11.3Ten slotte vindt de rechtbank ook niet dat eisers onvoldoende zorg in acht hebben genomen voor het milieu en daardoor de Wet milieubeheer hebben overtreden. In de tweede zaak heeft verweerder gesteld dat eisers die wet hebben overtreden, omdat zij na de eerste dumping onvoldoende maatregelen hebben genomen om een volgende dumping te voorkomen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog wel gezegd dat het verwijt hierbij ook is dat eisers na de dumping het drugsafval hebben laten liggen, maar dat heeft verweerder niet zo opgeschreven in het besluit. De rechtbank houdt verweerder op dit punt aan wat in het besluit staat. Dat levert geen overtreding van de Wet milieubeheer op. De Afdeling heeft eerder namelijk geoordeeld dat voor zo’n overtreding is vereist dat ernstige nadelige gevolgen moeten optreden of acuut moeten dreigen op te treden.Het is dus niet zo dat door na een eerdere dumping geen maatregelen te nemen tegen een tweede dumping, eisers de Wet milieubeheer overtreden. Dan zou iedere grondeigenaar een hek om zijn perceel moeten gaan plaatsen.
Overigens: ook het laten liggen van drugsafval na de dumping is geen overtreding van de Wet milieubeheer omdat hiervoor is vereist dat eisers moeten hebben geweten van de situatie of die redelijkerwijs moeten hebben kunnen vermoeden. Eisers hebben helemaal niets geweten in de tweede zaak.
Is het terecht dat verweerder het drugsafval meteen heeft laten opruimen?
12. De conclusie is dus dat van alle overtredingen die verweerder heeft aangevoerd in beide zaken alleen overtreding van de Woningwet is komen vast te staan. Dat is wel genoeg voor verweerder om te kunnen optreden. Moest dat dan direct of had verweerder eisers eerst de kans moeten geven om het afval zelf op te ruimen?
In de eerste zaak is in een eerste rapportage van het bedrijf Ecoloss (het EHBI-rapport) het volgende gezegd over de situatie op het weiland na de dumping van het drugsafval:
“Bij aankomst op voornoemde locatie(rechtbank: het weiland)
werd een uitgebrand voertuig met gevaarlijk afval vermoedelijk afkomstig van een xtc productieplaats aangetroffen. In het voertuig werden (de restanten van) circa 25 jerrycans met onbekende producten aangetroffen. Daarnaast waren er restanten aanwezig van diverse materialen als metalen zeven. Het product in de door brand ernstig beschadigde jerrycans (o.a. zuren) was nog chemisch actief; de producten walmden en reageerden nog. Afvoer hiervan in reguliere vaten was hierdoor niet mogelijk.”
In een aanvullend rapportheeft de ODZOB uitgebreid toegelicht wat er precies aan de hand was, welke risico’s er waren en wat er had kunnen gebeuren als niet direct werd ingegrepen.
In de tweede zaak is in het Controlerapport Handhaving van 8 augustus 2017 onder meer het volgende gezegd:
“Bij het betreden van het perceel op 8 augustus 2017 werd een kenmerkende geur waargenomen die verband houdt met synthetische drugs. Op het perceel waren meerdere jerrycans aanwezig. In de jerrycans zat vermoedelijk een sterke zuurachtige vloeistof met een pH-waarde van 1. Er is vastgesteld dat de vloeistof uit de jerrycans is gelekt en dat de verpakkingen (deels) gesmolten waren. Er is sprake van een behoorlijke intrekking van de vloeistof in de bodem. Op 8 augustus 2017 regende het. Om verdere bodemverontreiniging en gevaar voor het milieu te voorkomen (in combinatie met de regenval) was snel optreden noodzakelijk.”
Volgens de rechtbank heeft verweerder in beide zaken terecht besloten dat er geen tijd was om eisers een brief te sturen met de opdracht om het drugsafval op te ruimen. De situatie was zo dringend dat verweerder meteen moest ingrijpen.
Moeten eisers de rekening van het opruimen betalen?
13. Dat brengt de rechtbank bij de vraag of het ook terecht is dat verweerder de rekening van het opruimen in beide zaken bij eisers heeft neergelegd. De rechtbank vindt van niet. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar twee vragen: ten eerste of eisers een verwijt kan worden gemaakt en ten tweede of het opruimen van het drugsafval vooral het algemeen belang heeft gediend.
14. Het is voor iedereen duidelijk dat eisers helemaal niets te maken hebben met het dumpen van het drugsafval zelf. Dat is ook niet wat verweerder eisers verwijt. Verweerder verwijt eisers wel dat zij het drugsafval niet hebben opgeruimd en, in de tweede zaak, dat eisers niet genoeg hebben gedaan om een herhaling van dumping van drugsafval te voorkomen. De rechtbank is het met die verwijten niet eens. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van één of meer overtredingen, kwam de rechtbank al tot de conclusie dat eisers, voordat verweerder het drugsafval liet opruimen, niet hebben geweten wat er aan de hand was. En dan kun je eisers ook niet verwijten dat zij het drugsafval niet hebben opgeruimd. De rechtbank vindt het ook te ver gaan om eisers te verwijten dat zij na de eerste zaak onvoldoende maatregelen hebben genomen om dumping van drugsafval te voorkomen. De rechtbank vindt dat er geen algemene plicht bestaat om een hek om je perceel te zetten zodat daar geen drugsafval kan worden gedumpt. Dit is voor eisers niet anders dan voor andere eigenaren van weilanden, ook al is er eerder drugsafval gedumpt.
15. De volgende vraag is dan of het opruimen van het drugsafval vooral het algemeen belang heeft gediend. Verweerder legde de lat bij die vraag te hoog: het gaat er niet om dat het opruimen
uitsluitendhet algemeen belang heeft gediend. Ook al heeft de betrokken burger er ook zelf belang bij dat het drugsafval wordt opgeruimd, dan nog kan het onredelijk zijn om hem de rekening te laten betalen als het opruimen toch vooral in het algemeen belang was. En dat is volgens de rechtbank in deze zaken het geval. Er was namelijk gevaar voor de gezondheid en veiligheid, en dat gevaar was zelfs zo groot dat verweerder zonder verdere vertraging het drugsafval heeft laten opruimen. De rechtbank ziet dat als teken dat het opruimen hier hard nodig was vanwege het algemeen belang.
16. De conclusie is dus dat verweerder had moeten afwijken van het uitgangspunt en de kosten zelf had moeten dragen. De situatie is zo bijzonder dat het niet redelijk is om de rekening bij eisers neer te leggen.
17. Als drugsafval wordt gedumpt op een terrein en de overheid moet het snel zelf opruimen vanwege een gevaar voor de volksgezondheid, dan kan de overheid de kosten hiervan niet verhalen op de onschuldige eigenaar van het terrein als die eigenaar geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen vooral in het algemeen belang is. Het dumpen van drugsafval op willekeurige plekken zorgt voor problemen voor diegenen die daar niks mee te maken hebben, maar er wel mee worden geconfronteerd. Met het opruimen zijn ook aanzienlijke bedragen gemoeid. De maatschappij zal bij zichzelf moeten nagaan of zij eigenaren van percelen waar drugsafval is gedumpt dan wel een overheid die snel moet opruimen, tegemoet wil komen in die kosten (in Noord-Brabant wordt onder voorwaarden tot 50% van de opruimkosten gesubsidieerd).
18. In beide zaken was sprake van een overtreding en mocht verweerder zonder verdere vertraging ingrijpen. Verweerder heeft ten onrechte besloten dat de rekening van het opruimen van het drugsafval bij eisers kon worden neergelegd. De beroepen in beide zaken zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394 en de kostenverhaalsbeschikking vernietigen. In deze zaak zal de rechtbank het besluit van 28 oktober 2016 herroepen voor zover hierin is bepaald dat de kosten op eisers worden verhaald. De rechtbank zal het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069 vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de kosten op eisers worden verhaald.
19. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten voor rechtsbijstand door eisers’ gemachtigde. In de eerste zaak zijn dat de kosten voor het bezwaarschrift, de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie, het beroepschrift en de twee zittingen bij de rechtbank. In de tweede zaak gaat het om de kosten voor het bezwaarschrift, dat als beroepschrift is doorgestuurd naar de rechtbank. Omdat de tweede zaak bij de rechtbank tegelijk is behandeld met de eerste zaak, krijgen eisers daarvoor geen aparte vergoeding.
De kosten voor rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 2.970,–.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in de zaak SHE 17/1394;
- herroept het besluit van 28 oktober 2016 in de zaak SHE 17/1394, voor zover daarbij is beslist tot kostenverhaal op eisers;
- vernietigt de kostenverhaalsbeschikking (SHE 17/1869);
- vernietigt het bestreden besluit in de zaak SHE 17/3069, voor zover daarbij is beslist tot kostenverhaal op eisers;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,– aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.970,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Kraniotis, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. M.H. Dworakowski-Kelders, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: