ECLI:NL:RBOBR:2017:6127

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
17_1193
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten tot oplegging van een last onder dwangsom en invordering van verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 15 november 2016 verzocht om herziening van eerdere besluiten van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, die betrekking hadden op de oplegging van een last onder dwangsom en de invordering van verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek tot herziening door verweerder ten onrechte niet als een besluit is aangemerkt. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen deze afwijzing in stand gelaten, omdat eiser geen procesbelang had bij dat bezwaar. De verbeurde dwangsommen zijn nooit daadwerkelijk ingevorderd en eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij schade heeft geleden door de besluiten waarvan hij herziening vroeg.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak uiteengezet, waarbij eiser tot september 2016 in een woning woonde die onderhevig was aan een lastgeving van de gemeente. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de oorspronkelijke besluiten, waardoor deze onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van verweerder van 5 december 2016, waarin de herziening werd afgewezen, moet worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten met een verbetering van de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2017 door rechter T. Kraniotis, in aanwezigheid van griffier I.M.C. van Og.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. H. Romeijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.P. Ligthart).

Procesverloop

Eiser heeft op 15 november 2016 verzocht om herziening van de besluiten van verweerder van 17 augustus 2012 en 13 augustus 2013 (de oorspronkelijke besluiten).
Bij schriftelijke mededeling van 5 december 2016 heeft verweerder aangegeven dat hij de oorspronkelijke besluiten niet zal herzien.
Bij besluit van 28 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is tot september 2016 woonachtig geweest in de woning, gelegen aan [adres].
Bij brief van 17 augustus 2012 heeft de gemeente een besluit tot lastgeving genomen en eiser opgelegd de dakpannen van die woning binnen twee weken terug te brengen in de oorspronkelijke kleur dan wel in een in overleg met en onder goedkeuring door de Welstandscommissie te kiezen kleur die niet in ernstige mate in strijd met de eisen van welstand, met aanzegging van een dwangsom van € 1.000,00 per week of een gedeelte daarvan met een maximum van € 6.000,00. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het onherroepelijk is.
Omdat eiser niet aan de last heeft voldaan, zijn volgens verweerder dwangsommen tot een bedrag van € 6.000,00 verbeurd en is verweerder overgegaan tot invordering daarvan. Het bezwaar van eiser tegen de invorderingsbeschikking van 13 augustus 2013 heeft verweerder bij beslissing van 22 oktober 2013 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser geen beroep ingesteld, zodat het ook onherroepelijk is.
De verbeurde dwangsommen zijn nooit daadwerkelijk ingevorderd en verweerder heeft per e-mail van 5 september 2016 medegedeeld dat de vordering oninbaar is verklaard.
2.1
Namens eiser is een verzoek tot herziening van de oorspronkelijke besluiten gedaan. Bij brief van 5 december 2016 heeft de teamleider van de afdeling Vergunningen Toezicht en Handhaving namens verweerder als volgt geantwoord op dit verzoek:
“Beide door u genoemde besluiten hebben formele rechtskracht en zijn volledig uitgewerkt. De besluiten hebben geen werking meer. De dwangsommen die van rechtswege zijn verbeurd kunnen en zullen niet meer worden ingevorderd. De termijn waarbinnen de dwangsommen nog ingevorderd kunnen worden is al geruime tijd verstreken. Bovendien is de overtreding inmiddels opgeheven. De door u genoemde besluiten herzien is dan ook niet aan de orde.”
2.2
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen deze brief kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Aan die niet-ontvankelijkverklaring heeft verweerder ten grondslag gelegd dat vaststaat dat de oorspronkelijke besluiten formele rechtskracht hebben en volledig zijn uitgewerkt en de mededeling bij brief van 5 december 2016 daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de mededeling bij brief van 5 december 2016 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is en hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De brief van 5 december 2016 is schriftelijk verstuurd namens verweerder, een bestuursorgaan, en bevat een beslissing, te weten dat het herzien van de oorspronkelijke besluiten niet aan de orde is. Die beslissing heeft rechtsgevolgen voor eiser en is dus een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief van 5 december 2016 is daarom een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
3.2
Verweerder heeft betoogd dat zijn standpunt, dat geen sprake is van een besluit, juist is.
3.3
Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op enig rechtsgevolg.
Ingevolge artikel 4:6 van de Awb en de uitleg daarvan in de jurisprudentie kan herziening worden aangevraagd van een onherroepelijk besluit als sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
3.4
De brief van verweerder van 5 december 2016 moet worden gezien als een afwijzing van de aanvraag tot herziening van de oorspronkelijke besluiten. De rechtbank ziet die afwijzing als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Niet in geschil is dat het om een schriftelijke mededeling gaat van een bestuursorgaan. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat deze mededeling een beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Het rechtsgevolg van de mededeling is immers dat geen herziening zal plaatsvinden. De opvatting van eiser dat de oorspronkelijke besluiten formele rechtskracht hebben, volledig zijn uitgewerkt en geen rechtsgevolgen meer hebben, en dat daarom de mededeling van verweerder dat geen herziening plaatsvindt, evenmin is gericht op enig rechtsgevolg, vindt geen steun in het recht.
De beroepsgrond slaagt.
4.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven met verbetering van de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser.
4.2
Eiser heeft gesteld dat hij belang heeft bij herziening, omdat hij, als de oorspronkelijke besluiten eenmaal zijn herzien, de gemeente Oss aansprakelijk kan stellen voor de door hem geleden schade als gevolg van die besluiten.
Eiser stelt dat door de oorspronkelijke besluiten bij hem en zijn echtgenote stress is ontstaan. Daarnaast zijn door de commotie over de oorspronkelijke besluiten klanten weggebleven bij de praktijk van zijn vrouw. Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot de financiële problemen van eiser. Eiser heeft vanwege die financiële problemen niet kunnen voldoen aan zijn hypotheekverplichtingen. Zijn woning is daarom executoriaal verkocht. Als gevolg daarvan en de kosten die met die executoriale verkoop en bijbehorende procedures gemoeid waren, heeft eiser financiële schade geleden. Dit alles is volgens eiser terug te voeren op de oorspronkelijke besluiten van verweerder.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
De verbeurde dwangsommen tot € 6.000,00 zijn nooit daadwerkelijk ingevorderd. Dat betekent dat eiser in elk geval geen direct financieel belang kan hebben bij herziening van de besluiten van verweerder.
Procesbelang kan ook bestaan indien eiser stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de besluiten van verweerder waarvan herziening is gevraagd.
Dat de verbeurde dwangsommen nooit daadwerkelijk zijn ingevorderd, betekent ook dat de financiële problemen waarmee eiser is geconfronteerd, niet in gang kunnen zijn gezet door een daadwerkelijke invordering van de verbeurde dwangsommen en eventuele maatregelen om die invordering te effectueren.
Eiser heeft met zijn betoog dat en waarom de oorspronkelijke besluiten toch de door eiser geleden financiële schade hebben veroorzaakt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van die besluiten. Dit betekent dat eiser geen procesbelang had bij zijn bezwaar tegen de als besluit aan te merken brief van verweerder van 5 december 2016. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 495,00 en wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Kraniotis, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.C. van Og, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.