ECLI:NL:RBOBR:2017:6380

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
C/01/328047 / KG ZA 17-724
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van de Genneper watermolen in Eindhoven

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de gedaagden, bestaande uit twee natuurlijke personen en een vennootschap onder firma, de gemeente Eindhoven te veroordelen de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter te staken. Dit vonnis, gewezen op 9 november 2017, ontbond de huurovereenkomst tussen de gemeente en de gedaagde sub 1, en beval de ontruiming van de Genneper watermolen. De gedaagden stellen dat de gemeente geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat het berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagden onvoldoende hebben aangetoond dat het vonnis op een kennelijke misslag berust. De voorzieningenrechter benadrukt dat in een executiegeschil de belangen van de geëxecuteerde moeten worden afgewogen tegen die van de executant. De gemeente heeft recht op haar eigendom en de gedaagden hebben al geruime tijd geweten dat de ontruiming op enig moment zou kunnen plaatsvinden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de gedaagden af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/328047 / KG ZA 17-724
Vonnis in kort geding van 11 december 2017
in de zaak van

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
3. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaten mr. C.M.G.M. van Eijndhoven en mr. S.E.J.A. Collard te Boxtel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelend te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.D. de Boer te Breda.
Partijen worden [gedaagden sub 1 t/m 3] en de gemeente genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk ook aangeduid als de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de V.O.F.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 november 2017 met 6 producties,
  • de brief van mr. De Boer van 24 november met producties 1 tot en met 3,
  • de brief van mr. Van Eijndhoven van 24 november 2017 met aanvullende productie 7,
  • de brief van mr. Van Eijndhoven en mr. Collard van 27 november 2017 met aanvullende producties 8 tot en met 13,
  • de mondelinge behandeling op 27 november 2017,
  • de pleitnota van [gedaagden sub 1 t/m 3] ,
  • de pleitnota van de gemeente.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van de watermolen met bijbehorende ondergrond, bekend als de “Genneper watermolen”, gelegen aan de [adres] . De [gedaagde sub 1] en de gemeente zijn op 1 maart 1995 een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de Genneper Watermolen. De huurovereenkomst kent de volgende, hier van belang zijnde, bepalingen:

Artikel 1
(…)
Lid 2
Het is toegestaan het gehuurde te gebruiken als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7A:1624 van het Burgerlijk Wetboek; te weten voor de handel in granen, zaden, veevoeders, kunstmest en dierenbenodigdheden en aanverwante artikelen.
Lid 3
De huurder verplicht zich het gehuurde naar aard en bestemming te gebruiken: te weten als watermolen en bedrijfsruimte. Huurder is bekend met de status van de watermolen als rijksmonument in de zin van de Monumentenwet 1988 en zal de hierop betrekking hebbende voorschriften onverkort naleven.
(…)
Artikel 6
Lid 1
De huurder verplicht zich om de door de verhuurder of een daartoe bevoegd openbaar lichaam te geven aanwijzingen met betrekking tot de uitoefening van het stuwrecht of het gebruik van de watermolen op te volgen.
Lid 2De huurder is verplicht regelmatig, dat wil zeggen minimaal twee maal per week, met waterkracht te malen, tenzij de waterstand dit onmogelijk maakt.
(…)”
2.2.
De [gedaagden 1 en 2] drijven sinds 1985 hun onderneming vanuit de watermolen, sinds 30 mei 1995 in de vorm van de vennootschap onder firma, [gedaagde sub 3] .
2.3.
Bij dagvaarding van 2 februari 2017 heeft de gemeente - onder meer - de ontbinding van de huurovereenkomst tussen de [gedaagde sub 1] en de gemeente en de ontruiming van het gehuurde gevorderd.
2.4.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 9 november 2017 (zaak- en rolnummer 5716157 / 17-1598) heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, de tussen de [gedaagde sub 1] en de gemeente bestaande huurovereenkomst ontbonden en de [gedaagde sub 1] veroordeeld de Genneper Watermolen te ontruimen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld dat het langdurig niet nakomen van de verplichting van de [gedaagde sub 1] om de molen te malen reeds een zo gewichtige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is, dat die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter heeft zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Het vonnis van 9 november 2017 is op 16 november 2017 aan de [gedaagde sub 1] betekend. Daarbij is hij tevens gesommeerd de Genneper Watermolen binnen veertien dagen na 16 november 2017 te verlaten, bij gebreke waarvan de gedwongen ontruiming is aangezegd. Aan de sommatie is niet voldaan.
2.6.
Bij dagvaarding van 20 november 2017 heeft de [gedaagde sub 1] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 november 2017.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagden sub 1 t/m 3] vorderen samengevat - de gemeente te veroordelen de executie van het vonnis van 9 november 2017 te staken en gestaakt te houden:
primair: zolang het vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair: gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten, vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagden sub 1 t/m 3] leggen daaraan ten grondslag dat het vonnis berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag, zodat de gemeente geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. De misslag is daarin gelegen dat [gedaagden sub 1 t/m 3] de molen, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld in het vonnis van 9 november 2017, wel correct gebruiken. Dit blijkt uit het als productie 5 bij dagvaarding overgelegde verslag van de heer [naam] , die de molen heeft geïnspecteerd en die heeft geconcludeerd dat de molen wel degelijk nog kan worden gebruikt. De kantonrechter heeft voorts ten onrechte aangenomen dat de [gedaagde sub 1] schade aan de molen niet zou hebben gemeld. Voorts is sprake van een kenelijke juridische misslag doordat de kantonrechter grotendeels is uitgegaan van de, onbewezen, stellingen van de gemeente en hij de [gedaagde sub 1] niet in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren ondanks het nadrukkelijk gedane bewijsaanbod.
3.3.
De gemeente voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Ook [gedaagden sub 1 t/m 3] hebben in de dagvaarding terecht dit zogeheten Ritzen/Hoekstra-criterium (HR 22 april 1993, NJ 1984,145) vermeld. Deze aan misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) gerelateerde maatstaf is evenwel zeer streng. In de praktijk wordt slechts bij uitzondering aan de vereisten voor het stilleggen van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voldaan.
4.2.
Niet aannemelijk is geworden dat het vonnis berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Daarbij zij voorop gesteld dat van een kennelijke misslag pas sprake is wanneer naar objectieve maatstaven buiten twijfel staat dat een beslissing evident onjuist is. [gedaagden sub 1 t/m 3] hebben in dit executiegeschil betoogd, onder overlegging van diverse nadere stukken, die een (verdere) onderbouwing geven van de door [gedaagde sub 1] in de procedure bij de kantonrechter ingenomen stellingen, dat de kantonrechter in zijn vonnis van 9 november 2017 tot een onjuist oordeel is gekomen. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat in het vonnis van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust. De vraag of het vonnis al of niet geheel juist is en of de beslissing in hoger beroep in stand zal blijven, vormen nadrukkelijk niet de maatstaf aan de hand waarvan in dit executiegeschil moet worden beslist. Het is mogelijk dat de [gedaagde sub 1] de rechter in hoger beroep wèl van zijn gelijk zal kunnen overtuigen en dat de gemeente, indien zij de thans voorgenomen ontruiming doorzet, aansprakelijk zal blijken voor de gevolgen. Dat is echter in dit executie kort geding niet van belang.
4.3.
Het oordeel van de kantonrechter is tot stand gekomen na hoor en wederhoor, is voldoende gemotiveerd, niet klaarblijkelijk in strijd met het recht en verenigbaar met de feiten die in de bodemprocedure naar voren zijn gekomen (dat [gedaagden sub 1 t/m 3] het met de weging van die feiten door de kantonrechter niet eens zijn, is iets anders). [gedaagden sub 1 t/m 3] hebben thans (onder andere) een verslag van bevindingen van de heer [naam] , die de watermolen na 9 november 2017 heeft bezocht overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de molen wel werkt. Dat leidt echter niet tot het oordeel dat sprake is van een misslag door de kantonrechter, maar is veeleer een nadere onderbouwing van de stellingen van de [gedaagde sub 1] , die in het hoger beroep kan worden ingebracht. Op basis van dit rapport, wat daar ook van zij, kan niet de conclusie worden getrokken dat het vonnis op een kennelijke misslag berust in de zin van de Ritzen-Hoekstra maatstaf.
4.4.
Voor zover de misslag er uit zou bestaan dat de kantonrechter ten onrechte het ondubbelzinnige bewijsaanbod van de [gedaagde sub 1] heeft genegeerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zo het ten onrechte negeren van een bewijsaanbod op zichzelf al een kennelijke misslag zou opleveren, dan geldt hier dat de kantonrechter, zoals hij heeft overwogen in r.o. 2.5. van het vonnis, heeft geoordeeld dat hij niet aan bewijslevering is toegekomen, omdat de [gedaagde sub 1] daarvoor onvoldoende heeft gesteld om de bewijskracht van de door de gemeente ingebrachte stukken te ondergraven. Dat oordeel is uiteraard altijd voor discussie in hoger beroep vatbaar, maar geen klaarblijkelijke misslag. In geval van feitelijke stellingen waarvan naar het oordeel van de rechter een voldoende onderbouwing achterwege wordt gelaten, zal die rechter veelal niet aan de bewijslevering toekomen. In dit geval heeft de kantonrechter zijn oordeel op dit punt met redenen omkleed.
4.5.
Dat sprake is van een noodtoestand aan de zijde van [gedaagden sub 1 t/m 3] in de onder 4.1. vermelde zin is evenmin gebleken. Er is op dit punt geen sprake van na het vonnis van 9 november 2017 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten. Het is evident, evenals dat het geval was toen de kantonrechter zijn oordeel velde, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichting tot ontruiming van de Genneper Watermolen voor [gedaagden sub 1 t/m 3] zeer ingrijpend zullen zijn. Dat is niet nieuw. Dat partijen al ruim 23 jaar aan elkaar verbonden zijn en dat tenuitvoerlegging van het vonnis betekent dat de onderneming van [gedaagden sub 1 t/m 3] moet verhuizen, hetgeen mogelijk zelfs zal leiden tot een faillissement, was reeds bekend ten tijde van de procedure bij de kantonrechter. Natuurlijk heeft de voorgenomen ontruiming van de watermolen (nadelige) gevolgen voor [gedaagden sub 1 t/m 3] , maar dat is nog geen noodtoestand in de hier bedoelde zin. Deze gevolgen zijn inherent aan de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde en door de kantonrechter ongetwijfeld in zijn beslissing meegewogen. [gedaagden sub 1 t/m 3] hadden, in ieder geval vanaf 2 februari 2017, nadat de [gedaagde sub 1] door de gemeente was gedagvaard voor de kantonrechter, kunnen voorzien dat zij de watermolen op enig moment zouden moeten verlaten.
4.6.
Hierbij zij nog opgemerkt dat de [gedaagde sub 1] slechts een contractueel recht heeft verworven om als huurder de Genneper Watermolen te gebruiken, dat naar zijn aard steeds een eindig karakter heeft gehad. Dat wil nog niet zeggen dat de gemeente lichtvaardig het einde van een voor [gedaagden sub 1 t/m 3] zo belangrijke contract heeft mogen nastreven, maar [gedaagden sub 1 t/m 3] hadden er wel steeds alle belang bij dat hun doen en nalaten door de gemeente niet zou kunnen worden gekwalificeerd als tekortkomingen zijdens de [gedaagde sub 1] in de nakoming van zijn verbintenissen uit de huurovereenkomst, welke tekortkomingen aan de gemeente de wettelijke bevoegdheid (artikel 6:265 BW) zouden geven om ontbinding van de huurovereenkomst te bewerkstelligen.
4.7.
Ook van andere feiten en omstandigheden die zouden maken dat de gemeente - mede gelet op de belangen aan de zijde van [gedaagden sub 1 t/m 3] die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan, is in dit geval geen sprake. Dat de molen niet zal worden gemalen als de gemeente de molen ontruimt en dat de gemeente tot op heden gewoon huur ontvangt van [gedaagden sub 1 t/m 3] zijn geen omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de gemeente misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. De gemeente heeft er recht en belang bij dat zij, als eigenaar van de molen, weer over haar eigendom kan beschikken. De gemeente heeft ter zitting toegelicht dat zij op korte termijn een technische inspectie van de molen wil laten uitvoeren, waarna zij, in overleg met de Stichting Eindhovense molens zal bezien wat de mogelijkheden voor de exploitatie van de molen zijn. Met de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van 9 november 2017
heeft de kantonrechter uitdrukkelijk, en op een uitdrukkelijk in de wet voorziene, wijze beslist dat de gemeente niet verplicht is te wachten met de tenuitvoerlegging tot de rechtsgang in hoger beroep heeft plaatsgevonden.
4.8.
Ook de stelling van [gedaagden sub 1 t/m 3] dat de gemeente niet over een ontruimingstitel jegens de V.O.F. en [gedaagde sub 2] beschikt, kan niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van [gedaagden sub 1 t/m 3] De schriftelijke huurovereenkomst is enkel gesloten met de [gedaagde sub 1] . Daarbij heeft de kantonrechter [gedaagde sub 1] veroordeeld om de onroerende zaken te ontruimen en verlaten
“met al degenen die en al hetgeen zich daarin en daarop bevinden”.Voor zover de V.O.F. en [gedaagde sub 2] en/of zaken die aan de V.O.F. en [gedaagde sub 2] toebehoren, zich in de watermolen bevinden, kan de ontruiming ook jegens hen ten uitvoer worden gelegd.
4.9.
[gedaagden sub 1 t/m 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [gedaagden sub 1 t/m 3] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Eindhoven tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.