ECLI:NL:RBOBR:2017:6172

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
01/865168-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in zaak van vermeende verkrachting en seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte Rob Gerrit Willem, die werd beschuldigd van verkrachting en seksueel binnendringen van een bewusteloze vrouw. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 6 september 2017, en de zittingen vonden plaats op 10 oktober en 14 november 2017.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden op basis van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, en had een gevangenisstraf van drie jaar geëist. De verdediging daarentegen betwistte de aantijgingen en stelde dat het slachtoffer vrijwillig GHB had gebruikt en dat er geen sprake was van dwang of geweld. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank overwoog dat, hoewel het slachtoffer had verklaard dat zij niet had ingestemd met de seksuele handelingen, de verdachte had verklaard dat er met wederzijdse instemming was gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot de seksuele handelingen, en dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank compenseerde de kosten van partijen, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865168-16
Datum uitspraak: 28 november 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

Rob Gerrit Willem [verdachte 2] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2017 en 14 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 september 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in het arrondissement Oost Brabant door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het:
- aanbieden van GHB aan die [slachtoffer] en/of
- toevoegen van GHB aan de door die [slachtoffer] genuttigde drank (waardoor die [slachtoffer] in een staat van bewusteloosheid en/of onmacht is gebracht) en/of
- uittrekken van kledingstukken van die [slachtoffer] ;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, althans
in het arrondissement Oost Brabant met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij (ten gevolge van (overmatige) GHB inname) in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde zodat ze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft conform het schriftelijke requisitoir onder meer naar voren gebracht:
Er is naar mijn mening sprake van wettig, maar ook overtuigend bewijs voor de primair ten laste gelegde verkrachting. Verdachte heeft aangeefster gedrogeerd door middel van het geven en/of toebrengen van (extra) GHB met als bedoeling daar misbruik van te maken. Er kan dan ook gesteld worden dat verdachte aangeefster heeft gebracht in een staat van bewusteloosheid of onmacht, hetgeen volgens artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gelijk wordt gesteld aan het plegen van geweld. Ook kan dit laatste worden beschouwd als dwang door een feitelijkheid als bedoeld in artikel 242 Sr: HR 16 oktober 2007, ECLI HR 2007:BA7650.
Daarnaast heeft aangeefster, zoals zij te horen kreeg van verdachte, nog aangegeven dat zij niet wilde, maar ook dat heeft verdachte niet weten te weerhouden.
Tegenover getuige [getuige] heeft verdachte op de aan hem gestelde vraag: “heb je haar verkracht en dan zeg je” geantwoord met “ja”.
Gelet op al het voorgaande is het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Hij leest de vordering voor en legt die aan de rechtbank over (kopie van de vordering is aangehecht).
De officier van justitie eist met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe voert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Zij heeft, onder meer, het volgende aangevoerd:
Cliënt ontkent alle aantijgingen. Hij heeft aangeefster niet gedwongen tot seks, heeft haar ook niet gedwongen GHB te nemen of iets anders toegediend en heeft ook niet tegen haar wil kleding van haar uitgetrokken.
Aangeefster erkende vrijwillig GHB en diazepam genomen te hebben.
In het kort kwam zijn verklaring erop neer dat aangeefster onder invloed van GHB was en ze aan elkaar gefriemeld hadden. Dit friemelen was uitgemond in geslachtsgemeenschap.
Tijdens de gemeenschap ging [slachtoffer] out en is [verdachte 2] direct gestopt.
De verklaring van [verdachte 2] wordt bovendien ondersteund door het uitgewerkte gesprek dat hij zou hebben gehad met [getuige] . Daarin verklaart cliënt: “ik ben er toen mee
opgehouden, ik ben naar de slaapkamer gegaan... Toen voelde ik me er heel kut over. Ik
heb niets afgemaakt ik heb...” Cliënt bevestigt hierin dus dat hij stopte toen ze out was.
Weliswaar bevat het dossier naast de verklaring van aangeefster meerdere belastende
getuigenverklaringen over de gebeurtenissen in de nacht van 19 op 20 augustus, deze zijn allen volledig terug te voeren tot één bron: aangeefster en dus niet als extra bewijsmiddel te gebruiken. Het dossier bevat voor het overige geen belastende bewijsmiddelen uit andere bron.
De verklaring van aangeefster vormt dus het enige directe belastende bewijs in deze zaak. Haar enkele belastende verklaring is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De verdediging concludeert dan ook dat het enige directe bewijs in het dossier, de verklaring van aangeefster, onvoldoende en bovendien aantoonbaar onbetrouwbaar is. Hier tegenover staan de consistente verklaringen van cliënt die bovendien ondersteunt worden door andere middelen van bewijs zoals de uitwerking van het uitlezen van zijn telefoon en het opgenomen gesprek met [getuige] .
De enige juiste conclusie is dan ook dat [verdachte 2] bij gebrek aan wettig bewijs moet worden vrijgesproken.

Vrijspraak.

Vooropgesteld moet worden dat van door een feitelijkheid dwingen – in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht- tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Uit de verklaringen van zowel het slachtoffer als verdachte is vast komen te staan dat het slachtoffer vrijwillig GHB, in combinatie met een halve pil Diazepam, heeft gebruikt. Weliswaar heeft verdachte nog een keer extra GHB in het glas van het slachtoffer gedaan, dat ook door het slachtoffer is waargenomen blijkens haar verklaring, maar toch heeft zij daarna ook weer zelf deze GHB nagenoeg in het geheel tot haar genomen. Daarom kan niet gezegd worden dat het aan verdachte te wijten is dat het slachtoffer uiteindelijk in een fysieke weerloosheid is gebracht.
Uit de bewijsmiddelen is naar voren gekomen dat verdachte met aangeefster gemeenschap heeft gehad. Aangeefster heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat er gemeenschap heeft plaatsgevonden; zij heeft het van verdachte vernomen. Aangeefster verklaart dat de gemeenschap niet met haar instemming heeft plaatsgevonden terwijl verdachte consequent heeft verklaard dat dit wel met beider instemming plaatsvond. Verdachte heeft verklaard dat hij gestopt is toen hem duidelijk was geworden dat aangeefster “out” was gegaan. Volgens verdachtes verklaring is hij niet klaargekomen en er is ook geen bewijs in het dossier aanwezig dat dit anders zou zijn. Dat geeft steun aan zijn verklaring dat hij is gestopt op het moment dat hij merkte dat aangeefster “out” ging.
Als het een “geplande” verkrachting zou zijn geweest dan had het voor de hand gelegen dat verdachte was doorgegaan totdat hij was klaargekomen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte geconfronteerd heeft met het verhaal dat hij van aangeefster [slachtoffer] had gehoord. Een deel van het gesprek heeft getuige [getuige] opgenomen.
Op de vraag van [getuige] ‘heb je haar verkracht en dan zeg je?’ antwoordt verdachte “ja”.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit als een ondubbelzinnige bevestiging van de verkrachting moet worden opgevat.
Voor de rechtbank staat niet onomstotelijk vast dat verdachte door “ja” te hebben geantwoord
daarmee heeft willen aangeven dat hij aangeefster zou hebben verkracht. Dat valt ook op te maken uit de verdere geluidsopnamen waar verdachte zegt: “Ik ben er toen mee opgehouden. Ik heb niets afgemaakt”. Ook dit versterkt naar het oordeel van de rechtbank de stelling van verdachte dat er met beider goedvinden gemeenschap heeft plaatsgevonden en dat op het moment dat verdachte merkte dat aangeefster “out” was, hij er onmiddellijk mee is gestopt.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de vordering van erven van de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het verweer van de raadsvrouwe dat voor haar niet vaststaat dat de erven van de benadeelde [slachtoffer] de vordering zouden willen overnemen, kan daarom thans buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

T.a.v. primair, subsidiair:verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.T.a.v. primair, subsidiair:verklaart de vordering van de benadeelde partij, de erven van [slachtoffer] , niet ontvankelijk.

compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.E. van der Eijk, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 28 november 2017.