vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers: 01/879865-16 en 01/860416-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven op het adres: [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2017.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 24 oktober 2017.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/879865-16 tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10
november 2016 tot en met 4 april 2017 te Vlijmen, gemeente Heusden, althans in
het arrondissement Oost Brabant,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 november 2017 is gewijzigd is aan verdachte in de tenlastelegging met parketnummer 01/860416-17 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Vlijmen, gemeente Heusden,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling,
door schreeuwend en/of druk gebarend op die [slachtoffer 1] af te lopen en/of op
een zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] te gaan staan en/of zijn
vuist(en) te ballen en op dreigende wijze op te heffen en/of daarbij te roepen
"ik sla je kop van je romp", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder beide parketnummers.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder parketnummer
01/879865-16. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte door verbalisanten is uitgelokt tot het verkopen van cocaïne terwijl zijn opzet daar voordien niet op was gericht. Daardoor is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 126i, tweede lid Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsman kan niet worden aangenomen dat verdachte opzet had op het overtreden van de Opiumwet: hij zou geen drugs hebben verkocht wanneer de opsporingsambtenaren niet waren verschenen bij de woning van zijn moeder, waar verdachte destijds verbleef. De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de raadsman bedoeld heeft te bepleiten dat de processen-verbaal die naar aanleiding van de vijf pseudokoopmomenten zijn opgemaakt dienen te worden uitgesloten van het bewijs zodat vrijspraak dient te volgen wegens gebrek aan wettig bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de pleegperiode dient te worden ingekort van 24 november 2016 tot en met 24 maart 2017 aangezien dit de data zijn waarop respectievelijk de eerste en de laatste pseudokoop hebben plaatsgevonden en er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn voor een transactie die buiten die periode heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder parketnummer 01/860416-17, omdat de bedreiging niet van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geschied dat bij de aangever, die verdachte goed kende, de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van tenlastegelegde onder parketnummer 01/879865-16.
Overweging met betrekking tot de gebruikte bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is van uitlokking van verdachte door de pseudokoper geen sprake. Uit het dossier blijkt dat er drie verkoopcontacten zijn geweest tussen de verbalisant M590 (pseudokoper) en verdachte. Daarnaast zijn er twee momenten geweest waarop verbalisant M590 drugs heeft kocht in de woning waar ook verdachte verbleef, van verdachtes moeder, medeverdachte [medeverdachte] , en/of een ander. Daarbij werd steeds weinig gesproken en is nooit het woord ‘cocaïne’ gebruikt.Evenmin werd een andere soort drugs bij de naam genoemd. Verbalisant M590 vroeg steeds enkel naar ‘hele’ of ‘halven’ en overhandigde daarbij een geldbedrag. Vervolgens werden door verdachte, door medeverdachte [medeverdachte] en/of door een ander telkens een aantal zakjes met wit poeder aan verbalisant M590 overhandigd. De zakjes waren afkomstig uit een tasje dat verdachte bij zich droeg of ze werden door verdachte van een plek elders uit het huis gehaald. Naar het oordeel van de rechtbank is bij deze gang van zaken op geen enkele manier aannemelijk geworden dat verdachte door toedoen van een opsporingsambtenaar is gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet van tevoren al was gericht. van schending van artikel 126i, tweede lid Wetboek van Strafvordering is daarom geen sprake. De rechtbank zal de processen-verbaal gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de hierna gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
1. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 14 december 2016 door verbalisanten M590 en M591, onder meer inhoudende:
Van [verdachte] was ons bekend dat zijn voornaam [verdachte] was. Verder in de dit proces-verbaal zal [verdachte] worden vermeld als ‘ [verdachte] ’.
Op donderdag 24 november 2016 ben ik, verbalisant M590, samen met verbalisant M591 naar de woning gereden aan de [adres 1] te Vlijmen. Dit betreft de woning van [verdachte] . Omstreeks 16:54 uur liep ik, verbalisant M590, naar de voordeur van bovengenoemde woning. Op dat moment zag ik dat er een jongen, tussen de 12 jaar en 15 jaar oud, met de fiets naar dezelfde woning kwam gefietst. Ik zag dat de jongen aan de brievenbus stond te klepperen. Ik vroeg aan de jongen of papa thuis was. Op hetzelfde moment werd de voordeur opengedaan door een oudere vrouw met een roze ochtend jas aan. De vrouw was tussen de 65 en 75 jaar oud. Ik vroeg aan de oudere vrouw of [verdachte] thuis was. Ik hoorde haar zeggen: “loop maar door jongen.” Vanuit de woonkamer hoorde ik ineens een man roepen. Ik hoorde een mannenstem roepen: “moeder, moeder wie is dat?” of woorden
van gelijke strekking. Ik liep hierop de woonkamer in. Ik zag een man op de bank liggen en ik herkende deze man als zijnde [verdachte] . Ik liep de woonkamer in en zei tegen [verdachte] : “hey [verdachte] alles goed’ en gaf hem een hand terwijl hij nog op de bank lag. [verdachte] kwam overeind en antwoordde: “ja alles goed en met jou?”
Vervolgens vroeg ik [verdachte] of hij nog twee hele voor mij had voor 100 euro.
[verdachte] antwoordde: “ja zeker maat.” Ik gaf [verdachte] vervolgens twee briefjes van 50 euro. [verdachte] zei tegen mij dat ik even met hem mee moest lopen. We liepen samen naar de keuken en ik zag dat [verdachte] naar de verwarming liep ter hoogte van het zijraam van de keuken. Ik zag dat hij achter de verwarming keek. Vervolgens zei hij tegen mij dat hij even naar boven moest. [verdachte] liep vervolgens via de trap naar boven en ik bleef in de keuken staan. Na ongeveer 30 seconden kwam [verdachte] de trap af gelopen. [verdachte] gaf mij vervolgens 5 kleine gripzakjes met daarin een wit
poeder. Ik nam vervolgens, omstreeks 16.56 uur afscheid van [verdachte] . (p. 90-92)
2. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 21 december 2016.
De door pseudokoper van verdachte gekochte vijf plastic gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen (goednummer eindigt op -1116139, p. 94). De inhoud ervan werd getest en gewogen. Het nettogewicht van de inhoud bleek in totaal 1,91 gram te zijn en deze werd positief getest op cocaïne. (p. 93)
3. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 14 december 2016 door verbalisanten M590 en M591, onder meer inhoudende:
Op 1 december 2016 ben ik, verbalisant M590, samen met verbalisant M591 naar de woning gereden aan de [adres 1] te Vlijmen. Dit betreft de woning van [verdachte] alwaar ook zijn moeder [medeverdachte] verblijft. Omstreeks 16:35 uur liep ik naar de voordeur van bovengenoemde woning. ik klepperde aan de brievenbus waarna de deur werd opengemaakt door een vrouw met zwart/bruin opgestoken haar. Ik vroeg aan haar of [verdachte] thuis was. Ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] niet thuis was. Ik zei tegen haar dat ik eigenlijk voor twee hele kwam.
Ik hoorde de vrouw zeggen, “jongen kom maar binnen”. Ik werd binnen gelaten en had reeds twee bankbiljetten van 50 euro in mijn hand. De vrouw zei dat ik even moest wachten in de gang en zei tegen mij dat ik het geld aan haar moest geven.
Ik gaf haar 100 euro. De vrouw liep de trap op en ik hoorde haar op de bovenverdieping praten met een andere vrouw. Ik hoorde haar tegen deze andere vrouw zeggen dat er een jongen stond voor spul.
Ondertussen kwam de vrouw aan wie ik 100 euro gegeven had, van boven naar beneden lopen. Ik hoorde dat zij tegen mij zei dat ik met haar naar de keuken moest lopen. In de keuken vroeg ze aan mij wie ik was waarna ik mezelf heb
voorgesteld. De vrouw kwam warrig op mij over en ze zei tegen mij dat zij nog wat
van mij tegoed had en of ze dadelijk wat kon krijgen. Ik snapte niet wat ze bedoelde.
Op dat moment kwam er een oudere vrouw de keuken inlopen. Ik herkende haar als bovengenoemde verdachte [medeverdachte] . Mij was bekend dat zij “ [medeverdachte] ” genoemd werd. Verder in dit proces-verbaal zal verdachte [medeverdachte] door mij als “ [medeverdachte] ”
worden aangeduid. [medeverdachte] vroeg mij of ik met haar naar de gang wilde komen ik hoorde dat zij tegen de andere vrouw zei dat zij in de keuken moest blijven.
Vervolgens liep [medeverdachte] met mij naar de gang en maakte de tussendeur van de keuken naar de gang dicht. [medeverdachte] vroeg aan mij of ik er 6 moest hebben. Ik bevestigde dit.
Ik zag vervolgens dat [medeverdachte] uit een vrouwen portemonnee met panterprint, 6 gripzakjes met een wit poeder tevoorschijn haalde. Zij gaf mij deze 6 zakjes en zei tegen mij vervolgens dat ik snel weg moest gaan. Ik heb [medeverdachte] bedankt ben vervolgens de voordeur uitgelopen.(p. 97-99)
4. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 21 december 2016.
De door de pseudokoper van [medeverdachte] gekochte gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen (goednummer eindigt op -1116690, p. 102). De inhoud ervan werd getest en gewogen. Het nettogewicht van de inhoud bleek in totaal 1,22 gram te zijn en deze werd positief getest op cocaïne. (p. 101)
5. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 29 december 2016 door verbalisanten M590 en M591, onder meer inhoudende:
Op 22 december 2016 ben ik, verbalisant M590, samen met verbalisant M591, naar de woning gereden aan de [adres 1] te Vlijmen. Omstreeks 16:53 uur liep ik, verbalisant M590, naar de voordeur van
bovengenoemde woning. Ik klepperde aan de brievenbus waarna de deur werd opengemaakt door een mij onbekende man met kalend hoofd met langer haar in zijn nek. Ik vroeg aan hem of [verdachte] thuis was. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] niet thuis was. De man vroeg of ik nodig had. Ik bevestigde dit waarna ik de man hoorde zeggen: “jongen kom maar binnen”. Ik werd binnen gelaten en had reeds twee bankbiljetten van 50 euro in mijn hand. Ik liep met de man mee naar de keuken alwaar nog twee andere onbekende personen aan tafel zaten. De man vroeg wat ik nodig had. Ik gaf aan dat ik 5 halve wilde hebben. De man zei dat ik even moest wachten en zei tegen mij dat ik het geld aan hem moest geven. Ik gaf hem 100 euro. Vervolgens liep de man via de trap naar de bovenverdieping. Even later kwam de man weer de trap af en gaf mij in de keuken 5 gripzakjes met daarin wit poeder. De man vroeg mij of ik ze even wilde tellen. Ik telde de gripzakjes na en zei tegen de man dat het inderdaad vijf zakjes waren. Ik bedankte de man en ben vervolgens naar buiten gelopen. Ik, verbalisant M591, zat, gedurende de tijd dat verbalisant M590 in de woning was, in de auto voor de woning van de [adres 1] te Vlijmen. Ik kon vanuit die positie in de woning kijken. Ik zag een man met kalend hoofd met langer haar in zijn nek de slaapkamer, welke gelegen was aan de voorzijde van de woning, op komen. Ik zag dat in deze slaapkamer tevens een vrouw aanwezig was die ik herkende als bovengenoemde verdachte [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) [medeverdachte] . Ik zag dat de man contact had met [medeverdachte] en dat [medeverdachte] iets overhandigde aan de man. Vervolgens zag ik, dat de man, na het contact met [medeverdachte] , de slaapkamer weer uitliep. Op het moment dat verbalisant M590 weer uit de woning kwam zag ik, verbalisant M591, dat de man met kalend hoofd met langer haar in zijn nek, wederom de slaapkamer inlopen aan de voorzijde van de woning. Vervolgens ben ik samen met verbalisant M590 weg gereden. (p. 111-113)
6. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 5 februari 2017.
De door de pseudokopers gekochte vijf plastic gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen (goednummer eindigt op -1138281, p. 116). De inhoud ervan werd getest en gewogen. Het nettogewicht van de inhoud bleek in totaal 1,37 gram te zijn en deze werd positief getest op cocaïne. (p. 115)
7. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 13 februari 2017 door verbalisanten M590 en M591, onder meer inhoudende:
Op 19 januari 2017 ben ik, verbalisant M590, samen met verbalisant M591 naar de woning gereden aan de [adres 1] te Vlijmen. Omstreeks 16:17 uur liep ik naar de voordeur van bovengenoemde woning. Ik klepperde aan de brievenbus waarna de deur werd opengemaakt door de mij bekende zoon van [verdachte] . Ik vroeg aan hem of papa thuis was. De zoon zei dat zijn papa thuis was en liet mij binnen. De zoon liep voor mij uit naar de woonkamer. Ik zag dat [verdachte] op de bank lag. Ik liep de woonkamer in en gaf [verdachte] een hand en vroeg aan hem hoe het met hem was. [verdachte] stond op van de bank en liep met mij naar de keuken. [verdachte] vroeg wat ik nodig had, ik zei tegen hem doe maar 5 halve en gaf hem 2 briefjes van 50 euro. Hierop antwoordde [verdachte] :”dan krijg je er 6”. Ik zag dat [verdachte] vanuit zijn rechterbroek zak een soort beursje tevoorschijn pakte. Ik zag dat hij uit het beursje 6 gripzakjes met daarin wit poeder pakte. Ik zag dat hij nog meer gripzakjes in die beurs had zitten. [verdachte] telde 6 gripzakjes en gaf deze aan mij.
Op dat moment werd [verdachte] gebeld echter drukte hij het gesprek weg. Ik zei tegen [verdachte] dat ik er weer van tussen ging en bedankt hem waarna ik naar buiten ben gelopen. Ik was omstreeks 16:19 uur weer buiten zijn woning. (p. 126-127)
8. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 5 februari 2017.
De door de pseudokoper van verdachte gekochte zes plastic gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen (goednummer eindigt op -1138291, p. 130). De inhoud ervan werd getest en gewogen. Het nettogewicht van de inhoud bleek in totaal 1,96 gram te zijn en deze werd positief getest op cocaïne. (p. 129)
9. Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 31 maart 2017 door verbalisanten M590 en M591, onder meer inhoudende:
Op 24 maart 2017 ben ik, verbalisant M590, samen met verbalisant M591 naar de woning gereden aan de [adres 1] te Vlijmen. Omstreeks 15:35 uur liep ik naar de voordeur van bovengenoemde woning. Ik klepperde aan de brievenbus waarna de deur werd opengemaakt door [verdachte] . Ik vroeg hoe het met [verdachte] ging en dat het weer even geleden was. We liepen via de keuken naar de woonkamer. In de keuken zag ik een mij onbekende man zitten Deze man zat aan de keukentafel met de mij bekende [medeverdachte] . Vervolgens ben ik samen met [verdachte] in de woonkamer gaan zitten. De deur van de keuken naar de woonkamer was gewoon open.
Vervolgens vroeg ik of hij 6 halve voor mij had. [verdachte] gaf aan dat hij dat voor mij altijd had. Ik gaf hem twee bankbiljetten van 50 euro. Ik zag dat [verdachte] een donker klein beursje uit de voorzijde van zijn linker broekzak tevoorschijn haalde. Ik zag dat [verdachte] uit het beursje 6 doorzichtige gripzakjes met daarin wit poeder pakte.
Hij telde ze nog na en legde deze op de salontafel neer. Ik pakte de 6 gripzakjes op en stopte deze in mijn jas zak. Vervolgens gaf ik aan dat ik er weer vandoor zou gaan en stond op. Vervolgens heb ik de woning weer verlaten. Omstreeks 15:39 uur stapte ik bij verbalisant M591 in de auto.(p. 133-134)
10. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 5 april 2017 onder meer inhoudende:
De door de pseudokoper van [medeverdachte] gekochte zes plastic gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen (goednummers eindigend op -1169061 en -1169083, p. 137). De inhoud van de zes gripzakjes werd getest en gewogen. Daaruit bleek dat de inhoud van vier gripzakjes (goednummer eindigt op -1139061) positief werd getest op aanwezigheid van cocaïne. Het netto gewicht hiervan was in totaal 2,73 gram.(p. 139-140)
11. Een proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 25 mei 2017.
Op 25 april 2016 zijn goederen bemonsterd, verpakt en gewaarmerkt met een spooridentificatie-nummer(SIN) om te worden verzonden naar het NFI. Het betrof onder meer de volgende goederen:
- SIN AAIP1232NL: bemonstering van goednummer PL2100-2016125794-1116139, poeder uit vijf gripzakjes met nettogewicht van 1,5 gram als gehele partij.
- SIN AA1P1233NL: bemonstering van goednummer PL2100-2016125794-1116690, poeder uit vier gripzakjes met nettogewicht van 1,1 gram als gehele partij
- SIN AIP1222NL: bemonstering van goednummer PL2100-2016125794-1169061, poeder uit vier gripzakjes net nettogewicht van 1,3 gram als gehele partij;
(p. 158-159)
12. Een rapport van het Nederland Forensisch Instituut d.d. 8 mei 2017 waarin wordt gesteld dat in het onderzoeksmateriaal met de kenmerken AIP1222NL, AIP1232NL en AAIP1233NL cocaïne bevat. (p. 160-161).
13. De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 30 november 2017, onder meer inhoudende:
Ik ben geen dealer maar ik heb wel paar keer cocaïne verkocht. Ik denk 2 of 3 keer.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte(n).
De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte bij alle verkoopmomenten als die van een medepleger moet worden aangemerkt. Voor dit oordeel acht de rechtbank van belang dat de rollen van verdachte, zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte] , en anderen kennelijk inwisselbaar waren. De verkoop vond plaats vanuit de woning van verdachtes moeder, medeverdachte [medeverdachte] , waar ook verdachte destijds verbleef. Gelet op de situatie die verbalisant M590 (pseudokoper) steeds aantrof in die woning en die wordt omschreven in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat het er maar net aan lag wie er toevallig in de woning aanwezig was op het moment dat verbalisant M590 langs kwam. Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte, zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte] en anderen een bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan die gericht was op - kort gezegd - de verkoop van cocaïne, zodat medeplegen door verdachte bewezen kan worden.
Periode
De rechtbank zal voor wat betreft de te bewijzen periode aansluiting zoeken bij de pseudokoopmomenten en daarom uitgaan van een pleegperiode van 24 november 2016 tot en met 24 maart 2017.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 01/860416-17.
De rechtbank heeft gelet op de navolgende bewijsmiddelen.
1. Een aangifte [slachtoffer 1] d.d. 22 augustus 2017, onder meer inhoudende:
Op woensdag 16 augustus 2017, omstreeks 15.45 uur, bevond ik mij, samen toet mijn collega’s [getuige 1] en [getuige 2] , op de [adres 1] in Vlijmen, ter hoogte van perceel [huisnummer adres] .Ik ben werkzaam hij de gemeente Heusden in de functie van veiligheidscoördinator en als zodanig belast met de uitvoering van het beleid met betrekking tot de Opiumwet.
Ik zag toen dat de mij bekende [verdachte] samen met zijn broer [broer verdachte] , vanaf de
[adres 2] over de [adres 1] in de richting van de buurttent kwamen gelopen. Ik
hoorde dat [verdachte] luidkeels riep: “Wat is dit hier allemaal.” Hij deed dit in de
richting van mijn collega’s en de bewoners die aanwezig waren in of nabij de tent. Ik hoorde vervolgens dat hij nog luider riep dat iedereen moest wegwezen.
[verdachte] was duidelijk erg boos. Hij schreeuwde en maakte flinke gebaren. Hij riep dat hij de tent persoonlijk zou afbreken. Ik probeerde door rustig op hem in te praten dat wij in opdracht handelden en de buurtbewoners op de hoogte wilde brengen van de situatie omdat daar behoefte aan was. [verdachte] schreeuwde dat hem dat geen kut ken schelen en schreeuwde verder naar mij diverse verwensingen, zoals kankerkut, kutmongool, kankerleier en nog vele woorden van gelijke strekking. [verdachte] Stapte nu verder in mijn richting, briesend van kwaadheid, en was op een zeker moment nog maar ongeveer 10 centimeter met zijn hoofd van mijn hoofd verwijderd. Hij schreeuwde dat hij mijn kop van mijn romp zou slaan en
ik zag dat hij zijn vuisten balde en omhoog bracht. Ik stapte naar achter en riep
naar hem zich gewoon rustig te houden en weg te gaan. Ik dacht op dat moment dat hij werkelijk mij zou gaan slaan en voelde mij behoorlijk bedreigd en geïntimideerd.
2. Verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 22 augustus 2017, onder meer inhoudende:
Ik was op woensdag 16 augustus 2017 op de [straatnaam] in Vlijmen. Ik was daar samen met [slachtoffer 1] en [getuige 1] . Omstreeks 15.45 hoorde ik iemand schreeuwen. Ik zag dat het schreeuwen gedaan werd door een man die voor
[slachtoffer 1] ging staan. Ik hoorde later van [slachtoffer 1] dat deze man [verdachte] was. Ik
hoorde dat [slachtoffer 1] zei: “Joh, [verdachte] , je kan normaal met me praten”, dan wel woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [verdachte] hierop dichter hij [slachtoffer 1] ging staan, echt heel dicht. bij, bijna neus tegen neus. Ik hoorde dat [verdachte] , terwijl hij op deze korte afstand stond en [slachtoffer 1] aankeek, begon te schelden en bedreigen. Ik herinner mij dat [verdachte] riep: “kankermongool, klootzak, ik weet waar je woont, ik zoek je en ik sla je kop van je romp”, dan wel woorden van gelijke strekking.
De lichaamshouding van [verdachte] vond ik dreigend en het voelde alsof hij elk moment kon gaan vechten. Ik zag dat hij een agressieve blik in zijn ogen had, erg dichtbij
Stond, zijn handen tot vuisten ballen en op luide toon schreeuwde. Ik zag ook dat
[slachtoffer 1] achteruit liep totdat hij bijna bij de tent was.(p. 16-17)
3. Verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 22 augustus 2017, onder meer inhoudende:
Op 16 augustus 2017 was ik samen met [slachtoffer 1] en [getuige 2] op de [adres 1] te Vlijmen. Ik hoorde iemand schreeuwen: “Wat moet dat hier”. Ik zag dat twee mannen de straat in kwamen lopen. De voorste man was aan het schreeuwen. Ik zag dat de man over zijn gehele gezicht getatoeëerd was. Ik zag en hoorde dat de man vloekend, tierend en scheldend richting de woning liep. Ik zag dat hij zich hierbij groot en breed maakte met zijn armen en houding. Ik hoorde de man tegen [slachtoffer 1] roepen “Klootzak, ik sla je kop van je romp af” dit heeft hij meerdere keren gezegd en ook bleef hij veel scheldwoorden gebruiken met
kanker erin. [getuige 1] en ik vonden de situatie zo bedreigend/intimiderend dat we naar [slachtoffer 1] toe zijn gelopen omdat we niet wisten wat er ging gebeuren en bang waren dat het uit de hand zou lopen.(p. 18-19)
4. De verklaring van verdachte d.d. 31 augustus 2017, onder meer inhoudende:
Verdachte: Ik heb die [slachtoffer 1] uitgescholden.
Verbalisant: Wat riep je allemaal tegen hen ?
Verdachte: Alle ziektes die er waren.
Verbalisant: Er wordt verklaard dat je gezegd hebt: “Ik sla je kop van je romp.”
Verdachte: Het zou best kunnen dat ik dat gezegd heb.
(p. 22-23)
Overweging.
Uit voornoemde bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte onder meer de woorden “Ik sla je kop van je romp” heeft gebezigd. De raadsman heeft aangevoerd dat dit geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht danwel met zware mishandeling oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een strafbare bedreiging is vereist dat deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden wordt gepleegd dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. De verdachte heeft, terwijl hij op aangever toeliep en steeds dichter bij hem kwam staan, zwaaiend met zijn armen en na het luid roepen van verschillende verwensingen (meermalen) tegen aangever gezegd dat hij hem de kop van zijn romp zou slaan. De omstandigheden waaronder de verdachte deze uitlatingen heeft gedaan, te weten terwijl hij zich zwaar overstuur toonde en een in woorden en in zijn gedrag dreigende en zeer agressieve indruk maakte, maakt dat door die bedreiging bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte een misdrijf zou plegen waarbij aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De omstandigheid dat de aangever verdachte kent en bekend is met zijn karakter en gedrag maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. de tenlastelegging met parketnummer 01/879865-16:
op tijdstippen in de periode van 24 november 2016 tot en met 24 maart 2017 te Vlijmen, gemeente Heusden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
t.a.v. de tenlastelegging met parketnummer 01/860416-17:
op 16 augustus 2017 te Vlijmen, gemeente Heusden, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
zware mishandeling, door schreeuwend en druk gebarend op die [slachtoffer 1] af te lopen en op een zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] te gaan staan en zijn vuist(en) te ballen en op dreigende wijze op te heffen en daarbij te roepen "ik sla je kop van je romp".
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 01/879865-16 en 01/860416-17:
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De verdediging heeft gevraagd om rekening te houden met het feit dat het slechts om een beperkt aantal transacties gaat. Daarnaast verzoekt de verdediging de rechtbank om bij haar oordeel te betrekken dat verdachte nooit eerder adequate hulp heeft gehad bij zijn problemen terwijl er nu een traject bij Reinier van Arkel is ingezet dat positief gestart is en waar verdachte baat bij lijkt te hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn hoogbejaarde moeder (medeverdachte) en/of anderen cocaïne verkocht vanuit de woning van zijn moeder, waar hij destijds ook zelf verbleef. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt veroorzaakt in de buurt. Ook wordt daarmee bijgedragen aan de verslaving van (mede)verslaafden en zo de gezondheid van die anderen in gevaar gebracht. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich bezig heeft gehouden met deze activiteiten in de woning waar ook twee van zijn minderjarige kinderen regelmatig verbleven.
Bovendien heeft verdachte een medewerker van de gemeente Heusden bedreigd met zware mishandeling
.Het gedrag van verdachte heeft grote indruk gemaakt op de aangever en op zijn aanwezige collega’s. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich zo heeft misdragen tegenover een medewerker van de gemeente, een man die gewoon zijn werk deed, en dat hij deze man heeft geïntimideerd en hem angst heeft aangejaagd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in positieve zin rekening met het feit dat verdachte nooit eerder is behandeld voor zijn problematiek en het lijkt alsof er inmiddels een hulpverleningstraject is opgestart waar verdachte baat bij lijkt te hebben en waarvoor hij gemotiveerd is.
Aan de andere kant heeft verdachte een zeer uitgebreid strafblad en is hij in het verleden meermalen veroordeeld tot gevangenisstraffen. Dit wekt de indruk dat verdachte onvoldoende bereid is zijn crimineel gedrag te veranderen
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De eis van de officier van justitie is begrijpelijk gezien de ernst van de feiten en de inhoud van de oriëntatiepunten. De rechtbank is echter van oordeel dat het procesdossier een beperkt zicht geeft op de omvang van de handel(ingen) van verdachte en medeverdachte nu het dossier alleen bewijs bevat voor 5 transacties in een periode van 4 maanden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde onder de gegeven omstandigheden voldoende tot uitdrukking brengt.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van voorarrest. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een kortere gevangenisstraf omdat dit geen recht zou doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
Afwijzing van de vordering wegens een gebrek aan onderbouwing.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade tot een bedrag van € 150,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht dit bedrag onder de gegeven omstandigheden redelijk en heeft daarbij aansluiting gezocht bij bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
De vordering van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het bij verdachte in beslag genomen geldbedrag groot € 1560,17.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat het geldbedrag dat onder verdachte in beslag is genomen teruggegeven dient te worden aan verdachte omdat niet aangetoond kan worden dat dit geld afkomstig is van een handel in cocaïne.
Beoordeling.De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 33a lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring zijn die aan de veroordeelde toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat het in beslag genomen geldbedrag op 4 april 2017 bij verdachte is aangetroffen.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen ten laste van verdachte bewezen is verklaard niet vaststellen dat het in beslag genomen geldbedrag door middel van het tenlastegelegde feit is verkregen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 285
Opiumwet art. 2, 10.