In deze zaak heeft eiser op 15 november 2016 verzocht om herziening van eerdere besluiten van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, die betrekking hadden op de oplegging van een last onder dwangsom en de invordering van verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek tot herziening door verweerder ten onrechte niet als een besluit is aangemerkt. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen deze afwijzing in stand gelaten, omdat eiser geen procesbelang had bij dat bezwaar. De verbeurde dwangsommen zijn nooit daadwerkelijk ingevorderd en eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij schade heeft geleden door de besluiten waarvan hij herziening vroeg.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak uiteengezet, waarbij eiser tot september 2016 in een woning woonde die onderhevig was aan een lastgeving van de gemeente. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de oorspronkelijke besluiten, waardoor deze onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van verweerder van 5 december 2016, waarin de herziening werd afgewezen, moet worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten met een verbetering van de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2017 door rechter T. Kraniotis, in aanwezigheid van griffier I.M.C. van Og.