ECLI:NL:RBOBR:2017:6538

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
01/865127-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging wegens ne bis in idem

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die eerder op 20 maart 2013 was vrijgesproken van een gewapende overval, waarbij de verkrachting van een slachtoffer onderdeel uitmaakte van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte voor de verkrachting, omdat deze vervolging in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor de verdachte nu wordt vervolgd, namelijk de verkrachting van [slachtoffer 1] op 12 mei 2009, hetzelfde feit zijn als de diefstal met geweld waarvoor de verdachte eerder is vervolgd en vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat de geweldshandelingen, waaronder de verkrachting, onderdeel uitmaakten van het onderzoek dat heeft geleid tot de vrijspraak in 2013. De rechtbank concludeert dat er geen wezenlijk verschil is in de juridische aard van de feiten en de gedragingen van de verdachte, waardoor de vervolging voor de verkrachting niet kan plaatsvinden. De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging en heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865127-17
Datum uitspraak: 8 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats slachtoffer] op [geboortedatum slachtoffer] ,
thans gedetineerd te P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 november 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2009 te Schaijk, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebben verdachte één of meermalen zijn penis en/of één of meer vingers en/of één of meer dildo's en/of vibrators in de mond en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] naar de grond heeft gebracht en/of geduwd en/of heeft vastgebonden en/of heeft geslagen en/of geschopt.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging.

Inleiding.
Op 12 mei 2009 is in een chaletwoning op chaletpark [naam park] te Schaijk een gewapende overval gepleegd op de bewoners mevrouw [slachtoffer 1] en de heer [slachtoffer 2] . Tijdens de overval werden de beide slachtoffers bedreigd met een vuurwapen, vastgebonden met tape, en geschopt en geslagen. [slachtoffer 1] is daarbij verkracht. Verdachte is op 9 september 2009 aangehouden in verband met de verdenking van het medeplegen van deze gewapende overval. Hij is voor de terechtzitting van 16 december 2009 gedagvaard. Aan verdachte werd ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2009 te Schaijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere goederen, waaronder een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson, imeinummer [imeinummer 1] ) en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson, imeinummer [imeinummer 2] ) met bijbehorend horloge en/of sieraden, waaronder een zilveren ketting, en/of (een) computer(s) en/of (een) fotocamera(s) en/of (een) horloge(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] door middel van tape en/of touw met de handen op de rug heeft/hebben gekneveld en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of bedreigd met (een) vuurwapen(s) en/of
- die [slachtoffer 1] , met behulp van een voorwerp, heeft/hebben verkracht;
artikel 312 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
Op de terechtzitting van 6 maart 2013 is de strafzaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld. De officier van justitie heeft bij requisitoir gerekwireerd tot vrijspraak. In het proces-verbaal van de zitting wordt vermeld dat de officier van justitie ter onderbouwing van dit standpunt het volgende heeft aangevoerd:
“Er was voldoende voor verdenking, maar na de zitting van 9 september 2009 (de rechtbank verstaat 16 december 2009) kwamen ook ontlastende zaken in beeld. Aangetroffen DNA matcht niet, de ducktape is niet dezelfde, het DNA op de dildo’s matcht ook niet.”
Bij vonnis van 20 maart 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:1214) heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van de roofoverval. De rechtbank heeft in het vonnis het volgende overwogen:
“De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1, primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.”
De rechtbank heeft de vrijspraak niet nader gemotiveerd.
Onder meer naar aanleiding van een belastende verklaring van een medeverdachte op
3 oktober 2017 is verdachte op 23 oktober 2017 opnieuw in verzekering gesteld en gedagvaard voor de zitting van 8 december 2017.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat hij verdachte tweemaal voor hetzelfde feit heeft vervolgd. In 2009 is verdachte vervolgd voor de gewapende roofoverval, waarvan de verkrachting onderdeel uitmaakte. Nu wordt hij vervolgd voor dezelfde verkrachting.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte niet tweemaal wordt vervolgd voor hetzelfde feit. Hij heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
De rechtbank heeft in 2013 niet geoordeeld over de verkrachting. De tenlastelegging was toegespitst op de gekwalificeerde diefstal. De rechtbank kon al niet tot het bewijs komen van het medeplegen van de wederrechtelijke toe-eigening en daarom is de rechtbank niet toegekomen aan de vervolgvraag of daarbij het omschreven geweld bewezen kon worden verklaard. Bovendien is er geen sprake van hetzelfde feit. De officier van justitie verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011 waarin de Hoge Raad de hieronder bij het oordeel van de rechtbank weergegeven toetsingsmaatstaf voor de beoordeling of sprake is van hetzelfde feit heeft verduidelijkt.
De officier van justitie ziet zowel een verschil in de juridische aard van de tenlastegelegde feiten, als in de omschreven gedragingen van verdachte. In 2009 is verdachte vervolgd voor diefstal met geweld, een vermogensdelict waarbij het te beschermen belang strekt tot bescherming van het recht op bezit. Op dit feit (artikel 312 Sr) is een maximumstraf gesteld van 9 jaar gevangenisstraf. Nu wordt verdachte vervolgd voor verkrachting, een zedendelict dat strekt tot bescherming van de persoonlijke integriteit. Op dit feit (242 Sr) is een maximumstraf gesteld van 12 jaar gevangenisstraf. Hoewel de feiten in tijd en plaats op gelijke momenten zijn gepleegd is er een verschil, omdat de huidige tenlastelegging de handeling beschrijft die leidt tot de conclusie dat er sprake is van het seksueel binnendringen van het lichaam. Die beschrijving ontbreekt in de beschrijving in de tenlastelegging van 2013. De gedragingen in de tenlastelegging die in 2013 is beoordeeld door de rechtbank en die verdachte nu in 2017 ten laste is gelegd kunnen daarom niet worden vergeleken.
Het oordeel van de rechtbank.
In artikel 68, eerste lid, Sr is bepaald dat:
Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van een rechter in Nederland onherroepelijk is beslist.
In dit artikel is het ne bis in idem beginsel neergelegd. Het beginsel biedt bescherming tegen dubbele vervolging voor hetzelfde feitelijke gebeuren als waarvoor men al eerder was veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of het feit waarvoor verdachte nu wordt vervolgd, te weten de verkrachting van [slachtoffer 1] op 12 mei 2009 in Schaijk, hetzelfde feit is als de diefstal met geweld gericht tegen [slachtoffer 1] op 12 mei 2009 te Schaijk waarvoor verdachte in november 2009 is vervolgd en in maart 2013 is vrijgesproken.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (standaardarrest HR 1 februari 2011, ECLI:HR:2011:BM9102, daarna herhaald) dienen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van hetzelfde feit bij de vergelijking van in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten de volgende vergelijkingsfactoren te worden betrokken:
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
- de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat reeds uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van artikel 68 Sr.
Naar aanleiding van de stelling van de officier van justitie dat de rechtbank bij haar oordeel in het vonnis van 20 maart 2013 niet is toegekomen aan een oordeel over de geweldshandelingen (waaronder de verkrachting), overweegt de rechtbank het volgende.
In de tenlastelegging uit november 2009 werd verdachte verweten dat hij tezamen met anderen goederen van het slachtoffer heeft weggenomen en daarbij het slachtoffer een pistool tegen het hoofd heeft gehouden, haar heeft getaped en gekneveld, haar heeft geschopt of geslagen, haar met een vuurwapen heeft bedreigd en haar met een voorwerp heeft verkracht. De rechtbank heeft destijds onderzocht of er voldoende bewijs voorhanden was voor deze aan verdachte verweten gedragingen. Het onderzoek naar de bewezenverklaring van de tenlastelegging kan niet, zoals de officier van justitie heeft gedaan, worden gesplitst in een onderzoek naar de diefstal en een onderzoek naar het toegepaste geweld, waaronder de verkrachting. Alle feitelijke gedragingen die in de tenlastelegging zijn beschreven, hangen met elkaar samen. De rechtbank beoordeelt niet eerst of er bewijs is voor de diefstal en pas daarna of er bewijs is voor de geweldshandelingen, maar beoordeelt al het voorhanden zijnde bewijs in het licht van de tenlastelegging. Bewijs voor betrokkenheid bij het toegepaste geweld levert bewijs voor het medeplegen van de diefstal met geweld. Bewijs voor de verkrachting levert bewijs voor de betrokkenheid bij diefstal met geweld.
De rechtbank concludeert dat de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen, waaronder de verkrachting, onderdeel hebben uitgemaakt van het onderzoek door de rechtbank dat heeft geleid tot de vrijspraak op 20 maart 2013. Dat dat het geval is, blijkt ook uit het hierboven geciteerde requisitoir van de officier van justitie.
Vergelijking van de verweten gedragingen.
In de tenlastelegging uit november 2009 worden verdachte verschillende geweldshandelingen verweten waaronder verkrachting met een voorwerp. Het juridische begrip (de juridische kwalificatie) “verkrachting” is daarin niet nader omschreven.
In de huidige tenlastelegging worden overwegend dezelfde feitelijke geweldshandelingen genoemd te weten het richten van een vuurwapen op het slachtoffer, het naar de grond brengen, slaan en schoppen en het dwingen tot het ondergaan van seksueel binnendringen. In de huidige tenlastelegging wordt niet meer de term verkrachting gebruikt, maar is de verkrachting uitgeschreven in de handelingen die tot de verkrachting hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat dit verschil in omschrijving van de gedragingen niet zodanig groot is dat daardoor sprake is van een andere feitelijke gedraging. De verweten handelingen vinden plaats op de dezelfde tijd en plaats en onder dezelfde omstandigheden. De kern van het verwijt is het met geweld en bedreiging met geweld seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Dat in de eerste tenlastelegging de verkrachting onderdeel uitmaakt van de diefstal met geweld en in de tweede dagvaarding de verkrachting als zelfstandig feit is tenlastegelegd doet daaraan niets af en is destijds een keuze geweest van het openbaar ministerie.
Vergelijking van de juridische aard van de feiten.
In 2009 is verdachte vervolgd voor diefstal met geweld. In artikel 312 Sr is het volgende bepaald:
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:
1. (…); 2. indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3. (…)..
Nu wordt verdachte vervolgd voor verkrachting. In artikel 242 Sr is het volgende bepaald:
Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de juridische aard van de verweten strafbare feiten niet zodanig verschilt dat bij gelijke feitelijke gedragingen er in juridische zin geen sprake is van hetzelfde feit. Artikel 312 Sr bevat een vermogens- en een geweldscomponent. De strafbepaling beschermt de eigendom, maar het beschermt eveneens de integriteit van het menselijk lichaam. Ook artikel 242 Sr beschermt de integriteit van het menselijk lichaam. Nu het medeplegen van diefstal met geweld is tenlastegelegd, is het strafmaximum voor beide feiten gelijk, namelijk 12 jaar gevangenisstraf.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de officier van justitie verdachte heeft vervolgd voor hetzelfde feit als waarvoor hij bij vonnis van 20 maart 2013 is vrijgesproken.
De officier van justitie zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging.
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.

Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. F. Kooijman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 8 december 2017.