Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 oktober 2013 is bij verweerder een anonieme tip binnengekomen die er toe strekt dat eiseres woont en werkt in Italië, terwijl zij staat ingeschreven op het adres [adres] waar zij slechts sporadisch komt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een onderzoek verricht naar de vraag of eiseres verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen, waaronder de AOW.
1.1 Dit onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, het verzamelen van informatie via Suwinet, Brabant Water, het Kadaster, Internet en de Belastingdienst. Op 12 mei 2014 heeft verweerder geprobeerd een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op het adres [adres] , welk adres als contactadres staat vermeld op de website van eiseres [website] . Bij de bel hing een bordje met de naam [naam] , maar op aanbellen werd niet opengedaan. Eiseres bleek later op vakantie te zijn. Verder heeft verweerder diverse keren met eiseres telefonisch contact gehad, heeft op 20 en 26 juni 2014 een buurtonderzoek plaatsgevonden in de buurt van het inschrijfadres van eiseres en heeft verweerder op 9 juli 2014 van de gemeente [gemeente] bericht ontvangen over de inschrijving van eiseres. Verweerder heeft voorts op 26 september 2014 met eiseres een gesprek gevoerd op het werkadres van eiseres in [gemeente] .
1.2 In het onderzoeksrapport van 6 november 2014 wordt geconcludeerd dat eiseres in ieder geval vanaf 1 januari 1999 feitelijk in Italië woonachtig is, ondanks de inschrijving in Nederland. Om te kunnen bepalen of zij verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen moest nog nader onderzoek worden verricht. Verweerder heeft aan de accountant van eiseres gevraagd om bewijsstukken waaruit blijkt dat eiseres vanaf 1 januari 1999 tot heden daadwerkelijk in Nederland werkzaam is geweest. De accountant van eiseres heeft daarop de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 tot en met 2013 van eiseres overgelegd. Volgens de accountant zijn de definitieve aanslagen door de Belastingdienst tot en met het jaar 2013 opgelegd conform de aangiften.
2. Bij brief van 11 december 2015 heeft verweerder eiseres bericht dat hij eiseres’ verzekering ingevolge de volksverzekeringen heeft uitgezocht vanaf 1 januari 1999 en dat uit het onderzoek (onder meer) is gebleken dat eiseres in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2012 niet verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen. In deze brief heeft verweerder tevens aangegeven dat eiseres zich voor restitutie van eventueel ten onrechte betaalde premies dient te wenden tot de Belastingdienst. Tot slot heeft verweerder in deze brief aangegeven dat eiseres, als zij een voor bezwaar vatbaar pensioenoverzicht AOW wenst te ontvangen, zij hiervoor een aanvraag kan indienen.
3. Eiseres heeft op 21 januari 2016 bij verweerder een aanvraag voor een pensioenoverzicht ingediend. Op deze aanvraag heeft eiseres ingevuld dat zij van 3 maart 1993 tot en met 6 juni 1995 in Italië heeft gewoond, van 1 maart 1991 tot en met heden als freelancer buiten Nederland heeft gewerkt, niet buiten Nederland verzekerd is geweest op grond van een sociale zekerheidswetgeving, in Nederland heeft gewerkt in loondienst tot en met 1 maart 1991 en als zelfstandige vanaf 1 maart (1991) en geen pensioen of uitkering uit een ander land heeft ontvangen. Daarop heeft verweerder het primaire besluit genomen, zoals omschreven onder het procesverloop.
4. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarin naar voren gebracht dat het vreemd is dat er vanaf 1991 tot en met 2013 verschillende tijdvakken zijn waarin ze nu eens wel en dan weer niet verzekerd is, terwijl er over al deze jaren geen verandering in de werksituatie is geweest. Middels telefonische informatie is aan eiseres medegedeeld dat het wel of niet verzekerd zijn te maken heeft met EG-verordeningen die jaarlijks kunnen wijzigen. Eiseres kan zich echter niet voorstellen dat bij een ongewijzigde werksituatie dit in enig jaar kan leiden tot wel of niet verzekerd zijn. Eiseres heeft in Italië nimmer een dienstverband gehad en heeft derhalve in het buitenland geen enkel pensioenrecht opgebouwd. Zij verzoekt verweerder om het SVB pensioenoverzicht wat betreft de zogenaamde niet verzekerde tijdvakken te onderbouwen met de bewuste jaarlijks geldende EG-verordeningen en wetsartikelen.
5. Bij het bestreden besluit van 20 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres sinds 28 februari 1991 wisselend in Italië en Nederland heeft verbleven. Uit onderzoek is volgens verweerder gebleken dat eiseres vanaf 1 maart 1991 de intentie had om zich in Italië te vestigen, hetgeen wordt onderschreven doordat eiseres het grootste gedeelte van het jaar in Italië is. Dit is voldoende doorslaggevend om te kunnen stellen dat eiseres sinds 1 maart 1991 feitelijk in Italië woont, ook al speelt een deel van haar maatschappelijk leven zich af in Nederland. De inschrijving bij een Nederlandse gemeente is bij het bepalen van de feitelijke woonsituatie niet van belang. Om te kunnen bepalen in welk land eiseres verzekerd is voor de sociale zekerheid, is naast de bepaling van de woonplaats ook de Europese regelgeving inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van belang. In die regelgeving wordt door middel van zogenoemde aanwijsregels bepaald in welk land men verzekerd is indien er sprake is van grensoverschrijdend wonen en/of werken. Daarbij geldt dat de Europese regelgeving slechts van toepassing is indien er sprake is van een grensoverschrijdend aspect. Is dat niet het geval dan gelden alleen de nationale bepalingen.
Een en ander resulteert in de volgende tijdvakken waarover eiseres niet verzekerd was voor de AOW, aldus verweerder:
- 1 maart 1991 tot en met 28 maart 1991;
- 23 juni 1991 tot en met 3 september 1991;
- 18 juni 1996 tot en met 31 december 1999;
- 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005, en
- 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
6. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Het blijft voor haar onbegrijpelijk dat zij bij een steeds gelijk blijvende feitelijke arbeidssituatie nu eens wel en dan weer niet verzekerd was voor de AOW. Eiseres voert verder aan dat zij niet woonachtig is in Italië. Zij verblijft wel in [gemeente] met het oog op haar werkzaamheden, maar haar sociale leven speelt zich af in Nederland, met haar familie, vrienden en kennissen. Zij heeft hier haar huis- en tandarts. Voor zover moet worden aangenomen dat eiseres op enig moment als woonachtig in Italië moet worden aangemerkt stelt eiseres dat zij altijd te goeder trouw is geweest en dat van misbruik geen sprake is. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank te bepalen dat, als de beslissing van verweerder juist is, verweerder de Belastingdienst opdracht geeft de onverschuldigd betaalde AOW-premie over de periode waarin ze niet verzekerd is geweest, terug te betalen.Ter zitting is namens eiseres betoogd dat zij feitelijk zowel in Nederland als in Italië werkt. In 1996 is eiseres bewust teruggekeerd naar Nederland om voor haar moeder te zorgen, dit kan ook blijken uit het waterverbruik in die periode. Zij heeft haar relevante netwerk in [gemeente] , maar werkt ook voor Nederlandse opdrachtgevers. De boekhouding is verder in Nederland en ook de omzet wordt in Nederland gerealiseerd. Eiseres verricht dan ook een substantieel deel van haar werkzaamheden in Nederland. Voorts heeft eiseres haar familie en vrienden in Nederland. Het appartement in [gemeente] verhuurt eiseres ook aan derden.Ten aanzien van de werking van Verordening (EEG) nr. 1408/71 beroept eiseres zich op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 maart 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC8026). Voor zover de periodes in geding vallen onder de werking van Verordening (EEG) nr. 883/2004 stelt eiseres dat zij een substantieel deel van haar werkzaamheden in Nederland verricht. Subsidiair beroept eiseres zich op artikel 87, achtste lid, van laatstgenoemde verordening. 7. De rechtbank toetst het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank gaat daarom in het navolgende in op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan eiseres kennelijk meent, het niet aan verweerder is om de Belastingdienst op te dragen eventueel onverschuldigd betaalde AOW-premie aan eiseres terug te betalen. Voor het daartoe strekkende verzoek van eiseres is geen plaats. Verder overweegt de rechtbank dat ter zitting tussen partijen is komen vast te staan dat de vraag, of de Poprawaregeling zou moeten worden toegepast, buiten de omvang van dit geding valt.
9. Uit de overige beroepsgronden volgt dat de tijdvakken in geschil zijn waarover verweerder heeft vastgesteld dat eiseres niet verzekerd was voor de AOW. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
10. Artikel 6, eerste lid, van de AOW luidt als volgt.
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
ingezetene is;
geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Ingevolge artikel 2 van de AOW is ingezetene degene die in Nederland woont.
11. Verder zijn van belang de Europese regels over coördinatie van socialezekerheidsstelsels, namelijk artikel 14bis van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 883/2004.
Ingevolge artikel 14bis, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van de lidstaat van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 is op degene, die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van die lidstaat van toepassing waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
12. De rechtbank is van oordeel dat [gemeente] als woonplaats van eiseres moet worden beschouwd in de periodes in geding. Dat leidt de rechtbank af uit het volgende. Eiseres heeft niet bestreden dat zij in 1991 in [gemeente] woonruimte heeft gehuurd en dat zij in [gemeente] is begonnen met werkzaamheden als zelfstandige. Eiseres heeft zich ook tot en met 17 juni 1996 vrijwillig verzekerd voor de AOW. Verder is niet in geschil dat eiseres op 31 mei 1995 een appartement in [gemeente] heeft gekocht met het oog op haar werkzaamheden daar. Eiseres heeft daarover zelf tijdens het huisbezoek in [gemeente] verklaard dat zij daarvoor haar woning in Nederland had verkocht en dat zij na aankoop van het appartement nog zo’n drie maanden per jaar in Nederland verbleef, in de woning van haar moeder waar zij ook ingeschreven stond. Eiseres heeft zich weliswaar per 1 juli 1996 laten uitschrijven in [gemeente] en zich ingeschreven in [gemeente] , maar naar het oordeel van de rechtbank is deze inschrijving onvoldoende om aan te nemen dat [gemeente] als feitelijke woonplaats kan worden aangemerkt, in het licht van de verklaring van eiseres dat zij na aankoop van haar appartement slechts drie maanden per jaar in Nederland verbleef en het feit dat de werkzaamheden van eiseres steeds gericht waren op Italië en het Vaticaan waarvoor zij ook een relevant netwerk in Italië heeft.
De rechtbank stelt voorts vast dat de door eiseres ter zitting naar voren gebrachte feiten en omstandigheden door haar in het geheel niet zijn onderbouwd, nog daargelaten dat de stelling dat eiseres ook voor Nederlandse opdrachtgevers werkt en dat zij haar omzet opgeeft aan de Nederlandse fiscus niet direct van belang is voor de vraag waar eiseres haar woonplaats heeft.
12. Ingevolge de AOW was eiseres dus, als niet-ingezetene van Nederland, in de periodes in geding niet verzekerd voor de AOW. Deze conclusie kan worden doorkruist indien eiseres op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en/of de daarop volgende Verordening (EEG) nr. 883/2004 toch onder de werking van de Nederlandse wetgeving moet worden gebracht.
12. Verordening (EEG) nr. 1408/71 gold tot 10 mei 2010. In de periodes in geding tot deze datum had eiseres haar woonplaats in Italië. Eiseres heeft niet bestreden dat zij in deze periodes wel werkzaamheden heeft verricht in Italië; de stellingen van eiseres, dat zij óók in Nederland werkzaamheden verrichtte is daarvoor onvoldoende. Uit artikel 14bis, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 volgt dan dat tot 10 mei 2010 op eiseres de Italiaanse socialezekerheidswetgeving van toepassing was.
Over de periodes in geding vanaf 10 mei 2010 is Verordening (EEG) nr. 883/2004 van belang. Ook over deze periodes gaat de rechtbank er, gezien het voorgaande, van uit dat eiseres haar woonplaats in Italië had. Gezien haar woonplaats in Italië, de verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden in Italië tegenover verweerder en de door verweerder overgelegde afdruk van de website van eiseres zelf, waaruit hoofdzakelijk blijkt van werkzaamheden in Italië, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om, wanneer dat het geval was, te onderbouwen dat zij in Italië niet een substantieel deel van haar werkzaamheden heeft verricht. Deze onderbouwing heeft eiseres tot op heden niet gegeven, zodat de rechtbank daar niet van uitgaat. Uit artikel 13, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 volgt dat ook over de periodes in geding na 10 mei 2010 de Italiaanse wetgeving van toepassing was.
12. Eiseres heeft ter zitting subsidiair een beroep gedaan op artikel 87, achtste lid, van Verordening (EEG) nr. 883/2004. Dit artikellid bepaalt, kort gezegd, dat als eiseres op grond van Verordening (EEG) nr. 883/2004 is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan onder Verordening (EEG) nr. 1408/71, de wetgeving van die gold onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing blijft voor ten hoogste tien jaar. Nu eiseres ook onder Verordening (EEG) nr. 883/2004 onder het Italiaanse recht viel, faalt het beroep van eiseres op dit artikel.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. M. Van 't Klooster en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: