ECLI:NL:RBOBR:2017:6230

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
6088363 CV EXPL 17-4601
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van voorpootrecht en schadevergoeding na onrechtmatige verwijdering van beplanting door gemeente

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], dat de rechtbank verklaart dat hij beschikt over een voorpootrecht met betrekking tot de gemeentelijke wegberm bij zijn perceel aan de [adres]. Eiser stelt dat dit recht, dat in 1491 bij Koninklijke Akte is verleend, hem toestaat om beplanting aan te brengen in de berm. De gemeente Haaren, gedaagde in deze procedure, heeft de beplanting van eiser verwijderd en erkent het voorpootrecht niet. Eiser vordert daarnaast schadevergoeding van € 1.819,10, vermeerderd met rente en kosten.

De procedure begon met een dagvaarding door eiser, waarna de gemeente in rechte verscheen en een conclusie van antwoord indiende. Een comparitie van partijen vond plaats op 6 november 2017, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Eiser heeft zijn eis vermeerderd met een verzoek om schadevergoeding, terwijl de gemeente betwist dat er een voorpootrecht bestaat en stelt dat de verwijdering van de beplanting rechtmatig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eigenaar is van het perceel en dat er een langdurige praktijk bestond van het aanbrengen van beplanting door de eigenaren van het perceel. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat aan het perceel van eiser een voorpootrecht is verbonden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de beplanting te verwijderen en wijst de vordering van eiser toe, inclusief schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 6088363
Rolnummer : 17-4601
Uitspraak : 16 november 2017
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: B.G.M. Smolders,
t e g e n :
de gemeente Haaren,
zetelende te Haaren,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Gemeente’.

1.De procedure

[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. De Gemeente is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. De gemachtigde van [eiser] heeft nog stukken, waaronder een akte vermeerdering van eis, ingezonden ten behoeve van de comparitie. De comparitie heeft plaatsgevonden op 6 november 2017. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis:
- te verklaren voor recht dat hij beschikt over een voorpootrecht en dat het hem is toegestaan om planten c.q. beplanting aan te brengen in de gemeentelijke wegberm gelegen bij zijn perceel aan de [adres] ;
- betaling van € 1.819,10, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding;
- veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag.
Hij bewoont sinds 1990 het woonhuis staande en gelegen te [adres] .
Al sedert zeer lange tijd hebben de bewoners van de Gemeente een voorpootrecht. Dit recht is in 1491 verleend bij Koninklijke Akte, welke is opgeslagen in de archieven van de Gemeente. Dit voorpootrecht geeft de bewoners het recht om planten aan te brengen in de gemeentelijke wegberm bij of nabij het perceel van de bewoners. De Gemeente heeft dit ook altijd toegestaan c.q. getolereerd.
[eiser] had een 34-tal planten geplaatst in de gemeentelijke wegberm bij zijn perceel. Dat is door de Gemeente altijd toegestaan c.q. getolereerd.
De Gemeente heeft deze planten verwijderd. Dat is onrechtmatig. De Gemeente weigert echter het voorpootrecht te erkennen. De Gemeente is aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. De schade bedraagt, op basis van de offerte van [naam kwekerij] , € 1.456,10. De Gemeente weigert de schade te vergoeden.
De verschuldigde buitengerechtelijke kosten bedragen € 363,-.
2.2.
De Gemeente heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
Er bestaat ter plaatse van het perceel aan de [adres] geen voorpootrecht. In de akte uit 1491 wordt gesproken over “aanwonenden aan gemeenschappelijke gronden”. [eiser] heeft niet aangetoond dat zijn perceel destijds was gelegen aan een weg die in gemeenschappelijk eigendom was en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over een voorpootrecht beschikt. De akte uit 1491 vormt daarvoor onvoldoende bewijs. Als moet worden afgegaan op de overgelegde transcriptie ervan kwam het voorpootrecht slechts toe aan de “supplianten” van het dorp [plaats] . [eiser] heeft niet bewezen dat zijn perceel bij het opmaken van de akte in 1491 was gelegen binnen de grenzen van het dorp [plaats] , noch dat zijn perceel destijds toekwam aan een van de bedoelde supplianten, noch dat de gemeentegrond gelegen voor zijn perceel bij het opmaken van de akte was aan te merken als gemeenschappelijke grond.
Omdat aan [eiser] geen voorpootrecht toekomt stond het de Gemeente vrij om de beplanting in de wegberm bij zijn perceel te verwijderen en is er geen sprake van onrechtmatig handelen van de Gemeente.
2.3.
Ter comparitie hebben partijen hun standpunten toegelicht. Indien en voor zover van belang komt hetgeen partijen nog hebben aangevoerd in het volgende aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat, als erkend dan wel niet weersproken, het volgende vast.
[eiser] is eigenaar van het perceel [adres] , kadastraal bekend onder de aanduiding [kadastraal nummer] . Hij heeft dit perceel in 1990 gekocht van zijn ouders. Voordat zijn ouders eigenaar van het perceel waren – vóór 1974 – was de heer [naam voormalig eigenaar] gedurende tientallen jaren eigenaar van dit perceel.
Dit perceel grenst aan de [straatnaam] en aan de [straatnaam] .
Het perceel bevindt zich in de voormalige gemeente [plaats] . Deze gemeente is bij de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1996 opgeheven en met andere gemeenten samengevoegd tot de gemeente Haaren.
3.2.
Partijen voeren sinds 2015 een discussie over het bestaan van een aan het perceel [adres] verbonden voorpootrecht op de gemeentelijke wegberm grenzend aan dat perceel. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat daar ter plaatse geen voorpootrecht bestaat. Bij aanschrijving van 12 april 2017 heeft de Gemeente aan [eiser] medegedeeld dat er sprake is van onrechtmatige ingebruikname van gemeentegrond ter plaatse en heeft [eiser] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om de aangebrachte beplanting te verwijderen en verwijderd te houden. Omdat [eiser] de betreffende beplanting niet heeft verwijderd, is de Gemeente er op 24 april 2017 toe overgegaan om deze beplanting te verwijderen.
3.3.
Voor de beantwoording van de vraag of aan het onderhavige perceel een voorpootrecht is verbonden, is het volgende van belang.
3.4.
Vaststaat dat zich in het Brabants Historisch Informatiecentrum in ’s-Hertogenbosch de Koninklijke Akte van 20 april 1491, afgegeven door koning Maximiliaan van Oostenrijk en hertog Philips van Brabant aan de ingezetenen van Helvoirt, bevindt en dat van deze akte tevens een authentieke kopie d.d. 28 augustus 1717 is opgeslagen.
Op basis van het (overgelegde) rapport van onderzoek van de heer [naam onderzoeker] d.d. 14 september 2017 kan worden aangenomen dat deze akte aan de ingezetenen van [plaats] en aan hen die daar in de buurt wonen, erfelijk en overdraagbaar voor de eeuwige toekomst, het recht toekent om op gemeentegrond voor hun erven houtopstanden te planten, bezitten, rooien en daarover te beschikken, zolang zij willen, en dat in een reglement van de Raad van State uit de 17e eeuw een voorpootrecht aan de inwoners van de heerlijkheden en dorpen in de Meierij die nog geen pootkaart mochten hebben, het pootrecht is toegekend.
3.5.
Op grond van artikel 150 Overgangswet nieuw BW zijn nog bestaande zakelijke rechten die niet waren geregeld in het oude BW en die zijn gehandhaafd, registergoederen geworden. Daarop blijven de regels van toepassing die al golden vóór het inwerking treden van het nieuwe BW.
3.6.
De Gemeente heeft in 1996, derhalve kort na de gemeentelijke herindeling, geïnventariseerd waar een voorpootrecht bestaat. Het resultaat van de inventarisatie is verwerkt in een kaart, waarvan een kopie is overgelegd. De Gemeente heeft vastgesteld dat op enkele gedeelten van de berm langs de [straatnaam] en de [straatnaam] een voorpootrecht bestaat. Op de berm langs het perceel aan de [adres] heeft de Gemeente geen voorpootrecht vastgesteld.
3.7.
De Gemeente heeft in 2009 een Nota Pootrechtbeleid Gemeente Haaren opgesteld. In deze nota is vermeld dat in het buitengebied van de Gemeente Haaren 18.000 bomen staan, en dat de Gemeente “op basis van langdurig inzicht en ervaring (eenzijdige inventarisatie vastgelegd op inventarisatiekaart)” inschat dat voor 6000 bomen het pootrecht of gedoogrecht van toepassing is. De nota is opgesteld in verband met onduidelijkheden die bestaan rond het pootrecht c.q. het “gedoogrecht”. In paragraaf 1.3 van de nota is vermeld dat de Gemeente een aantal mogelijkheden heeft om met de geschetste problematiek om te gaan. Waar het betreft het verschaffen van duidelijkheid over het pootrecht en “gedoogrecht” is het advies om die onduidelijkheid aan te pakken door dat in kaart te brengen en schriftelijk vast te leggen. Vervolgens is vermeld:
“De doelstelling van deze methode is:
Duidelijkheid verschaffen aan zowel gemeente als perceelseigenaren over het eigendom van de bomen en toekomstige herplant in de berm van de openbare weg in de gemeente Haaren.
Het isnietde doelstelling om pootrecht te bestrijden, maarwelom het schriftelijk vast te leggen en de verantwoordelijkheid op de juiste plaats te leggen. Als een perceelseigenaar aannemelijk kan maken dat hij pootrecht heeft, legt de gemeente dit vast. Indien een perceelseigenaar de bomen claimt op basis van aanplanten of onderhoud gaan we uit van gedoogrecht. Bij het claimen van de bomen gaat de gemeente Haaren niet in discussie over het eigendom.”
3.8.
Ter comparitie is van de zijde van de Gemeente verklaard dat de inventarisatie van de percelen waaraan een voorpootrecht is verbonden (althans waar een gebruiksrecht om beplanting te hebben bestond dan wel waar dat werd gedoogd) in 1996 is geschied op basis van de toen bestaande inzichten en ervaring van de verschillende betrokken ambtenaren van de bij de herindeling samengevoegde gemeenten en op basis van beschikbare dossiers. Op basis daarvan is de kaart gemaakt waarop die rechten zijn aangegeven. Voordien was (meestal) niet op schrift gesteld aan welke percelen een dergelijk recht was verbonden.
Daarnaar gevraagd is voorts van de zijde van de Gemeente verklaard dat de betreffende inzichten vooral waren gebaseerd op de ervaring van de betreffende medewerkers uit de samengevoegde gemeenten, welke medewerkers (toen) veelal gedurende meerdere decennia in dienst waren, alsmede op hetgeen was vastgelegd in dossiers/stukken. Welke deze ervaring/inzichten was/waren, is verder niet door de Gemeente toegelicht.
Uit een e-mail van de heer [naam medewerker gemeente] , beleidsmedewerker van de Gemeente, van 29 juli 2015 (productie 2 bij dagvaarding) blijkt dat de bedoelde dossiers/stukken koopaktes, andere aktes (als akte van nalatenschap of ruilverkaveling), oorkonden, pootkaarten of andere officiële bronnen kunnen zijn.
Op grond waarvan precies de wel erkende voorpootrechten zijn vastgesteld, is echter niet duidelijk. Vaststaat dat een officiële registratie van voorpootrechten ontbrak en dat voorpootrechten vaak niet in (al dan niet officiële) stukken waren vermeld.
3.9.
Het perceel [adres] bevindt zich blijkens een kaart van de Gemeenteatlas van Nederland van 1865-1870 binnen de grenzen van [plaats] van destijds. Op basis van het genoemde onderzoek van de heer [naam onderzoeker] kan worden aangenomen dat uit een kadastrale kaart uit 1811-1832 blijkt dat het aangrenzende perceel van wat nu heet [adres] , aan de gemeente [plaats] toebehoorde.
3.10.
Op basis van de verklaring van de heer en mevrouw [naam] van 20 februari 2017 (overgelegd als productie 2 bij de brief van de gemachtigde van [eiser] van 16 oktober 2017) kan worden aangenomen - en de Gemeente heeft dat ook niet weersproken - dat er in de jaren dat de ouders van [eiser] en, daarvóór, de heer [naam voormalig eigenaar] eigenaar van dit perceel zijn geweest, beplanting heeft gestaan in de berm rond het onderhavige perceel, aan de [straatnaam] en de [straatnaam] (van welke weg de [straatnaam] een zijweg is), en dat deze beplanting steeds is geplaatst en onderhouden door de eigenaars van dit perceel.
Dat laatste geldt ook voor [eiser] als huidige eigenaar. Hij heeft ter comparitie onweersproken verklaard dat hij, sinds hij eigenaar is van het perceel, de beplanting in de berm grenzend aan de [adres] heeft onderhouden en deels ook heeft geplant.
3.11.
[eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij begin jaren negentig van de vorige eeuw – niet lang nadat hij het perceel van zijn ouders had gekocht - contact heeft opgenomen met de gemeente [plaats] om overleg te voeren over de beplanting die hij voornemens was in de betreffende berm aan te brengen en dat toen een gemeenteambtenaar, de heer [naam medewerker gemeente 2] , bij hem is langs geweest en dat deze ambtenaar niet heeft aangegeven dat [eiser] ter plaatse geen beplanting mocht hebben en dat hij heeft ingestemd met het plaatsen van de nieuwe beplanting door [eiser] , welke hij - [eiser] - daar vervolgens heeft geplant en daarna altijd heeft onderhouden.
3.12.
Omdat voorpootrechten vaak niet in een officieel stuk waren vermeld, is het argument van de Gemeente dat niet van het bestaan van een voorpootrecht verbonden aan het onderhavige perceel is gebleken uit officiële stukken, niet een doorslaggevend argument om het voorpootrecht aan dit perceel te ontzeggen, als er andere factoren zijn die op het bestaan van een dergelijk recht wijzen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en met name op de omstandigheden dat de inventarisatie in 1996 is geschied op basis van niet nader toegelichte inzichten en ervaring van de toenmalige betrokken gemeenteambtenaren en bestaande stukken/dossiers, dat de Gemeente heeft erkend dat niet alle voorpootrechten schriftelijk waren vastgelegd en toen dus niet allemaal uit stukken/dossiers konden blijken, dat de beplanting in de gemeentelijke berm grenzend aan het onderhavige perceel in ieder geval al sinds vele decennia is aangebracht en onderhouden door de eigenaren van dat perceel, dat de Gemeente het voorpootrecht wel heeft erkend op de gemeentelijke berm grenzend aan een naburig perceel (dat deels eveneens grenst aan de [straatnaam] ), en dat de gemeente [plaats] begin jaren negentig niet heeft aangegeven dat [eiser] niet het recht had om beplanting in de berm van zijn perceel aan te brengen toen hij dat bij die gemeente ter sprake bracht, moet worden geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat aan het onderhavige perceel een voorpootrecht is verbonden.
3.13.
De gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar, als na te melden.
3.14.
Omdat er een voorpootrecht is verbonden aan het onderhavige perceel, had de Gemeente niet het recht om de daarin aanwezige beplanting te verwijderen. Door dat wel te doen heeft zij onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. [eiser] heeft deswege recht op schadevergoeding.
De Gemeente heeft niet bestreden dat de schade € 1.456,10 bedraagt. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als gevorderd.
3.15.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 264,28, zijnde het bedrag dat voor dit geval overeenstemt met het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.16.
[eiser] heeft zijn eis vermeerderd met de proceskosten. De Gemeente wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiser] , als eigenaar van het perceel aan de [adres] , beschikt over een voorpootrecht dat is verbonden aan dit perceel, en dat het hem uit dien hoofde is toegestaan om planten c.q. beplanting aan te brengen in de gemeentelijke wegberm grenzend aan dit perceel;
veroordeelt de Gemeente om aan [eiser] te betalen de somma van € 1.456,10, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 2017 tot de dag van voldoening;
veroordeelt de Gemeente om aan [eiser] te betalen de somma van € 264,28 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op € 97,31 wegens explootkosten, € 223,- wegens griffierecht en € 300,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis waar het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2017.