ECLI:NL:RBOBR:2017:597

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
C/01/300067 / HA ZA 15-
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van overeenkomsten in het kader van mededingingsrecht en drankafnameverplichtingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vorderde Warsteiner Benelux B.V. nakoming van verschillende overeenkomsten met betrekking tot de afname van Warsteiner bieren door de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en De Waag B.V. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst en de tankbierovereenkomst, die zijn gesloten op 26 april 2011. De vorderingen van Warsteiner Benelux waren gericht op het afdwingen van de afnameverplichtingen tot 1 april 2022 en het gebruik van tap- en koelmaterialen voor door Warsteiner aangewezen leveranciers. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden, ondanks hun verweer, gehouden zijn aan de afspraken die zijn gemaakt in de kredietovereenkomst en de tankbierovereenkomst. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagden dat de afnamebedingen nietig zouden zijn vanwege een vermeende beperking van de mededinging op de Nederlandse biermarkt. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Warsteiner Benelux tegen [gedaagde sub 4] werden afgewezen, omdat deze niet persoonlijk aansprakelijk was voor de verplichtingen van De Waag B.V. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/300067 / HA ZA 15-734
Vonnis van 8 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WARSTEINER BENELUX B.V.,
gevestigd te Tiel,
eiseres,
advocaat mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE WAAG 1478 B.V.,
gevestigd te Doesburg,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G. Bloem te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Warsteiner Benelux genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , De Waag B.V. en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Verkooporganisatie Dranken VIP B.V. (hierna VIP), importeur van Warsteiner Premium bieren, heeft met [gedaagde sub 1] (die, zo begrijpt de rechtbank, op dat moment een horeca-onderneming in de vorm van een eenmansbedrijf exploiteerde onder de naam “Stadsbierhuys De Waag”) als bruiklener op 23 april 1999 een bruikleenovereenkomst gesloten voor een biertapinstallatie ten behoeve van de verkoop van Warsteiner bier (productie 4 bij dagvaarding).
Vervolgens is op 1 februari 2003 tussen deze partijen een bruikleenovereenkomst gesloten voor een tapblad, uitsluitend bestemd voor de verkoop van Warsteiner Premium bier (productie 5 bij dagvaarding). Vanaf 2002 exploiteerde [gedaagde sub 1] samen met [gedaagde sub 2] een horeca-onderneming, beiden als vennoten van de vennootschap onder firma “V.O.F. De Waag, Stadsbierhuys sedert 1478” (hierna V.O.F. De Waag).
In beide bruikleenovereenkomsten is een bepaling opgenomen dat bij overdracht van onderneming VIP hiervan onverwijld in kennis dient te worden gesteld. Voorts zijn beide overeenkomsten opzegbaar met inachtneming van een opzegtermijn van een week.
2.2.
Het bedrijfspand waarin het horecabedrijf van V.O.F. De Waag is gevestigd is door VIP verkocht en op 2 april 2002 geleverd aan de ouders van [gedaagde sub 2] . In artikel 2 van de leveringsakte (onder “Verplichtingen” pagina 6) is aan koper een drankenafnamebeding tevens kettingbeding voor de rechtsopvolgers opgelegd met betrekking tot afname van merk en type tapbieren (Warsteiner) en de afzet van 100 hectoliter per jaar, voor de duur van 15 jaar gerekend vanaf de datum leveringsakte, zijnde 2 april 2002.
2.3.
Ten behoeve van de exploitatie van hun horeca-onderneming hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 26 april 2011 met Warsteiner Benelux een kredietovereenkomst gesloten ter hoogte van € 12.500,00 met een afnamebeding voor overeengekomen dranken van Warsteiner Benelux (productie 2 bij dagvaarding). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“Art. 3 Aflossing
… Een vervroegde terugbetaling van het krediet, ook al vindt deze plaats in deelbedragen, géén wijziging teweeg in de verplichting, zoals aangegaan in Art. 5 om bier te kopen, tenzij in dit contract of in enige andere schriftelijke vorm iets anders bepaald wordt.
Art. 5 Verplichting tot het kopen van bier
Als tegenprestatie voor het ter beschikking gestelde krediet staat de contractspartner ervoor in, dat de huidige overeengekomen dranken afnamebeding zoals overeengekomen en vastgelegd in de leverakte d.d. 2 april 2002 verlengd zal worden met een periode van 5 achtereenvolgende jaren en derhalve zal eindigen 31 maart 2022 eveneens zolang tot het krediet op overeengekomen wijze volledig afgelost zal zijn en tot volledige afname van de geprognosticeerde hectoliters van de bieren van Warsteiner Brauerei.
Art. 9 Doorgeven van de verplichting tot aankoop van bier
Mocht de contractpartner de horecagelegenheid niet zelf leiden, of mocht hij ze tijdens de looptijd van dit contract verpachten, verhuren, verkopen of op andere wijze afgeven, dan dient hij – onder voortbestaan van de eigen aansprakelijkheid – de verplichtingen op grond van dit contract aan de betreffende pachter, huurder, koper, exploitant of enig ander opvolger in zijn zaak of rechten, inzake de horecagelegenheid op rechtsgeldige wijze op te leggen, zodat Warsteiner Benelux onmiddellijk claims tegen de opvolger verkrijgt.
Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen welke met betrekking tot deze overeenkomst mochten ontstaan worden beslecht door de bevoegde Nederlandse rechter. Naar keuze van de Warsteiner Benelux is de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch bevoegd om van het geschil kennis te nemen, dan wel een andere door Warsteiner Benelux aan te wijzen rechter.”
2.4.
V.O.F. De Waag, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 26 april 2011 met Warsteiner Benelux een bruikleenovereenkomst tankbier gesloten alsmede, eveneens op 26 april 2011, een tankbierovereenkomst (productie 3 bij dagvaarding).
In de bruikleenovereenkomst tankbier is opgenomen dat bij overdracht van onderneming Warsteiner Benelux hiervan onverwijld in kennis dient te worden gesteld.
In de tankbierovereenkomst is onder meer opgenomen:

Artikel 3 Duur en beëindiging
3.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van tien achtereenvolgende jaren.
Artikel 4 Drankenafname
4.1
Met inachtneming van het in artikel 2.4 bepaalde, staat contractpartner er tegenover
Warsteiner Benelux voor in, dat:
- in het pand tapbier van het pilsenertype van uitsluitend het merk Warsteiner zal worden
verkocht of ten verkoop in voorraad wordt gehouden, met dien verstande dat Warsteiner
Benelux het recht heeft (een) vervangend(e) merk(en) aan te wijzen;
bij overdracht van de onderneming vóór de dag van beëindiging van deze overeenkomst, is
contractspartner jegens Warsteiner Benelux verplicht om de uit artikel 4 voortvloeiende
verplichtingen, waaronder derhalve ook deze in dit lid geformuleerde verplichting door
haar opvolgers te laten overnemen.
4.2
Contractpartner verbeurt aan Warsteiner Benelux voor elke overtreding van het in artikel 4.1 bepaalde een boete van EUR 125,00 (honderd vijfentwintig euro) per dag, of gedeelte daarvan, waarop de overtreding plaatsvindt of voortduurt, onverminderd de bevoegdheid van Warsteiner Benelux nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.
Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid
5.1
Indien met “contractpartner” meer (rechts)personen zijn aangeduid, zijn deze hoofdelijk aansprakelijk voor alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.”
2.5.
Op 22 juni 2015 heeft V.O.F. De Waag via een zogenoemde ABC- koopovereenkomst (productie 1 bij conclusie van antwoord) het horecabedrijf – bestaande uit bedrijfsinventaris, goodwill en exploitatierechten – verkocht aan Rijnraad B.V., die het horecabedrijf onmiddellijk en gelijktijdig heeft doorverkocht aan De Waag B.V..
[gedaagde sub 2] is bestuurder van Rijnraad B.V. en de moeder van [gedaagde sub 2] is 100% aandeelhouder van deze besloten vennootschap. [gedaagde sub 4] is directeur-grootaandeelhouder van Majema Beheer B.V., welke vennootschap grootaandeelhouder en bestuurder van De Waag B.V. is.
In de koopovereenkomst is onder artikel 17a opgenomen:
“drank afnameverplichting
* Op het bedrijf rust een drankafnameverplichting van Warsteiner, welke koper volledig bekend is, overneemt en accepteert met alle hieruit voortvloeiende rechten en plichten. Dit afnamebeding heeft een looptijd t/m 01 april 2017.
* Daarnaast rust er een separate tankbierovereenkomst met Warsteiner t.b.v. warsteinerbier op tap, welke koper volledig bekend is, overneemt en accepteert met alle hieruit voortvloeiende rechten en plichten. Dit afnamebeding heeft een looptijd t/m 25 april 2021.
…”
2.6.
Nadat Warsteiner Benelux op de hoogte is geraakt van de verkoop van de horeca-onderneming heeft zij bij brief van 25 juni 2015 (productie 6 dagvaarding) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht, onder meer, over te gaan tot terugbetaling van de geldlening. V.O.F. De Waag, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het openstaande saldo op de kredietovereenkomst vervolgens integraal terugbetaald.
2.7.
Het bedrijfspand waarin het horecabedrijf wordt geëxploiteerd is in juli 2015 verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Op 1 juli 2015 is de exploitatie van het horecabedrijf door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestaakt en is V.O.F. De Waag opgeheven. De exploitatie van de horeca-onderneming is voortgezet door De Waag B.V.
2.8.
Op 3 juli 2015 (eveneens productie 1 bij conclusie van antwoord) zijn Rijnraad B.V. als (opvolgend) verkoper en De Waag B.V. als koper in een aanhangsel bij de leveringsovereenkomst van 1 juli 2015 nader overeengekomen dat:
“- koper op de hoogte is van zijn overnameverplichting van de overeenkomst welke verkoper is aangegaan per datum van 02 april 2002 met Warsteiner Benelux BV en loopt tot en met 31 maart 2022,
  • deze overeenkomst is gehecht aan dit aanhangsel en wordt voor akkoord door koper ondertekend,
  • koper is volledig op de hoogte van deze overeenkomst en neemt alle lusten en lasten, voortvloeiend uit deze overeenkomst over van verkoper. Koper vrijwaart verkoper volledig na ondertekening van dit aanhangsel.”
2.9.
Met een brief van 17 juli 2015 (productie 8 bij dagvaarding) heeft Warsteiner Benelux [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd tot nakoming van de verplichtingen uit de met Warsteiner Benelux gesloten overeenkomsten, waaronder de afnameverplichting tot en met 31 maart 2022. Bij deze brief was een vaststellingsovereenkomst gevoegd, waarin de overname van de rechten en plichten uit de verschillende overeenkomsten wordt bevestigd en de afnameverplichting tot ten minste 31 maart 2022 is neergelegd, met het verzoek aan zowel [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als aan De Waag B.V. door [gedaagde sub 4] als bestuurder en aan [gedaagde sub 4] in privé deze vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Deze vaststellingsovereenkomst is niet door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 4] ondertekend.
2.10.
In een e-mailbericht van 1 december 2015 van de verkopend makelaar van het horecabedrijf staat dat Warsteiner Benelux medio 2014 is geïnformeerd over de wens tot verkoop van het horecabedrijf. Daarbij zijn de bruikleen en verplichtingen en eventuele kandidaten besproken.

3.Het geschil

3.1.
Warsteiner Benelux vordert, (samengevat) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A.
primair:
1- [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot nakoming van de gesloten overeenkomsten op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag en/of betaling van contractuele boetes;
2- De Waag B.V. en [gedaagde sub 4] te veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten tot afname van Warsteiner bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten) af te nemen bij de door Warsteiner aangewezen leverancier tot 1 april 2022 en tot het uitsluitend gebruik van de tap- en koelmaterialen voor door Warsteiner aangewezen en door aangewezen leveranciers geleverde bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten), een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding en/of betaling van contractuele boetes,
subsidiair:
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot het vergoeden van de schade die Warsteiner Benelux lijdt door de niet-nakoming van de overeenkomsten tot 1 april 2022, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet,
B. met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Warsteiner Benelux legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich met de gesloten overeenkomsten, en met name met de kredietovereenkomst met afnamebeding van 26 april 2011 en de tankbierovereenkomst van 26 april 2011, hebben verplicht tot 1 april 2022 dan wel 16 april 2021 bier af te nemen van Warsteiner Benelux en deze verplichting ook door te leggen naar rechtsopvolgers, zodat De Waag B.V. ook daaraan gebonden is. Uit artikel 17a van de koopovereenkomst blijkt dat deze verplichting ten onrechte niet volledig is nagekomen, terwijl partijen geweigerd hebben een daartoe strekkende vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, waarin de verplichtingen correct zijn vastgelegd.
Warsteiner Benelux stelt zich, in reactie op het door [gedaagden] gevoerde verweer, op het standpunt dat gelet op het beperkte marktaandeel in Nederland, zij niet gebonden is aan de maximale termijn van vijf jaar voor de exclusieve afnameverplichting en zich mag beroepen op een uitzondering in de Europese regelgeving. De overeenkomsten zijn volgens Warsteiner Benelux dan ook rechtsgeldig en dienen onverkort te worden nagekomen. Bovendien, zo stelt zij, is er geen sprake van beïnvloeding van de marktwerking.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Daarbij stellen zij voorop dat de rechtbank relatief onbevoegd is. [gedaagden] bestrijden dat het forumbeding van toepassing is, omdat de forumkeuze eenzijdig is opgelegd en niet automatisch overgaat op rechtsopvolgers.
Voorts stellen [gedaagden] dat de onjuiste partijen zijn gedagvaard, omdat ingevolge de A-B-C- koopovereenkomst [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen contractspartij van Warsteiner Benelux meer zijn
.
In hun plaats had Rijnraad B.V. moeten worden gedagvaard. Ook De Waag B.V. had niet gedagvaard moeten worden aangezien zij geen contractspartij van Warsteiner Benelux is, maar van Rijnraad B.V.. Voorts stellen zij dat [gedaagde sub 4] in privé geen partij is bij het onderhavige geschil en bij de gesloten overeenkomsten.
[gedaagden] wijzen er op dat in de kredietovereenkomst met afnamebeding wel een kettingbeding is opgenomen, maar geen boetebeding. De overige overeenkomsten zijn bruikleenovereenkomsten. Enkel in de tankbierovereenkomst is een afnamebeding opgenomen, maar daarin ontbreekt een kettingbeding
Onder verwijzing naar artikel 17a van de ABC-koopovereenkomst en het daarbij horende addendum, stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat op een juiste wijze de contractuele verplichtingen zijn doorgelegd.
[gedaagden] voeren ten slotte aan dat het afnamebeding nietig is nu sprake is van een merkbare beperking van de mededinging op de relevante Nederlandse biermarkt. Het beding is dan ook in strijd met artikel 6, eerste lid, Mededingingswet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De relatieve bevoegdheid van de rechtbank.

4.1.
De rechtbank zal allereerst het door [gedaagden] opgeworpen verweer inzake de relatieve bevoegdheid van de rechtbank bespreken.
4.2.
Ten aanzien van de bevoegdheid om van deze zaak kennis te nemen, overweegt de rechtbank dat in de kredietovereenkomst van 26 april 2011 tussen Warsteiner Benelux en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is overeengekomen dat naar keuze van Warsteiner Benelux de rechtbank ’s-Hertogenbosch bevoegd is van een geschil met betrekking tot die overeenkomst kennis te nemen. Waar het onderhavige geschil onder meer deze kredietovereenkomst betreft, en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door ondertekening van de kredietovereenkomst hebben ingestemd met de forumkeuze van Warsteiner Benelux, is de rechtbank Oost-Brabant, vanaf 1 januari 2013 opvolger van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, bevoegd tot behandeling van de zaak tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Op grond van artikel 107 Rv is de rechtbank gelet op de samenhang van de vorderingen tevens bevoegd in de zaak tegen De Waag B.V. en [gedaagde sub 4] .
Niet-ontvankelijk?
4.3.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de verkeerde partijen gedagvaard zijn en voeren aan dat Warsteiner Benelux niet-ontvankelijk is. Dit standpunt wordt verworpen. Warsteiner Benelux stelt vorderingen te hebben op de gedagvaarde partijen en is dus om die reden in beginsel ontvankelijk in haar vordering. Omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat Warsteiner Benelux toch niet ontvankelijk is, zijn gesteld noch gebleken. Of de vorderingen gericht tegen de verschillende gedaagden kunnen worden toegewezen zal hierna worden besproken.
Het onderwerp van geschil.
4.4.
De rechtbank stelt vast, lezende het petitum van de dagvaarding, dat de vorderingen van Warsteiner Benelux de nakoming van ‘de gesloten overeenkomsten’ betreffen. In de dagvaarding worden diverse overeenkomsten genoemd. Uit de inhoud van de dagvaarding, meer in het bijzonder de alinea’s 2.9. en 2.10., leidt de rechtbank af dat het Warsteiner Benelux allereerst gaat om de nakoming van de in de koopovereenkomst van 2 april 2002 opgenomen drankenafnameverplichting, welke verplichting door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] middels de kredietovereenkomst van 26 april 2011 is overgenomen en waarbij de drankafnameverplichting is verlengd tot 31 maart 2022, alsmede om de nakoming van de in de tankbierovereenkomst van 26 april 2011 opgenomen drankafnameverplichting gedurende tien jaar, derhalve tot 26 april 2021.
Voorts heeft Warsteiner Benelux aangevoerd (alinea 2.10 van de dagvaarding) dat het De Waag B.V. en [gedaagde sub 4] niet vrij staat andere dan door of namens Warsteiner geleverde bieren te vertappen met de door Warsteiner ter beschikking gestelde tap- en koelmaterialen. Warsteiner Benelux stelt dat deze verplichting is opgenomen in artikel 6 van de kredietovereenkomst en in artikel 4 van de tankbierovereenkomst.
Is het afnamebeding nietig?
4.5.
Als meest vergaand verweer hebben [gedaagden] aangevoerd dat het afnamebeding nietig is nu sprake is van een merkbare beperking van de mededinging op de relevante Nederlandse biermarkt. Het beding is dan ook in strijd met artikel 6, eerste lid, Mededingingswet (Mw). Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij aangevoerd dat de mededinging op de aldus afgebakende markt merkbaar wordt beperkt en verhinderd, rekening houdend met de economische en juridische context waarin deze overeenkomst met Warsteiner Benelux en met de andere overeenkomsten een cumulatief effect op de op de mededinging kan hebben, waarbij ook het begrip merkbaarheid een rol kan spelen.
Het beroep van Warsteiner Benelux op de Minimisbepaling gaat niet op omdat de internationale handel niet in geding is en uitsluitend de Nederlandse biermarkt van belang is. Hierbij geldt dat de nationale rechter niet gebonden is aan de bekendmaking.
[gedaagden] stellen dat Warsteiner Benelux zich heeft geconformeerd aan de door Koninklijke Horeca Nederland genoemde termijn van vijf jaar. Het door Warsteiner Benelux genoemde marktaandeel van 1,5 tot 2% wordt betwist en gelet op de duur van het afnamebeding van 20 jaar en het ontbreken van een mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging vinden [gedaagden] een beperking van de duur tot 5 jaar terecht.
4.6.
Warsteiner Benelux heeft bij dagvaarding, vooruitlopend op voormeld verweer, een beroep gedaan op artikel 5 van de EG Verordering nr. 2790/1999 en in het bijzonder op de bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken (2001/C 368/07 (Pb EG 2001, C368/13)). Warsteiner Benelux stelt dat mededingingsafspraken niet nietig zijn indien het marktaandeel van elk van de partijen daarbij op geen van de relevante markten groter is dan 15%. Zij stelt voorts dat haar marktaandeel in Nederland 1,5 – 2 % is. Warsteiner Benelux is van mening dat gezien het bescheiden marktaandeel en de afnameverplichting van 100 hectoliter niet wordt toegekomen aan toepassing van de groepsvrijstelling en de toetsing van het afnamebeding aan de daarin opgenomen voorwaarde van een geldigheidsduur van vijf jaar. Voor haar geldt de door Koninklijke Horeca Nederland in de checklist afnamebeding genoemde uitzondering dat een langere looptijd is toegestaan.
Voor het geval haar beroep op de “minimis-bepalingen” niet slaagt, stelt Warsteiner Benelux zich op het standpunt, onder verwijzing naar het arrest van 11 december 2012 van het Hof Arnhem-Leeuwarden, dat het aan [gedaagden] is om te stellen en te bewijzen dat de onderhavige afname-overeenkomsten de marktwerking merkbaar beïnvloeden. Warsteiner Benelux stelt in dit verband dat een exclusieve afname-overeenkomst terzake 100 hectoliter per jaar de marktwerking niet merkbaar zal beïnvloeden.
De rechtbank zal dit verweer en de reactie daarop als eerste bespreken.
4.7.
De rechtbank stelt allereerst vast dat gesteld noch gebleken is dat de interstatelijke handel door de exclusieve afname-overeenkomsten kan worden beïnvloed. Het gaat in deze procedure dan ook uitsluitend over mededinging op de Nederlandse markt. Het beroep op strijdt met het mededingingsrecht zal dan ook worden getoetst aan de Mededingingswet. Hierbij wijst de rechtbank er wel op dat ingevolge de memorie van toelichting de Mededingingswet niet strenger en niet soepeler dient te zijn dan de Europese regelgeving.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dan ook dat bij de toepassing van het nationaal mededingingsrecht ook het Europese mededingingsrecht in aanmerking dient te worden genomen.
4.8.
Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of Warsteiner Benelux een beroep kan doen op de door haar genoemde “minimis-bepalingen” dient eerst te worden beoordeeld of de genoemde exclusieve afname-overeenkomsten strijdig zijn met artikel 6 Mw.
4.9.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, Mw zijn onder meer verboden overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
4.10.
Bij de beoordeling van het exclusieve afnamebeding stelt de rechtbank voorop dat een afspraak inzake een exclusief afnamebeding onder omstandigheden zou kunnen worden aangemerkt als een overeenkomst die beperking van de handel tot gevolg heeft en de mededinging kan verhinderen, beperken of vervalsen. Het onderhavige exclusieve afnamebeding is een non-concurrentiebepaling in een verticale overeenkomst tussen in casu bierbrouwer en afnemer.
4.11.
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie (HR 16 januari 2009, LJN BG3582) de partij die een beroep doet op schending van artikel 6 lid 1 Mw moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat sprake is van merkbare verstoring van de markt.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] zich weliswaar op het standpunt stellen dat sprake is van een merkbare beperking van de mededinging op de relevante Nederlandse biermarkt, maar dat zij dit standpunt vervolgens niet, althans onvoldoende, onderbouwen. Het beroep op het cumulatief effect van deze en soortgelijke overeenkomsten op de Nederlandse biermarkt wordt aangestipt, maar op geen enkele wijze uitgewerkt of geconcretiseerd. Voorts zijn [gedaagden] niet ingegaan op de stelling van Warsteiner Benelux dat het in de onderhavige overeenkomsten slechts gaat om een jaarlijks feitelijke afname van 100 hectoliter per jaar en dat dit de marktwerking niet merkbaar zal beïnvloeden.
Nu [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld en betwist hebben, zal de rechtbank het gedane bewijsaanbod passeren.
4.12.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie, dat het in de kredietovereenkomst van 26 april 2011 en in de tankbierovereenkomst van 26 april 2011 tussen Warsteiner Benelux en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overeengekomen exclusieve afnamebedingen met een looptijd tot 1 april 2022 dan wel 26 april 2021 geldig zijn.
4.13.
Het gegeven dat Warsteiner Benelux zich heeft geconformeerd aan de begrippenlijst en advies biercontracten van Koninklijke Horeca Nederland maakt dat niet anders. Ook in dat advies wordt immers gewezen op de mogelijkheid dat een afnamebeding voor een periode langer dan vijf jaar kan worden overeengekomen.
Wie heeft verplichtingen jegens Warsteiner uit hoofde van de kredietovereenkomst van 26 april 2011 en de tankbierovereenkomst van 26 april 2011.
4.14.
Ten slotte dient besproken te worden ten opzichte van wie Warsteiner nakoming van de kredietovereenkomst en de tankbierovereenkomst kan vorderen. Gelet op de toelichting van partijen ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat de overeenkomsten tot op heden nog correct worden nagekomen, maar gaat het om de vraag wie er na 1 april 2017 kan worden aangesproken op de verplichting om Warsteiner bier te tappen.
4.15.
Allereerst is daarvoor de positie van VIP van belang en dient de vraag te worden beantwoord of Warsteiner Benelux, gelet op de inhoud van de kredietovereenkomst, een beroep kan doen op voorheen met VIP gemaakte afspraken.
Naar aanleiding van een vraag van de rechtbank heeft Warsteiner Benelux verklaard dat VIP door een juridische fusie is opgegaan in Warsteiner Benelux. Dit wordt door [gedaagden] op zichzelf niet weersproken. Wel verklaren zij dat het niet duidelijk is wanneer dat heeft plaatsgevonden, dat dit niet met partijen is gecommuniceerd en dat het nog maar de vraag is of middels de kredietovereenkomst de inhoud van de leveringsakte van 2 april 2002 is overgenomen.
De rechtbank beantwoordt deze laatste vraag bevestigend. In de kredietovereenkomst van 26 april 2011, welke is gesloten tussen Warsteiner Benelux en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (naar de rechtbank aanneemt als vennoten van VOF De Waag) wordt immers, in artikel 5, verwezen naar de leveringsakte van 2 april 2002 en wordt afgesproken dat het aldaar opgenomen drankafnamebeding met een periode van 5 jaar zal worden verlengd tot en met 31 maart 2022. Dat deze in de kredietovereenkomst van 26 april 2011 opgenomen afspraak anders dient te worden uitgelegd dan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het in de leveringsakte van 2 april 2002 opgenomen drankafnamebeding hebben overgenomen en dat zij hebben afgesproken deze te verlengen tot 31 maart 2022, volgt niet uit de stellingen van partijen. De rechtbank gaat daar dan ook niet van uit. Partijen hebben er destijds kennelijk geen probleem van gemaakt dat Warsteiner Benelux geen partij was bij de leveringsakte van 2 april 2002 (en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overigens ook niet). Niet goed valt in te zien op welke grond daartegen nu wel bezwaar zou kunnen worden gemaakt.
4.16.
[gedaagden] hebben voorts aangevoerd dat Warsteiner Benelux geen aanspraak meer kan maken op het in de kredietovereenkomst van 26 april 2011 opgenomen drankenafnamebeding omdat het afgesloten krediet inmiddels is afgelost.
Dit standpunt wordt verworpen. In de tweede alinea van artikel 3 van de kredietovereenkomst van 26 april 2011 staat immers dat een vervroegde terugbetaling van het krediet geen wijziging zal aanbrengen in de in artikel 5 opgenomen verplichting om bier te kopen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.17.
Warsteiner Benelux stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , op grond van artikel 9 van de kredietovereenkomst, hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de nakoming van de afnameverplichting tot 1 april 2022 door de opvolgend rechthebbenden op de exploitatie van het horecabedrijf.
Dit standpunt wordt door [gedaagden] niet weersproken. Wel hebben zij aangevoerd dat dit onredelijk is. De rechtbank gaat aan deze stelling, die bovendien eerst ter comparitie is ingenomen, voorbij nu deze in het geheel niet is onderbouwd.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , gelet op artikel 9 van de kredietovereenkomst, ook na verkoop van hun horeca-onderneming, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de in de kredietovereenkomst opgenomen verplichtingen.
4.18.
Met betrekking tot de tankbierovereenkomst van 26 april 2011 overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4.1. van de tankbierovereenkomst waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden, onder meer, de in artikel 4.1. opgenomen tapbierverplichting bij verkoop van de onderneming te laten overnemen. Aan die verplichting hebben zij middels het bepaalde in artikel 17a van de ABC-koopovereenkomst voldaan. De rechtbank gaat er gelet op deze bepaling voorts van uit dat Warsteiner Benelux op voorhand instemde met een overname van de tankbierovereenkomst bij overdracht van de onderneming.
Dat de in de tankbierovereenkomst opgenomen clausules over hoofdelijke aansprakelijkheid ook voor wat betreft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zien op de periode na de overdracht van de onderneming, volgt niet uit de bewoordingen van artikel 5 noch uit de stellingen van Warsteiner Benelux. De conclusie is dan ook dat Warsteiner Benelux niets meer te vorderen heeft van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit hoofde van de tankbierovereenkomst.
De Waag B.V.
4.19.
Ingevolge de ABC-koopovereenkomst is De Waag B.V. wellicht niet aan te merken als onmiddellijk rechtsopvolger van VOF De Waag, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door de tussenkomst van Rijnraad B.V., maar in de koopovereenkomst is De Waag B.V. wel aangeduid als koper. In artikel 17a van de koopovereenkomst is vervolgens bepaald dat koper het drankafnamebeding (naar de rechtbank begrijpt zoals opgenomen in de kredietovereenkomst) en de tankbierovereenkomst kent, accepteert en overneemt. Middels het gesloten addendum is de in de koopovereenkomst vermelde einddatum 1 april 2017 gewijzigd in 31 maart 2022. Daarbij is van belang dat Warsteiner Benelux op voorhand, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de kredietovereenkomst en artikel 4.1. van de tankbierovereenkomst, akkoord is gegaan met de overname van de in de kredietovereenkomst opgenomen afnameverplichtingen door opvolgende kopers, welke in deze Rijnraad B.V. en vervolgens De Waag B.V. zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is De Waag B.V. aldus betrokken bij de naleving van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst en de tankbierovereenkomst en dient zij deze na te komen.
[gedaagde sub 4] .
4.20.
Het hiervoor overwogene geldt echter niet voor [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 4] is uitsluitend als directeur-grootaandeelhouder van Majema Beheer B.V., de bestuurder van De Waag B.V., betrokken bij de onderhavige overeenkomsten. In de hoedanigheid van bestuurder heeft hij de koopovereenkomst getekend en De Waag B.V. gebonden. Indien en voor zover een op De Waag B.V. rustende drankafnamebeding niet wordt nagekomen, is daarvoor in beginsel De Waag B.V. aansprakelijk. Feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat [gedaagde sub 4] als bestuurder ook persoonlijk aansprakelijk is, zijn gesteld noch gebleken. De enkele omstandigheid dat De Waag B.V. een standpunt inneemt dat wellicht niet in rechte wordt gevolgd is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Nu [gedaagde sub 4] als natuurlijke persoon in privé niet is betrokken bij de overeenkomsten, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 4] niet aansprakelijk is voor eventuele tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de verschillende overeenkomsten. Dat het wellicht gebruikelijk of wenselijk is dat bij overname van dergelijke overeenkomsten naast de vennootschap ook de bestuurder in privé tekent, zoals door Warsteiner Benelux is betoogd, maakt dit niet anders. Dit is in het onderhavige geval immers niet gebeurd.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover ingesteld tegen [gedaagde sub 4] dan ook afwijzen.
Conclusies.
4.21.
Hetgeen hiervoor overwogen is, betekent het volgende voor de vorderingen van Warsteiner Benelux.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.22.
De rechtbank stelt vast dat Warsteiner Benelux, gelet op de bepalingen waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verplicht werden in geval van verkoop de gemaakte afspraken aan de opvolgende eigenaren op te leggen, rekening heeft gehouden, dan wel had kunnen houden, met de mogelijkheid dat de horeca-onderneming op enig moment verkocht zou kunnen worden. Ten gevolge van de verkoop van hun horeca-onderneming aan De Waag B.V. is het voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onmogelijk geworden de in de kredietovereenkomst opgenomen verplichtingen zelf na te komen. Ook met deze omstandigheid had Warsteiner Benelux derhalve rekening kunnen houden. Een veroordeling tot nakoming van de in de kredietovereenkomst opgenomen verplichtingen is dan ook zinledig en zal dan ook niet worden uitgesproken. Datzelfde geldt voor de oplegging van een dwangsom. Nu partijen het er voorts over eens zijn dat de overeenkomsten tot op heden correct worden nagekomen (het debat spitst zich toe op de situatie na 1 april 2017) kan niet worden aangenomen dat er al contractuele boetes zijn verbeurd. Dit volgt ook niet uit de stellingen van Warsteiner Benelux. De enige verplichting die voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] thans nog bestaat is dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor nakoming van de in de kredietovereenkomst opgenomen verplichtingen door De Waag B.V., maar dat is een situatie die zich pas voordoet als De Waag B.V. haar verplichtingen niet nakomt. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvan op dit moment geen sprake van is. Hiervoor is bovendien al overwogen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen verplichtingen meer hebben jegens Warsteiner Benelux uit hoofde van de tankbierovereenkomst.
De vorderingen voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder A, primair onder 1 zullen dan ook worden afgewezen. De rechtbank zal wel vaststellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de door De Waag B.V. overgenomen verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst.
Nu niet gesteld of gebleken is dat Warnsteiner Benelux tot op heden al schade heeft geleden wegens niet nakoming van de overeenkomsten waar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor zouden zijn, zal ook de subsidiaire vordering onder A worden afgewezen.
Ten aanzien van De Waag B.V.
4.23.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat De Waag B.V. gehouden is de kredietovereenkomst en de tankbierovereenkomst na te komen. De primaire vordering van Warsteiner Benelux onder A1 zal in zoverre worden toegewezen.
Nu de overgenomen verplichtingen tot op heden, zo is niet in geschil, door De Waag B.V. worden nagekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
Dat er al contractuele boetes verschuldigd zijn is gesteld noch gebleken. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
4.24.
Met betrekking tot het primair gevorderde onder A2 overweegt de rechtbank het volgende. De vordering tot veroordeling van De Waag B.V. tot nakoming van de overeenkomsten tot afname van Warsteiner bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten) bij de door Warsteiner aangewezen leverancier tot 1 april 2022 zal worden toegewezen.
Datzelfde geldt voor de vordering tot het uitsluitend gebruik van de tap- en koelmaterialen voor door Warsteiner aangewezen en door aangewezen leveranciers geleverde bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten), nu tegen deze vordering geen verweer is gevoerd.
Nu de overgenomen verplichtingen tot op heden, zo is niet in geschil, door De Waag B.V. worden nagekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
Dat er al contractuele boetes verschuldigd zijn is gesteld noch gebleken. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
De proceskosten.
4.25.
Aangezien zowel Warsteiner Benelux als [gedaagden] als op enig punt in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
5.1.
verstaat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de door De Waag B.V. overgenomen verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst;
5.2.
wijst alle vorderingen voor het overige af;
Ten aanzien van de vorderingen tegen De Waag B.V.
5.3.
veroordeelt De Waag B.V. tot nakoming van de overgenomen kredietovereenkomst van 26 april 2011 en de overgenomen tankbierovereenkomst van 26 april 2011;
5.4.
veroordeelt De Waag B.V. tot nakoming van de overeenkomsten tot afname van Warsteiner bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten) af te nemen bij de door Warsteiner aangewezen leverancier tot 1 april 2022 en tot het uitsluitend gebruik van de tap- en koelmaterialen voor door Warsteiner aangewezen en door aangewezen leveranciers geleverde bieren (zoals opgenomen in bijlage 1 van de afnameovereenkomsten;
ten aanzien van de vorderingen tegen [gedaagde sub 4] .
5.5.
wijst de vorderingen af;
ten aanzien van alle gedaagden
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.