ECLI:NL:RBOBR:2017:6433

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
17_1492
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om persoonlijke betalingsregeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 november 2017 een tussenuitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling in verband met terugvorderingen van huurtoeslag en zorgtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst het verzoek van eiser om een betalingsregeling op 6 januari 2017 had toegewezen, waarbij een aflossingsbedrag van € 235 per maand was vastgesteld. Echter, in het bestreden besluit van 23 februari 2017 heeft de Belastingdienst het bezwaar van eiser gedeeltelijk ongegrond verklaard en de betaaldatum van de eerste termijn vastgesteld op 31 maart 2017.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij niet in staat is het bedrag van € 235 per maand te betalen en dat hij eerder een voorstel van € 135 had gedaan. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Belastingdienst onvoldoende rekening heeft gehouden met de werkelijke inkomenssituatie van eiser en dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twee maanden na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak.

De rechtbank heeft tevens bepaald dat eiser binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal alle relevante informatie met betrekking tot zijn inkomen en dat van zijn partner aan verweerder moet verstrekken. De rechtbank heeft het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst met terugwerkende kracht tot de uitspraak op het beroep, zodat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij in de tussentijd niet heeft voldaan aan de betalingsregeling. Eiser krijgt vier weken de tijd om te reageren op de herstelpoging van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1492 T
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: G.G. Heijhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een persoonlijke betalingsregeling toegewezen en het aflossingsbedrag op € 235 per maand vastgesteld.
Bij besluit van 23 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk gedeeltelijk ongegrond verklaard en de betaaldatum van de eerste termijn op 31 maart 2017 vastgesteld. De laatste termijn moet voor 28 februari 2019 zijn betaald.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk een tussenuitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 bepaalt hiertoe dat eiser binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak alle relevante informatie met betrekking tot zijn inkomen en dat van zijn partner aan verweerder stuurt;
 schorst het bestreden besluit en het primaire besluit met terugwerkende kracht tot de uitspraak op het beroep;
 houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft in verband met een terugvordering huurtoeslag van € 3.810 en een terugvordering zorgtoeslag van € 1.815 over het jaar 2015 het verzoek van eiser om een persoonlijke betalingsregeling toegewezen. Daaraan is de voorwaarde verbonden dat eiser € 235 per maand betaalt en dat het totale bedrag in 24 maanden moet zijn betaald.
2. Bij het bestreden besluit is de betalingsregeling gehandhaafd en de datum waarop de eerste termijn moet zijn betaald vastgesteld op uiterlijk 31 maart 2017. In het bestreden besluit stelt verweerder dat berekening van de betalingscapaciteit van eiser rekening is gehouden met de uitgaven die worden genoemd in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Uitvoeringsregeling) en dat andere uitgaven dan die in dit artikel worden genoemd niet mogen worden meegenomen. Verweerder heeft bij zijn berekening verder rekening gehouden met de kosten voor levensonderhoud waarbij wordt uitgegaan van normbedragen, namelijk 90% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in de Participatiewet. Dit staat in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling en voor eiser is dat
€ 1.264 per maand. Uit de berekening volgt dat eiser een maandelijkse betalingscapaciteit van € 1.160 heeft.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet in staat is het bedrag van € 235 per maand te betalen. Hij heeft verweerder eerder een voorstel van € 135 gedaan en dit is het bedrag wat voor hem financieel haalbaar is. Verweerder gaat uit van een hoger inkomen van eiser en zijn partner dan feitelijk het geval is. Verder houdt verweerder niet met alle uitgaven van eiser rekening en ontvangt eiser geen kindgebonden budget meer terwijl daar wel rekening mee wordt gehouden. Eisers komt per maand € 30 te kort indien hij het termijnbedrag van
€ 235 per maand moet voldoen. Eiser blijft het niet eens met de terugvordering van de huurtoeslag en de zorgtoeslag 2015.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 28 november 2016 het bezwaar van eiser tegen de beslissing tot terugvordering van de huurtoeslag en de zorgtoeslag 2015 ongegrond heeft verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld. De terugvordering van de huurtoeslag en de zorgtoeslag 2015 is rechtmatig. De juistheid van deze terugvordering kan in deze procedure niet opnieuw aan de orde worden gesteld. Dan had eiser maar beroep moeten instellen tegen het besluit van 28 november 2016.
5. Eiser heeft in het bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij een flexibel inkomen heeft en dat de inkomenssituatie aan sterke veranderingen onderhevig kan zijn. Verweerder heeft deze bezwaargrond onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Aan het beroepschrift is een uitkeringsspecificatie van het UWV gehecht waaruit naar voren komt dat eiser een substantieel lagere WW uitkering geniet dan het inkomen waar verweerder van uit is gegaan bij de berekening van de betalingscapaciteit. Dit sluit weliswaar niet uit dat eiser naast de WW uitkering elders inkomsten heeft uit arbeid, maar of dat het geval is en hoeveel die inkomsten bedragen, kan de rechtbank niet vaststellen. Verweerder kon dit ook niet vaststellen in het bestreden besluit. Verweerder heeft er voor gekozen om het bezwaarschrift kennelijk ongegrond te verklaren en geen nadere informatie op te vragen bij eiser. Dit had verweerder echter niet moeten doen. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder in de bezwaarfase eiser moeten verzoeken om nadere informatie alvorens het bestreden besluit te nemen, gelet op de informatie in het bezwaarschrift zelf. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voor zover het de vaststelling van het inkomen van eiser zelf ten behoeve van de berekening van de betalingscapaciteit betreft.
6. De rechtbank deelt de overige kritiek van eiser op de berekening van de betalingscapaciteit niet. Bij een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling wordt de betalingscapaciteit berekend op grond van de artikelen 13 tot en met 16 van de Uitvoeringsregeling. In artikel 15 van de Uitvoeringsregeling is opgesomd met welke uitgaven verweerder rekening moet houden bij de berekening van de betalingscapaciteit. De door eiser genoemde uitgaven voor energie en verzekeringen vallen niet onder de in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling genoemde uitgaven. Verder heeft verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit rekening gehouden met de feitelijke woonlasten van eiser zoals die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij hem bekend waren. Verweerder heeft ook onweersproken gesteld dat de correctie kindgebonden budget in het voordeel van eiser is. In het geval van een wijziging in zijn inkomsten of uitgaven kan eiser een verzoek indienen voor een herberekening van zijn betalingscapaciteit. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit van onjuiste bedragen is uitgegaan.
7. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, dan wel, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet verweerder op basis van de informatie van eiser over zijn inkomen, de betalingscapaciteit opnieuw berekenen. Indien de betalingscapaciteit lager is dan in het bestreden besluit is vastgesteld, zal verweerder moeten bezien of een andere betalingsregeling moet worden vastgesteld. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twee maanden na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak.
8. De rechtbank wijst er op dat eiser volledige medewerking moet verlenen aan de herstelpoging van verweerder en dus alle relevante informatie moet verschaffen over zijn inkomen (door kopieën van de uitkeringsspecificaties van het UWV en loonstroken) en dat van zijn partner Als eiser geen medewerking verleend, kan verweerder het gebrek niet herstellen en hiermee is uiteindelijk eiser niet geholpen. Eiser zal binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak de informatie moeten sturen aan verweerder.
9. Eiser krijgt vier weken de tijd om te reageren op de herstelpoging van verweerder.
10. De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Deze houdt in dat het bestreden besluit en het primaire besluit zijn geschorst tot de uitspraak op het beroep. Deze schorsing heeft terugwerkende kracht en heeft tot gevolg dat de omstandigheid dat eiser in de tussentijd niet heeft voldaan aan de betalingsregeling hem niet kan worden tegengeworpen en dat de betalingsregeling dus niet komt te vervallen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.