te kondigen dat de gemeente meteen zelf het drugsafval zou laten opruimen.
Ten slotte vindt verweerder dat eisers moeten betalen voor het opruimen van het drugsafval. Verweerder verwijt eisers dat zij niets hebben gedaan om het drugsafval op te ruimen. Het drugsafval ligt op het perceel van eisers en is daarmee hun probleem. Zij zijn eigenaar van het perceel en zijn daarom aansprakelijk.
Het standpunt van eisers
7. Eisers vinden het in beide zaken onterecht dat verweerder zelf het drugsafval is gaan opruimen. Zij vinden dat zij geen overtreders zijn, omdat zij niets met het drugsafval te maken hebben en verweerder hen niets kan verwijten. Ook vinden zij het helemaal niet duidelijk dat de situatie zo gevaarlijk was. Zij betwisten dat verweerder hen op de hoogte heeft gesteld. In de eerste zaak begreep [naam] helemaal niets van het telefoontje van de toezichthouder en in de tweede zaak was [naam] op vakantie en heeft verweerder eisers niet bereikt. Ook vinden eisers het onterecht dat zij van verweerder de rekening van het opruimen van het drugsafval krijgen gepresenteerd. Zij vinden drugsafval een maatschappelijk probleem.
Toepasselijke regelgeving
8. De rechtbank heeft de regelgeving die op deze twee zaken van toepassing is in een bijlage bij deze uitspraak gezet.
Is de rechtbank bevoegd?
9. Voordat de rechtbank de zaken inhoudelijk kan behandelen, moet de rechtbank eerst nagaan of zij wel bevoegd is. In de eerste zaak is de rechtbank zonder meer bevoegd om een uitspraak te doen. Die zaak gaat over een overtreding van het bestemmingsplan of de Woningwet en daar geldt de hoofdregel dat eerst de rechtbank een uitspraak doet en (als partijen het daar niet mee eens zijn) in hoger beroep de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) een uitspraak doet. In de tweede zaak is dat minder duidelijk. In de tweede zaak heeft verweerder namelijk gezegd dat artikel 1.1a van de Wet milieubeheer ook wordt overtreden. Bij beroepen over de handhaving van dit artikel in de Wet milieubeheer is niet de rechtbank, maar alleen de Afdeling bevoegd om een uitspraak te doen. Tegen die uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De Afdeling heeft in een aantal uitspraken overwogen dat, als sprake is van één feitencomplex waarbinnen meerdere overtredingen hebben plaatsgevonden en bij één van deze overtredingen alleen de Afdeling bevoegd is om over het handhavingsbesluit te oordelen, de rechtbank niet bevoegd is, maar alleen de Afdeling. [1] De Afdeling heeft dit oordeel niet verder gemotiveerd.
De rechtbank is het niet eens met die uitspraken van de Afdeling. Hoofdregel in het Nederlandse bestuursrecht is dat iemand het recht heeft op behandeling door een rechtbank en vervolgens door een hogerberoepsinstantie zoals de Afdeling. De wetgever heeft hierop in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitzonderingen gemaakt, maar die uitzonderingen moeten beperkt worden uitgelegd. Een ruime uitleg gaat immers ten koste van de rechtsbescherming van burgers. De Afdeling had ook kunnen oordelen dat de burger er een ‘extra’ rechtsmiddel bij krijgt: een beroep bij de rechtbank die ook al bevoegd was over de andere overtredingen te oordelen. Dat is veel aantrekkelijker uit oogpunt van rechtsbescherming en gaat niet ten koste van efficiency. De uitspraken van de Afdeling hebben tot gevolg dat bestuursorganen vrij kunnen kiezen of zij de burgers (die door deze besluiten worden getroffen) slechts één beroep gunnen of twee beroepsinstanties. De bestuursorganen kunnen namelijk kiezen op welke wetsartikelen zij handhaven. Artikel 1.1a van de Wet milieubeheer is een wetsartikel dat voor alles en iedereen geldt en dat aan bijna iedere overtreding in het omgevingsrecht ten grondslag kan worden gelegd. De tweede zaak is bovendien gevoegd met de zaken SHE 17/1394 en 17/1869 omdat die zaken op de zaak SHE 17/3069 lijken. Het is ook daarom niet sneller of efficiënter om de zaak SHE 17/3069 af te splitsen en door te sturen naar de Afdeling.
Daarnaast is in de tweede zaak rechtstreeks beroep ingesteld. De rechtbank heeft in die zaak pas kort voor de zitting de stukken van verweerder ontvangen. Op dat moment was het te laat om de zaak terug te verwijzen naar verweerder om alsnog op het bezwaar te laten beslissen. Als de rechtbank de lijn van de Afdeling zou volgen, zou tegen het handhavingsbesluit in de tweede zaak maar één rechtsmiddel openstaan: beroep bij de Afdeling (in plaats van bezwaar, beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling). Dat vindt de rechtbank niet passend en daarom vindt de rechtbank dat zij bevoegd is om ook over de tweede zaak te oordelen.
Is sprake van een overtreding door eisers?
10. De eerste inhoudelijke vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of er sprake is van een overtreding door eisers. Volgens verweerder zijn er in de eerste zaak twee en in de tweede zaak vier verschillende overtredingen. De rechtbank vindt dat er in beide zaken maar één overtreding is.
In artikel 1a van de Woningwet staat dat de eigenaar van een terrein ervoor moet zorgen dat als gevolg van de toestand van dat terrein geen gevaar voor gezondheid of veiligheid ontstaat. Die bepaling hebben eisers overtreden.
Voordat de rechtbank die conclusie kon trekken, heeft zij wel eerst moeten kijken of het weiland wel een ‘terrein’ is. Hier kun je verschillend over denken. In de Woningwet zelf staat geen definitie van ‘terrein’. Als je kijkt naar wat mensen in het normale spraakgebruik onder een terrein verstaan, dan valt een weiland daar wel onder. Als je kijkt naar de definitie in andere regelgeving, vooral het Bouwbesluit (dat is gebaseerd op de Woningwet), dan gaat het erom of het een onbebouwd perceel is dat bij een bouwwerk hoort. Het is duidelijk dat het weiland een onbebouwd perceel is. En een afrastering met palen en prikkeldraad is juridisch gezien een bouwwerk. Ook volgens die definitie is het weiland dus een terrein.
Vervolgens moet worden bekeken of de situatie op het weiland een gevaar voor gezondheid of veiligheid veroorzaakte. Dat hoeft niet onomstotelijk vast te staan. Het gaat erom dat er terecht een vermoeden was dat er gevaar was. De rechtbank vindt dat de medewerkers van de gemeente dat vermoeden in beide zaken mochten hebben en vindt dit vermoeden ook terecht. Het is algemeen bekend dat in de provincie Noord-Brabant vaak drugsafval wordt gedumpt. Als een toezichthouder van de gemeente dan een uitgebrand busje met smeulende en borrelende vaten ziet of een groot aantal gesmolten en lekkende containers met een zurige vloeistof, dan is het logisch dat die toezichthouder vermoedt dat er chemisch afval is gedumpt en dat daardoor gevaar voor gezondheid of veiligheid bestaat. Het is dan niet nodig om de samenstelling van de stoffen eerst te onderzoeken.
Iemand kan deze bepaling van de Woningwet overtreden, ook al valt hem of haar niets te verwijten. Het is zelfs niet nodig dat diegene wist wat er aan de hand was. Juridisch heet dat een risicoaansprakelijkheid.
11. De rechtbank vindt dat de andere overtredingen niet zijn komen vast te staan. Hieronder wordt uitgelegd waarom niet.
11.1
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. [2] Onder gebruiken valt ook het laten gebruiken van een perceel. Soms geeft iemand een woning, loods of stuk grond actief in gebruik bij een ander. Dan is al snel sprake van laten gebruiken. Maar in deze zaken is dat anders: onbekenden hebben zonder medeweten van de eigenaren drugsafval gedumpt op het weiland. Om te kunnen zeggen dat eisers het weiland hebben laten gebruiken, moeten zij toch ten minste hebben geweten wat er aan de hand was. Dat blijkt ook uit een uitspraak van de Afdeling. [3] Verweerder moet aantonen dat eisers inderdaad hebben geweten dat er drugsafval op het perceel lag. De rechtbank vindt dat verweerder dat in beide zaken niet heeft aangetoond.
In de eerste zaak zegt verweerder dat is gebeld met [naam] en dat hem duidelijk was gemaakt wat er aan de hand was. Maar [naam] zelf heeft dat ontkend. Hij vond het maar een vaag telefoontje en had niet door dat hij met iemand van de gemeente in gesprek was. Van dit telefoontje is geen gespreksverslag gemaakt. Het is voor de rechtbank moeilijk om zeker te weten wat er over en weer is gezegd. Het gaat dan te ver om te zeggen dat vanwege dat ene, korte telefoontje eisers wisten wat er aan de hand was. Verweerder had meer haar best moeten doen om eisers duidelijk te maken wat er aan de hand was, bijvoorbeeld door langs te gaan bij eisers.
In de tweede zaak heeft verweerder wel geprobeerd eisers te bereiken, maar dat is niet gelukt. [naam] was zelfs op vakantie. In de tweede zaak kun je dus al helemaal niet zeggen dat eisers het hebben geweten. Misschien had de rechtbank er anders tegenaan gekeken als was gebleken dat eisers zich expres onbereikbaar hebben gehouden, maar er is geen enkele reden om dat te denken.
11.2
In de zaak SHE 17/3069 vindt de rechtbank niet dat eisers de APV hebben overtreden omdat zij een verzamelplaats van vuil hadden. Het weiland was namelijk geen verzamelplaats van vuil. De rechtbank vindt dat pas sprake is van een verzamelplaats als ergens met enige regelmaat afvalstoffen worden verzameld. Het gaat te ver om een weiland waar in een periode van ongeveer een jaar min of meer toevallig twee keer drugsafval wordt gedumpt een ‘verzamelplaats’ te noemen.
11.3
Ten slotte vindt de rechtbank ook niet dat eisers onvoldoende zorg in acht hebben genomen voor het milieu en daardoor de Wet milieubeheer hebben overtreden. In de tweede zaak heeft verweerder gesteld dat eisers die wet hebben overtreden, omdat zij na de eerste dumping onvoldoende maatregelen hebben genomen om een volgende dumping te voorkomen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog wel gezegd dat het verwijt hierbij ook is dat eisers na de dumping het drugsafval hebben laten liggen, maar dat heeft verweerder niet zo opgeschreven in het besluit. De rechtbank houdt verweerder op dit punt aan wat in het besluit staat. Dat levert geen overtreding van de Wet milieubeheer op. De Afdeling heeft eerder namelijk geoordeeld dat voor zo’n overtreding is vereist dat ernstige nadelige gevolgen moeten optreden of acuut moeten dreigen op te treden. [4] Het is dus niet zo dat door na een eerdere dumping geen maatregelen te nemen tegen een tweede dumping, eisers de Wet milieubeheer overtreden. Dan zou iedere grondeigenaar een hek om zijn perceel moeten gaan plaatsen.
Overigens: ook het laten liggen van drugsafval na de dumping is geen overtreding van de Wet milieubeheer omdat hiervoor is vereist dat eisers moeten hebben geweten van de situatie of die redelijkerwijs moeten hebben kunnen vermoeden. Eisers hebben helemaal niets geweten in de tweede zaak.
Is het terecht dat verweerder het drugsafval meteen heeft laten opruimen?
12. De conclusie is dus dat van alle overtredingen die verweerder heeft aangevoerd in beide zaken alleen overtreding van de Woningwet is komen vast te staan. Dat is wel genoeg voor verweerder om te kunnen optreden. Moest dat dan direct of had verweerder eisers eerst de kans moeten geven om het afval zelf op te ruimen?
In de eerste zaak is in een eerste rapportage van het bedrijf Ecoloss (het EHBI-rapport) het volgende gezegd over de situatie op het weiland na de dumping van het drugsafval:
“Bij aankomst op voornoemde locatie(rechtbank: het weiland)
werd een uitgebrand voertuig met gevaarlijk afval vermoedelijk afkomstig van een xtc productieplaats aangetroffen. In het voertuig werden (de restanten van) circa 25 jerrycans met onbekende producten aangetroffen. Daarnaast waren er restanten aanwezig van diverse materialen als metalen zeven. Het product in de door brand ernstig beschadigde jerrycans (o.a. zuren) was nog chemisch actief; de producten walmden en reageerden nog. Afvoer hiervan in reguliere vaten was hierdoor niet mogelijk.”
In een aanvullend rapport [5] heeft de ODZOB uitgebreid toegelicht wat er precies aan de hand was, welke risico’s er waren en wat er had kunnen gebeuren als niet direct werd ingegrepen.
In de tweede zaak is in het Controlerapport Handhaving van 8 augustus 2017 onder meer het volgende gezegd:
“Bij het betreden van het perceel op 8 augustus 2017 werd een kenmerkende geur waargenomen die verband houdt met synthetische drugs. Op het perceel waren meerdere jerrycans aanwezig. In de jerrycans zat vermoedelijk een sterke zuurachtige vloeistof met een pH-waarde van 1. Er is vastgesteld dat de vloeistof uit de jerrycans is gelekt en dat de verpakkingen (deels) gesmolten waren. Er is sprake van een behoorlijke intrekking van de vloeistof in de bodem. Op 8 augustus 2017 regende het. Om verdere bodemverontreiniging en gevaar voor het milieu te voorkomen (in combinatie met de regenval) was snel optreden noodzakelijk.”
Volgens de rechtbank heeft verweerder in beide zaken terecht besloten dat er geen tijd was om eisers een brief te sturen met de opdracht om het drugsafval op te ruimen. De situatie was zo dringend dat verweerder meteen moest ingrijpen.
Moeten eisers de rekening van het opruimen betalen?
13. Dat brengt de rechtbank bij de vraag of het ook terecht is dat verweerder de rekening van het opruimen in beide zaken bij eisers heeft neergelegd. De rechtbank vindt van niet. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar twee vragen: ten eerste of eisers een verwijt kan worden gemaakt en ten tweede of het opruimen van het drugsafval vooral het algemeen belang heeft gediend.
14. Het is voor iedereen duidelijk dat eisers helemaal niets te maken hebben met het dumpen van het drugsafval zelf. Dat is ook niet wat verweerder eisers verwijt. Verweerder verwijt eisers wel dat zij het drugsafval niet hebben opgeruimd en, in de tweede zaak, dat eisers niet genoeg hebben gedaan om een herhaling van dumping van drugsafval te voorkomen. De rechtbank is het met die verwijten niet eens. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van één of meer overtredingen, kwam de rechtbank al tot de conclusie dat eisers, voordat verweerder het drugsafval liet opruimen, niet hebben geweten wat er aan de hand was. En dan kun je eisers ook niet verwijten dat zij het drugsafval niet hebben opgeruimd. De rechtbank vindt het ook te ver gaan om eisers te verwijten dat zij na de eerste zaak onvoldoende maatregelen hebben genomen om dumping van drugsafval te voorkomen. De rechtbank vindt dat er geen algemene plicht bestaat om een hek om je perceel te zetten zodat daar geen drugsafval kan worden gedumpt. Dit is voor eisers niet anders dan voor andere eigenaren van weilanden, ook al is er eerder drugsafval gedumpt.
15. De volgende vraag is dan of het opruimen van het drugsafval vooral het algemeen belang heeft gediend. Verweerder legde de lat bij die vraag te hoog: het gaat er niet om dat het opruimen
uitsluitendhet algemeen belang heeft gediend. Ook al heeft de betrokken burger er ook zelf belang bij dat het drugsafval wordt opgeruimd, dan nog kan het onredelijk zijn om hem de rekening te laten betalen als het opruimen toch vooral in het algemeen belang was. En dat is volgens de rechtbank in deze zaken het geval. Er was namelijk gevaar voor de gezondheid en veiligheid, en dat gevaar was zelfs zo groot dat verweerder zonder verdere vertraging het drugsafval heeft laten opruimen. De rechtbank ziet dat als teken dat het opruimen hier hard nodig was vanwege het algemeen belang.
16. De conclusie is dus dat verweerder had moeten afwijken van het uitgangspunt en de kosten zelf had moeten dragen. De situatie is zo bijzonder dat het niet redelijk is om de rekening bij eisers neer te leggen.
Conclusie
17. Als drugsafval wordt gedumpt op een terrein en de overheid moet het snel zelf opruimen vanwege een gevaar voor de volksgezondheid, dan kan de overheid de kosten hiervan niet verhalen op de onschuldige eigenaar van het terrein als die eigenaar geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen vooral in het algemeen belang is. Het dumpen van drugsafval op willekeurige plekken zorgt voor problemen voor diegenen die daar niks mee te maken hebben, maar er wel mee worden geconfronteerd. Met het opruimen zijn ook aanzienlijke bedragen gemoeid. De maatschappij zal bij zichzelf moeten nagaan of zij eigenaren van percelen waar drugsafval is gedumpt dan wel een overheid die snel moet opruimen, tegemoet wil komen in die kosten (in Noord-Brabant wordt onder voorwaarden tot 50% van de opruimkosten gesubsidieerd).
18. In beide zaken was sprake van een overtreding en mocht verweerder zonder verdere vertraging ingrijpen. Verweerder heeft ten onrechte besloten dat de rekening van het opruimen van het drugsafval bij eisers kon worden neergelegd. De beroepen in beide zaken zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394 en de kostenverhaalsbeschikking vernietigen. In deze zaak zal de rechtbank het besluit van 28 oktober 2016 herroepen voor zover hierin is bepaald dat de kosten op eisers worden verhaald. De rechtbank zal het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069 vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de kosten op eisers worden verhaald.
19. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten voor rechtsbijstand door eisers’ gemachtigde. In de eerste zaak zijn dat de kosten voor het bezwaarschrift, de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie, het beroepschrift en de twee zittingen bij de rechtbank. In de tweede zaak gaat het om de kosten voor het bezwaarschrift, dat als beroepschrift is doorgestuurd naar de rechtbank. Omdat de tweede zaak bij de rechtbank tegelijk is behandeld met de eerste zaak, krijgen eisers daarvoor geen aparte vergoeding.
De kosten voor rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 2.970,–.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394;
  • herroept het besluit van 28 oktober 2016 in de zaak SHE 17/1394, voor zover daarbij is beslist tot kostenverhaal op eisers;
  • vernietigt de kostenverhaalsbeschikking (SHE 17/1869);
  • vernietigt het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069, voor zover daarbij is beslist tot kostenverhaal op eisers;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,– aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.970,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Kraniotis, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. M.H. Dworakowski-Kelders, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: toepasselijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2 De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
3 Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
4 De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
5 Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
6 Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:31c
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet
(…)
Wet milieubeheer
Artikel 1.1a
1. Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.
2 De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Woningwet
Artikel 1a
1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
(…)
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Nuenen c.a. 2014
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1. Het is verboden op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen , buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
d. mestopslag gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale milieuverordening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1044.
2.Artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo.
3.Uitspraak van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1458.
4.Uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1245.
5.Memo van 18 oktober 2017 van de ODZOB.