8.1.1.De nacht van 12 op 13 april 2015; de nacht van het schietincident.
De avond van 12 april 2015 heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , in café [naam café] te Eindhoven doorgebracht. De avond daarvoor was hij ook in café [naam café] . Op 13 april 2015 is hij even na 00.30 uur vanuit dit café vertrokken. Met een tussenstop is hij in zijn auto vanuit café [naam café] naar het Van der Valk hotel te Eindhoven gereden, waar hij in die periode verbleef.
Uit bewakingsbeelden van het Van der Valk hotel blijkt dat [slachtoffer] met zijn auto omstreeks 00.57 uur aankwam bij de slagboom op het parkeerterrein van het hotel. Op het moment dat hij moest stoppen voor de slagboom, kwam een persoon met een vuurwapen in zijn hand aangerend vanaf de bomen/struiken tussen de toegangsweg en de sportvelden. Deze persoon rende naar de auto toe. [slachtoffer] probeerde nog met zijn auto achteruit en weg te rijden. De persoon schoot meerdere keren met een wapen in de richting van [slachtoffer] en rende daarna weg in de richting van de Aalsterweg.
Omstreeks 00.59 uur komt er een 112 melding binnen van een schietincident bij het Van der Valk hotel te Eindhoven. Een auto ligt gekanteld tegen een bord. In de auto ligt een bloedende man. De hulpdiensten gaan ter plaatse en treffen daar, naar later bleek, [slachtoffer] in de auto aan en constateren dat hij is overleden.
In de rechterachterstijl, in de motorkap en in de voorruit van de auto van [slachtoffer] worden in totaal zeven inschotbeschadigingen geconstateerd.
Uit radiologisch onderzoek en het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2015, opgemaakt door de arts en patholoog V . Soerdjbalie-Maikoe, blijkt dat het intreden van de dood van [slachtoffer] kan worden verklaard door functiestoornissen van vitale organen (primair het hart, de longen) en algehele weefselschade door doorgemaakt bloedverlies, opgelopen door een inschot (schotkanaal van links naar rechts) aan de borstkas. Ook waren er als verwikkeling van dit trauma tekenen van ingeademd bloed in de longen/luchtpijp(takken), hetgeen een bijdrage aan het overlijden kan hebben geleverd in de zin van verstikkingseffecten daardoor.
De dood van [slachtoffer] is, gelet op het vorenstaande, het gevolg van het inschot in de borstkas.
8.1.2.De op de plaats van het delict aangetroffen (kogel/patroon)hulzen.
Op 13 april 2015 omstreeks 01.05 uur kwam verbalisant [verbalisant] ter plaatse bij de plaats delict nabij het Van der Valk hotel. Hij trof diverse kogelhulzen aan en heeft zeven pylonen neergezet bij de zeven aangetroffen hulzen.
Er is ter plaatse forensisch onderzoek ingesteld. Op het wegdek van de toegangsweg tussen de sportvelden en de slagbomen is onder iedere pylon een patroonhuls veilig gesteld en gewaarmerkt. In totaal zijn zeven patroonhulzen Luger 9 mm aangetroffen en veilig gesteld.
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
Voor de zeven aangetroffen hulzen zijn de volgende hypothesen beschouwd.
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met meerdere vuurwapens van hetzelfde
kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De rapporteur van het NFI heeft na munitieonderzoek geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
Eén van de aangetroffen kogelhulzen heeft het SIN-nummer AAHK7081NL gekregen.
Op deze huls is celmateriaal aangetroffen van minimaal twee personen, van wie zeker één man. Er heeft twee keer onderzoek plaatsgevonden op het celmateriaal van deze huls.
Het tweede onderzoek is gedaan door P.J. Herbergs van The Maastricht Forensic Institute.
Van het celmateriaal van verdachte [verdachte] is een NGM DNA-profiel opgesteld (RDS791#03). Op basis van dit profiel is (opnieuw) de ‘likelihood-ratio’ methode toegepast.
Daarbij zijn de resultaten bezien in het licht van twee elkaar uitsluitende hypothesen:
hypothese 1: De bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en een onbekende persoon;
hypothese 2: De bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende personen.
De conclusie van de deskundige is dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn ( >1.000.000) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer verdachte [verdachte] één van de donoren is van het celmateriaal op huls AAHK7081NL dan wanneer het twee onbekende donoren zijn.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat slechts het aantreffen van een DNA-mengprofiel op de huls, waarvan het extreem veel waarschijnlijker is als verdachte één van de donoren is dan als hij dat niet is niet hoeft te betekenen dat verdachte de schutter is.
Het kan naar het oordeel van de rechtbank echter wel een omstandigheid zijn die, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, kan bijdragen aan het bewijs.
8.1.4.Analyse camerabeelden Van der Valk hotel met betrekking tot de nacht van 12 op 13 april 2015 in combinatie met de onderzoeksbevindingen met betrekking tot ARS-gegevens m.b.t. kenteken [kenteken 3] .
Op de camerabeelden van het Van der Valk hotel is te zien dat op 13 april 2015 om 00:20:57 een voertuig wordt geparkeerd op de parallelweg van de Aalsterweg te Eindhoven. Dit is tegenover de toegang van het Van der Valk hotel te Eindhoven. Het voertuig wordt aan het eind van de ventweg geparkeerd.
Op deze beelden is ook te zien dat de schutter omstreeks 00:57:18 uur in de richting van de Aalsterweg en daarmee dus ook in de richting van de geparkeerde auto vlucht. Om 00:58:02 uur wordt de verlichting van het geparkeerde voertuig ontstoken en het voertuig rijdt om 00:58:10 uur weg in de richting van Eindhoven centrum.
Uit de camerabeelden blijkt ook dat om 00:45:32 uur, dat is ongeveer 12 minuten vóór het schieten, een voertuig bij de slagbomen komt van het Van der Valk hotel. In de koplampverlichting van dit voertuig, die schijnt op de tegenoverliggende groenstrook, verplaatst een persoon zich in de groenstrook. Dit betreft dezelfde plaats als van waar de schutter is gekomen.
Uit de ARS-gegevens van de camera op de Aalsterweg om 00:20:37 uur ter hoogte van het Van der Valk hotel, alsmede uit nader onderzoek naar de andere geregistreerde kentekens blijkt dat het voertuig dat om 00:20:57 uur op de ventweg van de Aalsterweg is geparkeerd het kenteken [kenteken 3] betreft.
Na de ARS-registratie om 00:20:37 uur werd het kenteken [kenteken 3] gedurende ongeveer 41 minuten nergens anders in Nederland geregistreerd door ARS-camera’s. Dit gebeurde pas weer kort na het schietincident en na vertrek van het voertuig op de camerabeelden, vanaf 1:01:08 uur.
Het kenteken [kenteken 3] betreft waarschijnlijk een gekloond kenteken.
De auto met het kenteken [kenteken 3] wordt nog twee keer gezien. Eerst op de Kasteellaan, richting noorden (op 13 april 2015 om 1:01:08 uur) en op 13 april 2015 om 1:02:29 uur wordt het kenteken [kenteken 3] voor het laatst die nacht op de Limburglaan te Eindhoven geregistreerd. In de maanden daarna wordt het kenteken niet meer in Eindhoven geregistreerd.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de schutter is gevlucht met voornoemde geparkeerde auto met het kenteken [kenteken 3] .
Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan voorts worden afgeleid dat de schutter zich voordat [slachtoffer] arriveerde enige tijd heeft opgehouden in het struikgewas in de directe omgeving van de plaats van het delict.
8.1.5.Analyse camerabeelden Van der Valk hotel de nacht van 11 op 12 april 2015, de nacht voorafgaand aan de schietpartij in combinatie met de onderzoeksbevindingen met betrekking tot de ARS-gegevens m.b.t. de kentekens [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] en [kenteken 3] .
Op de camerabeelden van het Van der Valk hotel is te zien dat in de nacht van 11 op 12 april 2015, de nacht voorafgaand aan de schietpartij, een lichtkleurige bestelauto op de hiervoor genoemde ventweg van de Aalsterweg rijdt en daar parkeert om 00.00:07 uur. De lichten van de auto gaan uit. Om 00.03:59 uur gaan de lichten van de auto weer aan en rijdt de auto verder.
Uit de ARS-gegevens van de camera op de Aalsterweg ter hoogte van het Van der Valk hotel blijkt dat het voertuig dat om 00:00:07 uur op de ventweg van de Aalsterweg is geparkeerd door ARS bij paal 43A om 23:59:54 uur is geregistreerd met het kenteken [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] . Overige op dat tijdstip geregistreerde kentekens zijn door onderzoek uitgesloten.
De parkeertijd en rijrichting van dit voertuig op de camerabeelden, dat tussen 00:00:07 en 00:03:59 uur op de ventweg van de Aalsterweg geparkeerd stond, passen binnen de ARS-gegevens van het kenteken [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] die nacht.
Om 02.11:36 uur rijdt wederom een auto op de parallelweg van de Aalsterweg en parkeert vrijwel op dezelfde plek als de hiervoor genoemde auto’s (voertuig 3). Dit voertuig stond daar geparkeerd tot 03:07:10 uur. De auto rijdt weg in de rijrichting Aalst-Valkenswaard.
Uit ARS-gegevens blijkt dat in de nacht van 11 op 12 april 2015 het kenteken [kenteken 3] door de ARS-camera’s in de omgeving van het Van der Valk hotel werd geregistreerd tussen 01:52:56 en 03:15 uur. Het kenteken [kenteken 3] volgt derhalve zowel in de nacht van 11 op 12 april 2015 als in de nacht van 12 op 13 april 2015 een soortgelijk patroon in de richting van het Van der Valk hotel.
De parkeertijd en de rijrichting van het hiervoor genoemde voertuig passen binnen de ARS-gegevens van het kenteken [kenteken 3] in de nacht van 11 op 12 april 2015.
Op 12 april 2015 om 03:15:00 uur wordt kenteken [kenteken 3] voor het laatst die nacht op de Limburglaan geregistreerd. Het kenteken [kenteken 3] verdwijnt zowel in de nacht van 11 op 12 april 2015 als in de nacht van 12 op 13 april 2015 uit beeld ter hoogte van de Limburglaan te Eindhoven.
Zes minuten later, om 03.21 uur, wordt weer de [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] gesignaleerd, Eindhoven uit rijdend via de Tilburgseweg.
Op 12 april 2015 rond vier uur in de ochtend wordt de auto van [slachtoffer] door de ARS-camera op de Aalsterweg gezien.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat op 12 april 2015 van
- 00:00:07 uur tot 00:03:59 uur de auto met het kenteken [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] en van
- 02:11:36 uur tot 03:07:10 uur de auto met het kenteken [kenteken 3]
geparkeerd stonden op nagenoeg dezelfde plek op de ventweg bij de Aalsterweg als in de nacht van 12 op 13 april 2015 de auto van de schutter (met kenteken [kenteken 3] ) geparkeerd heeft gestaan.
Voornoemde auto met kenteken [kenteken 3] heeft daar op 12 april 2015 hoogstwaarschijnlijk geparkeerd gestaan in afwachting van de komst van [slachtoffer] , die echter niet binnen dat tijdsbestek bij het Van der Valk hotel is verschenen.
8.1.6.De analyse van de telecomgegevens in de nacht van 12 op 13 april 2015.
Omdat niet kon worden uitgesloten dat de schutter geïnformeerd werd over de komst van [slachtoffer] , werd daar nader onderzoek naar gedaan. Uit een veldsterktemeting is gebleken dat vanuit de locatie hotel Van der Valk en de locatie café [naam café] geen overeenkomende zendmasten kunnen worden aangestraald.
Van alle gebruikers die tussen 12 april 2015 23.00 uur en 13 april 2015 03.00 uur gebruik hebben gemaakt van de zendmasten in de directe omgeving van het Van der Valk hotel te Eindhoven (plaats delict) en van café [naam café] , [adres 2] (plaats waar het slachtoffer kort vóór zijn dood, alsmede in de avond/nacht van 11 op 12 april 2015) aanwezig was) zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd en geanalyseerd.
Van alle telefoonnummers vielen twee nummers in het bijzonder op:
+ [telefoon 2] (hierna wordt dit nummer genoemd: [telefoon 2] ) en
[telefoon 1] (hierna wordt dit nummer genoemd: [telefoon 1] ).
Het nummer [telefoon 2] bevond zich tussen 12 april 2015 23:28:48 uur en 13 april 2015 00:57:21 steeds onder masten in de omgeving van café [naam café] .
Het nummer [telefoon 1] bevond zich tussen 12 april 2015 00:26:49 uur en 13 april 2015 00:57:25 uur steeds onder masten in de omgeving van het Van der Valk hotel.
Wat betreft de daaraan voorafgaande nacht (11 op 12 april 2015):
Het nummer [telefoon 1] maakte op 12 april 2015 in twee tijdsspannen, namelijk tussen 00:01:27 en 00:05:08 uur en tussen 02:26:18 en 02:43:51 uur gebruik van een mast nabij het Van der Valk hotel.
Verder waren beide telefoons relatief eenvoudige telefoons van het merk Nokia type 105 en kwamen deze beide telefoons uit dezelfde batch.
Er is onderzoek gedaan naar de vermoedelijk bij verdachte [verdachte] in gebruik geweest zijnde telefoons, zowel voor als na het schietincident. Hieruit bleek dat twee toestellen ( [twee telefoonnummers] ) uit dezelfde batch kwamen als de nummers [telefoon 2] en [telefoon 1] .
Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat beide telefoonnummers op 3 april 2015 om 13.16 uur zijn geactiveerd onder een mastlocatie in het centrum van Eindhoven.
Het betrof een één op één lijn, in die zin dat de twee nummers uitsluitend contact hadden met elkaar (95 keer) en voornamelijk via sms.
Beide nummers hadden een gebruikspiek in de avond en nacht van zowel 11 op 12 april als van 12 op 13 april 2015.
Voor het laatst waren de telefoons [telefoon 2] en [telefoon 1] actief op 13 april 2015 om respectievelijk 00:57:21 uur en 01:02:08 uur. De laatste mastlocatie voor beide toestellen was aan de Mendelssohnlaan te Eindhoven. Daarna verdwenen ze voorgoed uit het Nederlandse netwerk.
Het beltegoed van beide telefoons werd op 12 april 2015 opgewaardeerd.
8.1.8.De auto met het kenteken (1) [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] .
Uit nader onderzoek bij de Rijksdienst voor het wegverkeer bleek de geregistreerde kentekencombinatie [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] niet als Nederlands kenteken te bestaan. Deze combinatie bleek wel te passen binnen een Belgisch kenteken dat was afgegeven voor een personenauto Opel Kadett. Dit voertuig/kenteken is echter sinds 7 augustus 1997 niet meer actueel (geschrapt) in België. Dit kenteken werd nadien ook niet meer uitgegeven.
Gebleken is dat de ARS-camera’s soms moeite hebben met het registreren van een losse ‘1’.
Uit ARS-informatie van de periode van 4 april 2015 tot en met 20 april 2015 van de registraties van de kentekens [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] en de [kenteken 2] (pag. 1127-1132) is uit de registraties in combinatie met het tijdsverloop en de gereden rijroute voldoende aannemelijk geworden dat het geregistreerde kenteken [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] slechts een gedeelte van het werkelijke kenteken betreft. Het volledige kenteken betreft het Belgische kenteken [kenteken 2] , destijds afgegeven voor een witte bestelauto, Renault Kangoo t.n. v . een bedrijf te [gemeente 1] [land] ).
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat de auto die op 11 april 2015 om 23:59:54 uur en op andere tijdstippen door ARS als kenteken [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] is geregistreerd en de auto die op 12 april 2015 van 00:00:07 tot 00:03:59 uur op de ventweg van de Aalsterweg te Eindhoven is geparkeerd, feitelijk de auto betreft met het kenteken [kenteken 2] .
Op 17 mei 2016 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning, [adres 3] te [verblijfplaats verdachte] [land] ). Dit was de verblijfplaats van (onder meer) mw. [getuige 2] en verdachte [verdachte] .
In de woning werd in de keuken (aanrecht keuken) een verzekeringsbewijs van de auto met het kenteken [kenteken 2] aangetroffen. Tevens werd een witte Renault Kangoo aangetroffen voorzien van het kenteken [kenteken 4] . Het chassisnummer van dit voertuig bleek hetzelfde te zijn als de gegevens vermeld bij de voertuiggegevens van de [kenteken 2] .
Uit onderzoek is gebleken dat vanaf 15 juli 2015 het kenteken van de auto met kenteken [kenteken 2] is gewijzigd in [kenteken 4] .
Getuige [getuige 2] , op dat moment de vriendin van verdachte [verdachte] , heeft onder meer op 24 mei 2016 verklaard omtrent de aangetroffen Renault Kangoo ( [kenteken 2] - [kenteken 4] ):
‘ [voornaam verdachte] maakte ook wel eens gebruik van de auto.’ Op de vraag hoe lang deze auto al in gebruik was, antwoordde ze: ‘Dat weet ik zo niet, al een tijdje. Ik denk misschien al twee of drie jaar maar het zou ook één jaar geweest kunnen zijn. Ik kan me herinneren dat we de auto met Kerst 2015 zeker al hadden en ik kan me herinneren dat we de auto ook al hadden toen het een keer flink gesneeuwd had, volgens mij heeft het deze winter niet echt gesneeuwd, dus dat moet dan de winter van 2014/2015 geweest zijn’ en ‘ [voornaam verdachte] is er op een gegeven moment mee thuis gekomen’.
Het verweer van de verdachte dat hij de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken 4] in mei 2016 pas een half jaar in gebruik had, is gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.
Dat getuige [getuige 2] zich moet hebben vergist met een andere, uiterlijk identieke auto Renault Kangoo, zoals de verdachte op de zitting van 1 november 2017 heeft verklaard, is ook niet aannemelijk geworden. Getuige [getuige 2] is heel expliciet in haar verklaring dat zij de auto de winter van 2014/2015 al hadden. Ook heeft zij het in haar verklaring niet over een wisseling van auto’s met betrekking tot de Renault Kangoo, zoals verdachte op de zitting heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 2] .
Ter onderbouwing van het verweer dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een andere auto in gebruik had dan de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken 2] , heeft de verdediging in haar pleidooi nog verwezen naar een aanrijdingsformulier betreffende 17 februari 2015, waarbij [verdachte] bestuurder zou zijn geweest van een auto met het kenteken [kenteken 5] .
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte op 17 februari 2015 in een andere Renault Kangoo zou hebben gereden, niet afdoet aan de hiervoor vermelde constatering van de rechtbank dat verdachte in de periode van het onder 1 ten laste gelegde in ieder geval ook de gebruiker was van een Renault Kangoo met het kenteken [kenteken 2] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van het onder 1 ten laste gelegde gebruikt maakte van de witte Renault Kangoo met het kenteken [kenteken 2] .
8.1.9.De analyse van de ARS-gegevens met betrekking tot het kenteken (1) [kenteken nagenoeg gelijk aan kenteken 2] in de nacht van 11 op 12 april 2015 in combinatie met de mastgegevens met betrekking tot de schuttertelefoon.
Het onderzoeksteam heeft de bewegingen van de gebruiker van de schuttertelefoon en de geregistreerde ARS-gegevens met betrekking tot het kenteken [kenteken 2] van 11 en 12 april 2015 met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat de schuttertelefoon en het voertuig met het kenteken [kenteken 2] zich nagenoeg gezamenlijk verplaatsen. (pag. 1136B tot en met 1136E). Er was één kenteken dat paste bij de bewegingen van de schuttertelefoon en dat was het kenteken [kenteken 2] .
De rechtbank heeft hiervoor reeds geconstateerd dat de auto met het kenteken [kenteken 2] op 12 april 2015 van 00:00:07 tot 00:03:59 uur op de ventweg van de Aalsterweg te Eindhoven geparkeerd heeft gestaan.
Uit de mastgegevens betreffende de schuttertelefoon blijkt dat deze telefoon op 12 april 2015 van 00:01:27 tot 00:05:08 uur een mast aan de Charles Roelslaan aanstraalt. Een mast in de nabijheid van het Van der Valk hotel.
Tevens blijkt daaruit dat de telefoon meerdere keren op 4 april 2015 vroeg in de ochtend (06:43:20, 06:43:24 en 06:43:27 uur) inroamt op de mast in [verblijfplaats verdachte] . [verblijfplaats verdachte] was in die periode de verblijfplaats van verdachte [verdachte] . Op 5 april 2015 om 22:35:05 uur wordt ingeroamd te [gemeente nabij verblijfplaats verdachte] . Tevens op 11 april 2015 (23:03:12, 23:04:53 en 23:05:23 uur) in [verblijfplaats verdachte] , 11 april 2015 (23:06:08 en 23:06:41 uur) in [gemeente nabij verblijfplaats verdachte] en op 12 april 2015 om 22:47:10 uur in [gemeente nabij verblijfplaats verdachte] . Op 11 april en 12 april 2015 beweegt de schuttertelefoon zich daarna telkens richting Eindhoven.
De mastlocaties bevinden zich in de omgeving van het woonadres van [verdachte] , [adres 3] te [verblijfplaats verdachte] .
Voorts is er op 12 april 2015 te 23:42:23 uur bij een tankstation te Eindhoven, Insulindelaan 96, een opwaardeerkaart gekocht voor de schuttertelefoon. Kort voor de aankoop van deze kaart, om 23:41:36 uur, wordt het kenteken [kenteken 2] door een ARS-camera op de Insulindelaan/Eisenhowerlaan in noordelijke richting geregistreerd.
Direct na de aankoop werd het beltegoed opgewaardeerd, waarbij het toestel inroamde op mastlocaties in de directe omgeving van voornoemd tankstation.
8.1.12.De tipgevertelefoon (telefoon met nummer [telefoon 2] ).
Zoals hiervoor al is overwogen, bleek uit de historische gegevens van de tipgevertelefoon en de schuttertelefoon dat deze op 3 april 2015, tien dagen vóór het schietincident om 13:16:01 uur zijn geactiveerd in het Nederlandse netwerk onder een mastlocatie in het centrum van Eindhoven. De schuttertelefoon was tot 13 april 2015 01:02:08 uur actief. De tipgevertelefoon was tot 13 april 2015 te 00:57.21 uur actief.
De schuttertelefoon heeft in totaal 95 maal contact met de tipgevertelefoon, waarvan 92 sms contacten. De gebruiker van de tipgevertelefoon had uitsluitend contact met het nummer van de schuttertelefoon en het servicenummer 1200. Het betrof een zogenaamde één op één lijn.
De tipgevertelefoon bevond zich tussen 12 april 2015 23:28:48 uur en 13 april 2015 00:57:21 uur, dus in de periode dat het slachtoffer vertrok bij café [naam café] en arriveerde bij het Van der Valk hotel, steeds onder masten in de omgeving van café [naam café] .
Op 13 april 2015 tussen 00.00 uur en 01.00 uur, de nacht dat het schietincident heeft plaatsgevonden, is er 22 keer sms-contact tussen de tipgevertelefoon en de schuttertelefoon.
De tipgevertelefoon en de schuttertelefoon hebben op 13 april 2015 tot 00:07:26 uur gebruik gemaakt van dezelfde mastlocaties, namelijk Hertog H. van Brabantlaan in Eindhoven
Op 13 april 2015 tussen 0:26:49 en 0:57:25 uur straalt de schuttertelefoon een mast aan op de Charles Roelslaan 1 te Eindhoven (mastlocatie nabij het Van der Valk hotel).
Op 13 april 2015 tussen het moment dat het slachtoffer bij café [naam café] is vertrokken en het moment dat het slachtoffer is beschoten vinden er de navolgende sms-contacten plaats tussen de tipgevertelefoon en de schuttertelefoon:
SMS 13-04-2015 0:26:49 [telefoon 1] verzender schuttertelefoon
SMS 13-04-2015 0:33:17 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
SMS 13-04-2015 0:37:43 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
SMS 13-04-2015 0:40:02 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
SMS 13-04-2015 0:40:28 [telefoon 1] verzender schuttertelefoon
SMS 13-04-2015 0:45:00 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
SMS 13-04-2015 0:55:22 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
SMS 13-04-2015 0:55:53 [telefoon 1] verzender schuttertelefoon
SMS 13-04-2015 0:57:21 [telefoon 2] verzender tipgevertelefoon
Ook is er in de aan het schietincident voorafgaande nacht, tussen 11 april 2015 23:03:12 uur en 12 april 2015 02:43:51 uur, frequent sms-contact tussen de tipgevertelefoon en de schuttertelefoon.
8.1.13.De gebruiker van de tipgevertelefoon.
De inroamgegevens van de tipgevertelefoon zijn vergeleken met alle andere historische gegevens die binnen het onderzoek waren gevorderd. Uit deze vergelijking is gebleken dat de telefoon van de gebruiker van het nummer + [telefoon 3] steeds inroamde op mastlocaties in de directe omgeving van de tipgevertelefoon.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat het telefoonnummer + [telefoon 3] een abonnement betreft dat is gekoppeld aan [medeverdachte] , [adres medeverdachte] . In de periode dat dit nummer werd getapt, bleek [medeverdachte] ook de enige gebruikster van dit nummer.
In de avond en nacht van 12 op 13 april 2015 bevonden beide telefoonnummers zich op telecommasten in de nabijheid van café [naam café] . Het tijdstip van aankomst en het tijdstip van vertrek van beide telefoons loopt nagenoeg gelijk op. Beide telefoons bevinden zich telkens in de omgeving van elkaar. De telefoon van [medeverdachte] en de tipgevertelefoon maakten gebruik van andere providers; daarmee is het logisch dat ze andere masten aanstralen. Telefoons kunnen van mast wisselen zonder zich te verplaatsen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten met betrekking tot de mastgegevens van de tipgevertelefoon en de eigen telefoon van [medeverdachte] , mede gelet op de inhoud van het hierna nog te bespreken rapport van het NFI d.d. 24 maart 2017 betreffende de mastgegevens, waaruit blijkt dat er nergens sprake is van een situatie waarin de mastgegevens de hypothese weerspreken dat beide telefoons zich op dezelfde locatie bevinden.
Na het schietincident, dat plaatsvond omstreeks 00.57 uur, bewegen zowel de tipgevertelefoon als de telefoon eindigend op [telefoon 3] , zijnde de eigen telefoon van [medeverdachte] , zich in westelijke richting uit het centrum van Eindhoven. Om 01:11 uur straalt de telefoon van [medeverdachte] een mast aan nabij haar woning.
Uit meerdere getuigenverklaringen is gebleken dat [medeverdachte] de avond/nacht van 12 op 13 april 2015 aanwezig is geweest in café [naam café] .
Ook waren [medeverdachte] en het slachtoffer de avond daarvoor in of nabij café [naam café] .
Uit analyse blijkt dat beide telefoonnummers ook in de periode vóór het schietincident telecommasten aanstralen die in elkaars nabijheid liggen. Dit was het geval op 4 april 2015, 5 april 2015 en in de nacht van 11 op 12 april 2015. De tipgevertelefoon is in de nacht van 11 op 12 april 2015 actief in dezelfde omgeving als in de nacht van 12 op 13 april 2015. Soms worden andere masten aangestraald ten gevolge van het gebruik van andere providers, maar het betreft wel op alle momenten masten in elkaars directe omgeving, met een overlappend dekkingsgebied.
8.1.14.Het opwaarderen van de tipgevertelefoon.
Op 12 april 2015 omstreeks 15.11 uur is de tipgevertelefoon opgewaardeerd.
Kort daarvoor, om 15.09 uur, is deze opwaardeerkaart aangeschaft bij een Gulf tankstation, gelegen aan de Kempenbaan te Veldhoven. Deze opwaardeerkaart werd aangeschaft samen met een pakje sigaretten Marlboro Gold.
Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de aankoop van de opwaardeerkaart en het opwaarderen van de telefoon, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de persoon die deze opwaardeerkaart heeft aangekocht, ook de persoon is die de tipgevertelefoon (het nummer [telefoon 2] ) met deze kaart heeft opgewaardeerd. Er is in het dossier niet van aanwijzingen voor het tegendeel gebleken.
Uit tapgesprekken in de periode van 20 juli 2015 tot en met 14 mei 2016 blijkt dat [medeverdachte] diverse keren sigaretten heeft gekocht, waarbij zij telkens tijdens die tapgesprekken aangeeft Marlboro Light sigaretten te willen kopen.
Uit het onderzoek is gebleken dat op 12 april 2015 het merk Marlboro Light niet meer bestond en was gewijzigd in Marlboro Gold. Veel mensen gebruikten echter nog de oude benaming van deze sigaretten.
Tijdens de doorzoeking op 17 mei 2016 wordt in de woning van [medeverdachte] aan de [adres 4] een asbak met peuken van het merk Marlboro Gold aangetroffen. Tevens wordt er een aankoopbon d.d. 25 april 2016, een tas met een pakje Marlboro Gold en een leeg doosje Marlboro Gold aangetroffen in de woning van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft met betrekking tot deze onderzoeksbevindingen geen verklaring willen afleggen.
Op grond van de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat [medeverdachte] op 12 april 2015 sigaretten van het merk Marlboro Gold rookte.
Uit informatie van de Rijksdienst voor het wegverkeer blijkt dat een Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 7] op 12 april 2015 op naam stond van [medeverdachte] .
Uit ARS-gegevens van dit kenteken blijkt dat het kenteken van de auto van [medeverdachte] [kenteken 7] op 12 april om 15.04:27 uur is geregistreerd (Karel de Grotelaan kruising Kasteellaan westwaarts te Eindhoven).
Tevens bleek op 12 april 2015 te 15:06:53 uur het kenteken [kenteken 8] (Kempenlaan te Veldhoven, kruising A2 westwaarts te Veldhoven) te zijn geregistreerd.
Dit kenteken komt niet geheel overeen met het kenteken van de auto van [medeverdachte] .
Voorts roamt de eigen telefoon van [medeverdachte] ( [telefoon 3] ) op 12 april 2015, enige tijd vóór en na voornoemde aankoop van de opwaardeerkaart en de sigaretten bij het Gulf tankstation, aan op masten waar het Gulf tankstation tussen is gelegen, namelijk om 14:14:25 uur Sterkenburg te Eindhoven en om 16:23:46 uur de Heikantsebaan te Veldhoven.
8.1.15.De relatie tussen [verdachte] , [medeverdachte] en het slachtoffer [slachtoffer] .
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte] in die periode ex-partners waren, maar destijds en daarna nog wel een seksuele relatie hadden, en dat [verdachte] [medeverdachte] financieel ondersteunde.
Op 2 en 3 maart 2015 onderhield [medeverdachte] nog contacten met het nummer + [telefoon 4] , een nummer waarvan uit onderzoek is gebleken dat dit nummer op dat moment in gebruik was bij [slachtoffer] . Uit datzelfde onderzoek is gebleken dat één gesprek tussen hen meer dan een uur duurde en in de nachtelijke uren plaatsvond.
Vaststaat dat [medeverdachte] in het verleden een relatie met [slachtoffer] heeft gehad.
Ook [verdachte] kende [slachtoffer] via de familie [naam] .
Op 2 april 2015 is er tussen de telefoons in gebruik bij [verdachte] en bij [medeverdachte] sms-contact gevoerd inhoudende ( [medeverdachte] en [verdachte] ):
[medeverdachte] :Ik weet da je niks aan een sorry hebt en dat je nu heel boos bent op me en je nu een paar dagen met rust moet laten dat zal ik dan ook maar doen....Maar vergeet nie da dit nooit me bedoeling is geweest want je weet goed dat ik zoveel van jou hou en nog steeds terug wil dat meen k uit de grond van m’n hart
[verdachte] :Waarom doe jij zo iets snap het niet
[medeverdachte] :Poepie heb dat echt nie bewust gedaan, diep van binnen weet jij goed hoe ik ben... Heb me al die jaren kapot gevochten om je terug te krijgen.... Jij zit diep in m’n hart en zal altijd zo blijven en dat weet jij heel goed.
[medeverdachte] :Er is voor mij maar 1 man in mn leven en dat ben jij.... Jank al heel de dag hier door
[medeverdachte] :Weet da je nie op een sorry zit te wachten want daar koop je niks voor maar meen het wel.
[verdachte] :Daar gaat het niet om waarom praat je daarover dat snap ik niet.
[medeverdachte] :Weet ook nie hoe ht gegaan is is al zolang geleden maar je weet goed da k jou nooit bewust ergens zou verraden dat k zo helemaal nie ben.
Op 3 april 2015 was er een what’s app contact tussen [medeverdachte] en haar schoonzus onder meer inhoudende: ( [medeverdachte] en S = schoonzus)
[medeverdachte] :Zware ellende met m n ex
S:Echt waarom
[medeverdachte] :Ja achter gekomen van [voornaam slachtoffer] . Van 3 jaar geleden
S:Echt pfff
S:Mooi kut en nou
[medeverdachte] :Zo boos heb k hem lang nie gezien
Gelet op de context van deze gesprekken acht de rechtbank aannemelijk dat voornoemde gesprekken over de ex van [medeverdachte] gingen, zijnde [voornaam verdachte] [verdachte] . De rechtbank maakt uit deze gesprekken op dat [verdachte] op 2 april 2015 erg boos was op [medeverdachte] . De boosheid van [verdachte] had er kennelijk mee te maken dat [medeverdachte] heeft gepraat over onderwerpen waarvan [verdachte] wilde dat ze daar niet over sprak. Ook wordt in het gesprek van 3 april 2015 tussen [medeverdachte] en haar schoonzus een link gelegd tussen de ‘zware ellende met haar ex’ en [slachtoffer] ( [voornaam slachtoffer] ).
8.1.16.De OVC-gesprekken en overige gesprekken/berichten van verdachte en/of de medeverdachte.
Er hebben tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde diverse OVC-gesprekken van [medeverdachte] en/of [verdachte] plaatsgevonden, die minst genomen vragen bij de rechtbank oproepen.
-Op 1 november 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek heeft [verdachte] het er -zakelijk weergegeven- over dat hij al vier keer iets voor hen, de familie [naam] , heeft opgelost waarvoor hij nooit financiële compensatie heeft gekregen en dat hij via [betrokkene 1] een pistool geleverd heeft gekregen. Het wapen heeft hij niet teruggegeven omdat ermee geschoten was en er hulzen waren achtergebleven.
Uit dit gesprek kan niet worden opgemaakt dat verdachte het over het ten laste gelegde schietincident heeft. De rechtbank maakt uit dit gesprek echter wel op dat verdachte [verdachte] er kennelijk niet voor terugschrikt een wapen te hanteren.
-Na een telefonische uitnodiging van [medeverdachte] door de politie op 19 april 2016 wordt er door [medeverdachte] en [verdachte] in de woning van [verdachte] gesproken wat [medeverdachte] in het verhoor over de BMW moet verklaren en over ‘de man met het oortje’.
Naar aanleiding van uitzendingen bij Bureau Brabant en Opsporing Verzocht meldde getuige [getuige 3] zich op 15 december 2015 bij de politie.
Hij wilde graag een verklaring afleggen over relevante informatie van een ‘vriendin’ die de avond van de liquidatie in café [naam café] was geweest. Deze ‘vriendin’ van [getuige 3] was bij [naam café] een man opgevallen omdat deze interesse leek te hebben in de personen in [naam café] en in de auto van [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] . Deze man zou een oortje in hebben, wat
de ‘vriendin’ van [getuige 3] deed vermoeden dat hij van de recherche was. Ze zou
hier die avond over gesproken hebben met de vriendin van [voornaam slachtoffer] , waarmee hij in
het café was. Deze zou vervolgens naar binnen gelopen zijn om [voornaam slachtoffer] hierover in
te lichten, waarna de twee direct vertrokken zouden zijn.
Tijdens dit verhoor versprak [getuige 3] zich en bleek dat de ‘vriendin’ in werkelijkheid zijn nicht verdachte [medeverdachte] was. Verder bleek dat de vriendin van [voornaam slachtoffer] , waarmee ze over ‘de man met het oortje’ had gesproken, [getuige 4] betrof.
Uit de verhoren van [getuige 4] en haar tevens in Café [naam café] aanwezige vriendin [getuige 5] is geen ondersteuning gevonden voor het verhaal van [medeverdachte] . Ook andere getuigen die die avond in café [naam café] zijn geweest, verklaren niet over ‘de man met het oortje’.
Het verhaal van [medeverdachte] over de man met het oortje wordt door geen enkele getuige bevestigd. Het roept bij de rechtbank dan ook minst genomen vragen op waarom dit verhaal over ‘de man met het oortje’ door [medeverdachte] de wereld in is geholpen. Tevens is het vreemd dat zij zelf niet met dit verhaal naar de politie is gegaan, wetende dat er die bewuste nacht een ernstig misdrijf is gepleegd met betrekking tot een persoon die zij relatief goed kende en waarmee zij ruim een maand vóór het schietincident nog een aantal keren telefonisch contact heeft gehad.
Het heeft er alle schijn van dat verdachte [medeverdachte] getuige [getuige 3] heeft willen beïnvloeden door hem te vertellen over ‘ de man met het oortje’ en daarmee de politie op een dwaalspoor heeft willen brengen.
-Op 24 november 2015 wordt de vriendin van [medeverdachte] , [getuige 6] , uitgenodigd voor verhoor als getuige. Kort hierna hebben [medeverdachte] en [getuige 6] telefonisch contact met elkaar. Ze bespreken dat ze elkaar in persoon moeten spreken. [medeverdachte] geeft in een OVC-gesprek aan wat [getuige 6] moet zeggen op het politiebureau . Ook wordt door [medeverdachte] gesproken over wat zij zelf zou gaan verklaren als ze bij de politie moet komen. Zij geeft aan in eerste instantie er onderuit te proberen te komen.
Aan het einde van het gesprek zegt [medeverdachte] : ‘Ze hebben niks’.
Uit dit gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] er kennelijk belang bij heeft [getuige 6] instructies te geven over wat zij moet zeggen. Kennelijk denkt zij dat zij als verdachte wordt aangemerkt, gezien het feit dat zij zegt: ‘ze hebben niks.’
-Ook voor het verhoor van [getuige 7] als getuige in deze zaak heeft [medeverdachte] bijzondere belangstelling . Ze maken afspraken dat er na het verhoor gebruik wordt gemaakt van Telegram als middel om te communiceren . Deze berichten zijn gecodeerd en de berichten worden na een minuut verwijderd. Tevens wordt besproken hoe [getuige 7] moet verklaren over verdachte [verdachte] , dat het slechts een ex is van [medeverdachte] . Na het verhoor moet [getuige 7] “klaar” sturen, daarna komt [medeverdachte] naar de [broodjeszaak] , een broodjeszaak in Eindhoven. Direct na afloop van het verhoor op 26 november 2015 wordt gezien dat [medeverdachte] ook daadwerkelijk naar de [broodjeszaak] gaat. Daarna gaat ze naar een autobedrijf waar de zoon van [verdachte] werkzaam is. Daar belt de zoon van [verdachte] naar zijn vader, waarna hij de telefoon aan [medeverdachte] geeft. [verdachte] vraagt wat er aan de hand is, waarop [medeverdachte] antwoordt dat hij dat wel hoort. Ze spreken af elkaar te ontmoeten bij Mac Donald’s in Best . Daar vindt vervolgens ook een ontmoeting en een gesprek van ongeveer tien minuten tussen beiden plaats, buiten de auto, op de parkeerplaats.
De rechtbank constateert op basis van het vorenstaande dat [medeverdachte] bijzondere belangstelling heeft voor wat [getuige 7] in deze zaak heeft verklaard bij de politie. Opmerkelijk is dat op heimelijke wijze, namelijk via beveiligde communicatie, contact plaatsvindt tussen [medeverdachte] en [getuige 7] . Ook de onmiddellijk daarna gearrangeerde ontmoeting met verdachte acht de rechtbank opmerkelijk .
- Op 13 mei 2016 is aan [medeverdachte] telefonisch medegedeeld door de politie dat zij ten tijde van haar geplande verhoor zou worden aangehouden voor betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] . [medeverdachte] bevindt zich dan in de nabijheid van een winkelcentrum aan het Kastelenplein te Eindhoven . Waargenomen wordt dat zij de [winkel] winkel daar binnen loopt en daar contact zoekt met haar vriendin [getuige 8] . Zij heeft daar [getuige 8] gevraagd met de telefoon van [getuige 8] verdachte [verdachte] te bellen. Zij moest aan hem doorgeven dat hij naar zijn zoon moest rijden, [zoon verdachte] . Daarop is [medeverdachte] naar het werkadres van [zoon verdachte] gereden, waar zij [verdachte] heeft getroffen en hem daar een tiental minuten heeft gesproken, op de openbare weg.
De rechtbank vindt het opvallend dat beide afspraken met [verdachte] worden gemaakt direct nadat [medeverdachte] onderzoeksbevindingen in deze zaak ter ore zijn gekomen. Beide ontmoetingen worden afgesproken via de telefoons van derden. Kennelijk zag [medeverdachte] naar aanleiding van de verkregen informatie aanleiding [verdachte] op korte termijn te ontmoeten buiten de gebruikelijke setting van de woning van [medeverdachte] en was er aanleiding de contacten niet telefonisch te hebben en zelfs de afspraak over de plaats van het contact niet met de eigen telefoon te maken.
Voornoemd gedrag en uitlatingen van verdachte en/of de medeverdachte schreeuwen naar het oordeel van de rechtbank om een uitleg. Een bevredigende verklaring voor deze opvallende, indirecte en heimelijke wijze van in contact treden met elkaar, net nadat er nieuws was in relatie tot het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] is door verdachte niet gegeven.
De rechtbank heeft hiervoor al geconcludeerd dat [verdachte] de gebruiker was van de schuttertelefoon . Uit het onderzoek is gebleken dat de schuttertelefoon en de tipgevertelefoon alleen contact hadden met elkaar, dat [medeverdachte] en [verdachte] een seksuele en financiële relatie hebben met elkaar , dat zij elkaar heimelijk ontmoeten als er nieuwe zaaksontwikkelingen zijn , dat [medeverdachte] ook een relatie heeft gehad met [slachtoffer] , dat zij relatief kort voor de liquidatie nog nachtelijk telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] , dat [medeverdachte] de avonden en/of nachten van 11 en van 12 april 2015 in of nabij café [naam café] was, dat [medeverdachte] haar vriendinnen blijkbaar instrueert over wat te zeggen bij de politieverhoren, dat zij concludeert dat 'ze' niks hebben, dat ze haar neef inzet om de politie op een dwaalspoor te brengen, dat de tipgevertelefoon en de telefoon van [medeverdachte] zich telkens en voortdurend in elkaars directe omgeving bevinden, dat haar telefoon en haar auto zich in dezelfde omgeving bevinden als waar er een opwaardeerkaart wordt gekocht voor de tipgevertelefoon, dat de tipgevertelefoon direct na het kopen van die kaart daar wordt opgewaardeerd zodat de opwaardeerkaart moet zijn gekocht door de gebruiker van de tipgevertelefoon, dat tegelijkertijd met de opwaardeerkaart een pakje Marlboro Gold wordt gekocht, dat [medeverdachte] Marlboro Gold rookt.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien , dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte] de gebruiker is van de tipgevertelefoon.
De rechtbank is van oordeel dat de navolgende bevindingen deze conclusie bevestigen en versterken.
8.1.17.Het Interdisciplinair rapport opgemaakt in het kader van een Interdisciplinair Forensisch Onderzoek (IDFO) van het NFI d.d. 24 maart 2017 met zaaknummer 2015.04.13.161. (met betrekking tot de tipgevertelefoon).
Naar aanleiding van de bevindingen met betrekking tot de tipgevertelefoon hebben er drie onafhankelijke deelonderzoeken plaatsgevonden met analyses van:
- ANPR- cameraregistraties ;
- telecomgegevens;
- de aankoop van sigaretten samen met een opwaardeerkaart.
Op grond van deze drie deelonderzoeken is er een interdisciplinair rapport opgemaakt in het kader van een Interdisciplinair Forensisch onderzoek (IDFO) naar het gebruik van een tipgevertelefoon door verdachte [medeverdachte] .
In het IDFO-rapport komen de deelconclusies van de deskundigen van de onderzoeksgebieden ‘Forensische Big Data Analyse’ en ‘Forensische Statistiek’ samen tot één eindconclusie. De deelonderzoeken zelf zijn door de desbetreffende deskundigen apart beschreven in de onderliggende rapportages.
De verdediging heeft vraagtekens gezet bij de inzet van de Bayesiaanse statistiek bij de analyse van forensisch bewijs. Daarnaast heeft de verdediging de vraag opgeworpen of wel deskundigheid op het juiste onderzoeksgebied is ingezet.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bayesiaanse statistiek wordt zowel nationaal als internationaal al jaren gebruikt om forensisch bewijs te analyseren. Het is een logisch correcte manier van het vormen van een deskundigenoordeel, waarbij expliciet wordt vermeden om uitspraken te doen buiten het deskundigheidsgebied. Het gebruik van deze vorm van statistiek in bijvoorbeeld het domein van forensisch DNA-onderzoek geldt al langere tijd als standaard en is veelal onomstreden.
Bij het IDFO-onderzoek is dezelfde vorm van statistiek gebruik, zij het dat deze is ingezet in onderzoeken op activiteitenniveau en dat de resultaten van meerdere deelonderzoeken zijn gecombineerd tot één likelihood ratio (LR). In dit onderzoek heeft samenwerking plaatsgehad tussen verschillende gebiedsexperts (Big Data Analyse en Statistiek) en tussen gebiedsexperts en Bayesiaanse experts. De deskundigen hebben steeds al hun keuzes, beperkingen en aannames uitgebreid onderbouwd, zowel in de rapportages zelf als in de aanvullende rapportage die is opgesteld naar aanleiding van de door het openbaar ministerie en de verdediging gestelde vragen . De deskundigen hebben nergens conclusies getrokken die voorbehouden zijn aan de rechtbank en zij hebben er steeds op gewezen van welke aannames moet worden uitgegaan vooraleer de resultaten van de deelonderzoeken ook gelden onder de hoofdhypotheses (H1: verdachte [medeverdachte] is de gebruiker van de tipgevertelefoon en H2: iemand anders is de gebruiker van de tipgevertelefoon).
Op verzoek van en in samenspraak met de verdediging heeft vervolgens een contra-expertise plaatsgevonden door professor dr. R.D. Gill, emeritus hoogleraar mathematische statistiek aan de Universiteit van Leiden. Professor Gill heeft bevestigd dat de verslaglegging helder is en de statistische methodes toepasselijk zijn en dat de antwoorden van de NFI-deskundigen doorgaans correct en adequaat zijn. Op de punten waar professor Gill kanttekeningen bij heeft gemaakt, zal later nader worden ingegaan.
De verdediging heeft in voornoemde rapportages geen aanleiding gezien om te verzoeken om de betrokken deskundigen (ter terechtzitting) nader te horen of aan hen nadere vragen te mogen stellen.
De rechtbank twijfelt op grond van het voorgaande en gelet op alle waarborgen waaronder de onderzoeken zijn gedaan niet aan de toepasselijkheid van Bayesiaanse statistiek op de ingezette onderzoeksgebieden en twijfelt evenmin aan de deskundigheid van de door het NFI ingezette onderzoekers of aan de vraag of zij deskundig zijn op de voor de onderzoeken vereiste terreinen.
De rechtbank heeft al geconcludeerd dat [medeverdachte] de gebruiker was van het voertuig met kenteken [kenteken 7] ten tijde van de eerste registratie. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte] de gebruiker was van de telefoon eindigend op nummer [telefoon 3] . Vervolgens heeft de rechtbank bewezen verklaard dat [medeverdachte] (vrijwel) alleen Marlboro Gold sigaretten gebruikt . Ook heeft de rechtbank geconcludeerd dat de opwaardeerkaart gekocht is door de gebruiker van de tipgevertelefoon, gelet op het korte tijdsverschil tussen de aankoop van de opwaardeerkaart en het opwaarderen van de tipgevertelefoon met die kaart. Ten slotte gaat de rechtbank ervan uit dat onder hypothese 2 (iemand anders dan [medeverdachte] is de gebruiker van de tipgevertelefoon) [medeverdachte] en de daadwerkelijke gebruiker van de tipgevertelefoon zich onafhankelijk van elkaar bewegen en niet samen reizen.
Het NFI heeft verschillende deelonderzoeken verricht, waarna deze deelonderzoeken zijn samengebracht in het IDFO-rapport. Hierna zal de rechtbank de verschillende onderzoeken en de daaruit voortkomende likelihood ratios (LRs) kort bespreken.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de ANPR-cameraregistraties van de auto met kenteken [kenteken 7] en naar de waarschijnlijkheid van de in het politieonderzoek gedane waarnemingen onder de nagenoemde hypotheses. De werkhypotheses waren:
H1: het voertuig met kenteken [kenteken 7] is gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen
H2 : een ander vervoermiddel is gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen.
Het NFI heeft berekend dat de gedane waarneming 864 keer waarschijnlijker is als het voertuig met kenteken [kenteken 7] is gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen dan als een ander vervoermiddel is gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen.
Daarmee is de waarneming in het politieonderzoek veel waarschijnlijker (LR 100 - 10.000) als de auto van [medeverdachte] is gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen dan als een ander vervoermiddel is gebruikt.
Er is onderzoek gedaan naar de mate van overeenkomst in de locatiegegevens van het telefoonnummer eindigend op [telefoon 3] en de tipgevertelefoon. De werkhypotheses waren:
H1 : de tipgevertelefoon en de telefoon eindigend op [telefoon 3] bevonden zich bij dezelfde gebruiker
H2: de tipgevertelefoon en de telefoon eindigend op [telefoon 3] bevonden zich bij verschillende gebruikers die zich onafhankelijk van elkaar bewogen.
Het NFI heeft berekend dat de mate van overeenkomst in locatiegegevens 19 tot 105 keer waarschijnlijker is als de tipgevertelefoon en de telefoon eindigend op nummer [telefoon 3] zich bij dezelfde gebruiker bevonden dan als ze zich bij verschillende, zich onafhankelijk van elkaar bewegende gebruikers bevonden. Daarmee is de waarneming in het politieonderzoek waarschijnlijker (LR 10 - 100) als de tipgevertelefoon en de telefoon eindigend op nummer [telefoon 3] zich bij dezelfde gebruiker bevonden.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de gelijktijdige aankoop van een pakje Marlboro Gold sigaretten en een opwaardeerkaart die gebruikt werd om de tipgevertelefoon op te waarderen en vervolgens naar de vraag of [medeverdachte] de aankopen heeft gedaan. Het NFI wijst er op dat de opwaardeerkaart zeer kort na het kopen is gebruikt voor het opwaarderen van de tipgevertelefoon. De waarschijnlijkheid van de aankoop werd onderzocht onder de volgende werkhypotheses:
H1: [medeverdachte] heeft de opwaardeerkaart van de tipgevertelefoon gekocht
H2 : iemand anders heeft de opwaardeerkaart van de tipgevertelefoon gekocht.
Het NFI heeft berekend dat het kopen van de opwaardeerkaart voor de tipgevertelefoon tegelijkertijd met het kopen van de Marlboro Gold acht keer waarschijnlijker (LR 1 - 10 = iets waarschijnlijker ) is als [medeverdachte] dit heeft gedaan dan als iemand anders het heeft gedaan.
De verschillende LRs van de deelonderzoeken hebben betrekking op de respectievelijke werkhypotheses. Om deze hypotheses om te zetten naar de hoofdhypothese moeten er bepaalde aannames worden gedaan . Dat zijn de navolgende:
1. [medeverdachte] was de gebruiker van het voertuig met kenteken [kenteken 7] ten tijde van de eerste registratie
2. [medeverdachte] was de gebruiker van de telefoon eindigend op nummer [telefoon 3] in de onderzochte perioden
3. [medeverdachte] rookt ( vrijwel) alleen Marlboro Gold sigaretten
4 . De opwaardeerkaart is gekocht door de gebruiker van de tipgevertelefoon .
5. Onder hypothese 2 van het deelonderzoek telecomgegevens (iemand anders dan [medeverdachte] is de gebruiker van de tipgevertelefoon) bewogen [medeverdachte] en de daadwerkelijke gebruiker van de tipgevertelefoon zich onafhankelijk van elkaar en reisden zij niet samen.
Zoals hiervoor al vermeld heeft de rechtbank geoordeeld dat zij uitgaat van deze aannames. Dan gelden, aldus het NFI, de resultaten van de deelonderzoeken ook onder de hoofdhypothesen:
H1: [medeverdachte] is de gebruiker van de tipgevertelefoon
H2: iemand anders is de gebruiker van de tipgevertelefoon.
De resultaten van de deelonderzoeken zijn gecombineerd tot één conclusie. Die combinatie is slechts mogelijk als bij de deelonderzoeken gebruik is gemaakt van dezelfde hoofdhypotheses (dat is het geval) en als de resultaten van de deelonderzoeken conditioneel onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat de uitkomst van het ene onderzoek geen invloed mag hebben op de uitkomst van het andere onderzoek onder één van de hypotheses.
De combinatie van de deelonderzoeken, in de vorm van het vermenigvuldigen van de LRs, geeft een totale LR van 100.000 tot 700.000. Dat betekent dat de bevindingen uit de diverse deelrapporten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer [medeverdachte] de gebruiker is van de tipgevertelefoon dan wanneer iemand anders dat is, aldus het NFI.
De vragen die naar aanleiding van het IDFO-onderzoek en de deelonderzoeken zijn gesteld zijn beantwoord door het NFI in een aanvullende rapportage. De gestelde vragen zijn voor de onderzoekers geen aanleiding geweest om de resultaten van de onderzoeken te herzien.
De contra-expertise door professor Gill leert dat hij zich globaal kan vinden in de bevindingen, conclusies en aannames van de NFI-deskundigen, op een aantal punten na, die echter volgens hem geen grote invloed hebben op de (deel)conclusies.
Zo ziet Gill bij het deelonderzoek ANPR-cameraregistraties meerdere bronnen van willekeur bij het berekenen van de kans op een registratie als het voertuig van [medeverdachte] toevallig voorbij de ANPR-camera bij het benzinestation zou rijden, gelet op de lengte van 1 periode (15 minuten), het geen rekening houden met dag of nacht en de keuze voor de maand april als referentieperiode. Voorts is Gill het niet eens met de stelling van het NFI dat het niet uitmaakt of [medeverdachte] wel eens op een andere wijze dan met de auto naar het benzinestation ging. Gil schat echter in dat de door hem gesignaleerde willekeur de LR uit het IDFO-rapport hooguit met een factor 2 zal vergroten of verkleinen, waardoor de getrokken conclusie niet zal veranderen.
Gill mist bij het deelonderzoek telecomgegevens de onderbouwing van de claim dat de referentiebestanden voldoende representatief zijn voor dit onderzoek. Ook mist hij de nauwkeurige schatting van de LR op basis van het herhalen van de methode. Hij schat in dat de gevonden schatting eerder een onderschatting is dan een overschatting van de daadwerkelijke LR, doordat alle gegevens eerst worden teruggebracht tot één score alvorens de LR wordt berekend en er in dat proces informatie verloren gaat. Dat zou betekenen dat bij de berekening van de LR ten gunste van [medeverdachte] is gerekend. Gill merkt op dat de gebruikte methode vrijwel ongevoelig is voor het aantal wisselingen (opeenvolgend gebruik van beide telefoons) en de bewogen afstand in een periode. Deze gegevens zouden invloed moeten hebben op de LR omdat zij informatie geven over de waarschijnlijkheid dat beide telefoons samen reisden. Met behulp van deze gegevens zou de periode op 12 april 2015 veel meer bewijswaarde moeten hebben dan de periode op 11 april 2015. Omdat er echter geen methode is om de dagen te combineren, wordt uitgegaan van de laagste LR.
Gill benoemt nog dat, gesteld dat een ander voertuig werd gebruikt om de opwaardeerkaart te kopen en het voertuig van [medeverdachte] toevallig voorbij reed, het goed mogelijk is dat de telecomgegevens van deze twee personen in bepaalde mate gecorreleerd zijn. Hij vindt de periode tussen de kentekenregistratie en het gebruik van de telefoon van [medeverdachte] onvoldoende om afhankelijkheid uit te sluiten. Hij zegt vervolgens: we hebben echter ook de gegevens van 11 april 2015 en van de andere dagen, die allemaal niet in tegenstrijd zijn met de hypothese dat de twee telefoons dezelfde gebruiker hebben. Bovendien is de werkelijke bewijskracht van de telefoongegevens op 12 april 2015 meer dan wat de methodiek extraheert. Naar de mening van professor Gill is het gehanteerde cijfer voor de telecomgegevens voldoende betrouwbaar om mee te nemen, zoals dat in het IDFO-rapport wordt gedaan.
Hij concludeert dat bij de berekeningen noodgedwongen keuzes zijn gemaakt die enige invloed hebben op de uitslag, maar niet genoeg om de eindconclusies te veranderen. De eindconclusie blijft wat hem betreft overeind.
De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van de diverse onderzoeksrapportages leidt tot de conclusie dat de rapportages in belastende zin bijdragen tot het bewijs dat [medeverdachte] de gebruiker was van de tipgevertelefoon.
Voor zoveel de door de verdediging opgeworpen verweren ten aanzien van de deskundigenonderzoeken nog niet zijn besproken of weerlegd door de inhoud daarvan zal de rechtbank deze nog kort bespreken.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat er geen ontlastend bewijs is meegenomen in de IDFO-analyse en dat er daarom geen bewijskracht van uitgaat. Dat standpunt is onjuist. Het feit dat niet al het bewijs in de zaak is meegenomen zegt niets over de betrouwbaarheid van het IDFO-onderzoek. Bij de opzet van een IDFO-onderzoek worden de hypotheses bewust zodanig geformuleerd dat er zo min mogelijk niet-bewijsbare bevindingen, zowel belastend als ontlastend, bij worden betrokken. Daarom bestrijken de IDFO-deelonderzoeken beperkte stukjes bewijs, die vervolgens statistisch verantwoord worden gecombineerd. Het is vervolgens aan de rechtbank om de uitkomst te bezien in samenhang met al het overige bewijs. Dat is ook het geval met de door de verdediging genoemde a-priori-aannames, die worden immers niet door de deskundige beoordeeld, maar door de rechtbank.
Bij het onderzoek is als één van de hypotheses opgenomen de mogelijkheid dat iemand anders dan [medeverdachte] de gebruiker was van de tipgevertelefoon. Vervolgens wordt onderzocht hoe waarschijnlijk het bewijs is, gegeven deze hypothese. De door de verdediging genoemde voorbeelden van bevindingen die de LR zouden verlagen hebben hierop geen enkele invloed. Dit geldt eveneens voor het aantal auto's op de weg ten tijde van het incident of voor de reden dat [medeverdachte] op het moment van registratie daar voorbij reed .
Zoals reeds opgemerkt concludeert professor Gill dat, als de door het NFI gebruikte referentiebestanden van het deelonderzoek telecomgegevens zouden worden aangepast, dit de LR zou verhogen in plaats van verlagen. Gill concludeert dat bij de berekeningen van de drie likelihood ratios noodgedwongen willekeurige keuzes gedaan die enige invloed kunnen hebben op de uitslag: denk aan verschillen van de orde van een factor twee. Zulke verschillen tasten echter de eindconclusie niet wezenlijk aan, aldus professor Gill.
8.1.18.De verweren voor zover hiervoor nog niet besproken.
De betrouwbaarheid van de in het dossier genoemde ARS-gegevens.
De rechtbank acht de ARS-gegevens, zoals deze zijn vermeld in dit dossier, voldoende betrouwbaar om deze te gebruiken voor het bewijs. Het is bekend dat er afhankelijk van de omstandigheden, zoals onder meer het weer of vuile kentekenplaten, misregistraties kunnen voorkomen. Dit doet echter niet af aan de bevindingen en de conclusies die zijn getrokken naar aanleiding van de registraties. Er is veelal sprake van een serie aan registraties. Uit het dossier blijkt dat het onderzoeksteam ook oog heeft gehad voor de afgelegde routes en de verhouding afstand en reistijd tussen verschillende registraties. Er is gekeken of de kentekens bestaande kentekens zijn en er is gekeken naar de mogelijkheid van een misregistratie en of er op basis van de route, de juiste registratie op andere plekken en de wel overeenkomende karakters toch reden was aan te nemen dat dit het onderzochte kenteken betrof.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding de in het dossier genoemde ARS-gegevens voor het bewijs buiten beschouwing te laten.
Het verweer met betrekking tot de door de getuigen [getuige 9] en [getuige 4] opgegeven signalementen van de schutter.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat voornoemde twee getuigen onafhankelijk van elkaar hebben verklaard omtrent het signalement van de schutter. Beiden spreken van een schutter van geringe lichaamslengte. Dit past niet bij het postuur van verdachte [verdachte] .
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen de getuigen [getuige 9] en [getuige 4] hebben verklaard over het signalement van de dader. De rechtbank constateert dat het ten tijde van het delict donker was. De dader was in het zwart gekleed, hij rende en hij had een capuchon over zijn hoofd. Het was een stressvolle situatie en de getuigen hebben de dader maar een zeer kort moment kunnen waarnemen. De rechtbank acht, gelet op deze omstandigheden, de waarnemingen van de getuigen dat het om een kleinere persoon zou gaan, niet betrouwbaar. Overigens heeft de rechtbank op de beelden van de bewakingscamera, zoals deze twee keer zijn getoond op de zitting, ook niet waargenomen dat de lengte van de schutter op de beelden zodanig is, dat dit postuur pertinent niet zou kunnen passen bij het postuur van [verdachte] .
De overige bewijsverweren.
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs ten verweer heeft betoogd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
8.1.19.Eindconclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen , niet afzonderlijk maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 april 2015 [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood door meerdere keren met een wapen op het slachtoffer te schieten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Nadat [medeverdachte] aangeeft dat verdachte heel boos was, hetgeen verband hield met [slachtoffer] , zijn er twee telefoons geactiveerd. Twee telefoons die de rechtbank aanmerkt als de tipgevertelefoon en de schuttertelefoon.
[verdachte] heeft van 11 op 12 april 2015 twee voorverkenningen gedaan bij het Van der Valk hotel, waarbij vele malen contact is geweest met de tipgevertelefoon . Zowel [medeverdachte] als [slachtoffer] waren de avond van 11 op 12 april 2015 in of nabij café [naam café] .
Op 12 april 2015 omstreeks 14.15 uur vindt er sms - contact plaats tussen de eigen telefoons van [medeverdachte] en [verdachte] .
[medeverdachte] stuurt naar [verdachte] een bericht met de inhoud: ‘’Schat gaan we vanavond nog uit eten ’ .
[verdachte] antwoordt daarop: ‘Jazeker, gisteren niet gelukt’ en ‘ oké sms je later’
[medeverdachte] antwoordt daarop: ‘ís goed poepie’ .
Tussen deze twee (eigen) telefoons is die dag vervolgens geen contact meer.
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij nooit uit eten ging met [medeverdachte] .
Uit de onderzoeksbevindingen in combinatie met voornoemd gesprek leidt de rechtbank af dat het kennelijk de bedoeling was [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 april 2015 om het leven te brengen . Omdat [slachtoffer] pas arriveerde nadat de auto met het kenteken [kenteken 3] was vertrokken, is het die nacht niet gelukt.
Op 12/13 april 2015 heeft verdachte [slachtoffer] enige tijd in de struiken nabij het Van der Valk hotel opgewacht, waarna hij hem meteen na aankomst bij de slagboom van de parkeerplaats van het Van der Valk hotel achterna is gerend met een vuurwapen en meerdere malen op het slachtoffer heeft geschoten.
De rechtbank acht daarbij wettig en overtuigend bewezen dat hij vooraf door de gebruiker van de tipgevertelefoon, waarvan de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat dit [medeverdachte] is , is ingeseind op het moment dat [slachtoffer] café [naam café] heeft verlaten . Er was die nacht frequent telefonisch contact tussen de schuttertelefoon en de tipgevertelefoon, ook tussen het moment van vertrek van [slachtoffer] bij café [naam café] en het schietincident. Kennelijk zijn deze telefoons ook in gebruik genomen met het doel deze voor het schietincident te gebruiken, nu de telefoons op 3 april 2015 in gebruik zijn genomen en vanaf een moment zeer kort na het schietincident niet meer zijn gebruikt, de telefoons met name de nachten van 11/12 april 2015 en 12/13 april 2015 actief waren en er een zogenaamd één op één contact was tussen beide telefoons.
Uit deze feiten en omstandigheden, zoals vermeld in de bewijsmiddelen, leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de onder feit 1 ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
Voor de overtuiging betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat ondanks het feit dat er belastende feiten en omstandigheden zijn die om een uitleg vragen, verdachte, geconfronteerd met deze onderzoeksbevindingen, zich bij de politie en bij de rechter-commissaris telkens op zijn zwijgrecht heeft beroepen en in eerste instantie geen verklaring heeft willen geven voor voornoemde feiten en omstandigheden. Omdat deze feiten en omstandigheden wijzen op betrokkenheid van verdachte, had dit wel op zijn weg gelegen.
Voor de overtuiging betrekt de rechtbank in haar oordeel tevens de hiervoor vermelde OVC-gesprekken en het heimelijke gedrag van verdachte en de medeverdachte, zoals hiervoor reeds besproken , na het ter kennis komen van nieuwe onderzoeksinformatie in deze zaak.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] behulpzaam is geweest bij het door verdachte gepleegde misdrijf door hem per sms van informatie te voorzien over het vertrek van [slachtoffer] uit café [naam café] . Hoewel zij een wezenlijke rol heeft gespeeld, acht de rechtbank haar rol niet van een zodanig gewicht, dat zij als medepleger kan worden gekwalificeerd.