In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte Rob Gerrit Willem, die werd beschuldigd van verkrachting en seksueel binnendringen van een bewusteloze vrouw. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 6 september 2017, en de zittingen vonden plaats op 10 oktober en 14 november 2017.
De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden op basis van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, en had een gevangenisstraf van drie jaar geëist. De verdediging daarentegen betwistte de aantijgingen en stelde dat het slachtoffer vrijwillig GHB had gebruikt en dat er geen sprake was van dwang of geweld. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank overwoog dat, hoewel het slachtoffer had verklaard dat zij niet had ingestemd met de seksuele handelingen, de verdachte had verklaard dat er met wederzijdse instemming was gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot de seksuele handelingen, en dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank compenseerde de kosten van partijen, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.