ECLI:NL:RBOBR:2017:5782

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
01/845320-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met licht verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, op 10 mei 2016 te Helmond, met een mes in de borst van het slachtoffer heeft gestoken, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank achtte de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar en verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en kreeg daarnaast een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor een jong kind en haar gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, zoals vastgesteld door een psycholoog. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op van €789,99 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de samenleving, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden in de strafmaat meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845320-16
Datum uitspraak: 08 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2017.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 25 oktober 2017 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Na deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 mei 2016 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borstkas / hartstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 10 mei 2016 te Helmond [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een mes getoond/voorgehouden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring.

Standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het primair tenlastegelegde bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is, ook niet voorwaardelijk, op het opzettelijk doden of toebrengen van lichamelijk letsel. Volgens verdachte is [slachtoffer] in het mes gelopen. Forensische bevindingen sluiten dit niet uit.
In het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte wel opzettelijk zou hebben gestoken beroept de verdediging zich op noodweer. Terwijl verdachte zelf achteruit liep kwam [slachtoffer] op haar af, maakte zich groot en sprake dreigende woorden, spuugde naar haar, duwde haar en dreigde haar een kopstoot te geven. In zo’n geval mocht verdachte zich verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Meer subsidiair beroept de verdediging zich op noodweerexces. Dit omdat verdachte ten tijde van het gebeuren in een hevige gemoedstoestand verkeerde.
Standpunt van de officier van justitie.
Volgens [slachtoffer] had verdachte het mes met de punt naar voren voor zich en heeft zij het mes met snelheid en kracht in de richting van zijn borst gebracht. De letselinterpretatie van de deskundige past veel beter bij deze verklaring van aangever dan bij de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] in het mes is gelopen. De officier van justitie neemt aan dat verdachte niet het zuivere opzet had om [slachtoffer] te doden, maar door verdachte met het mes in de borst te steken heeft zij wel de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat vitale lichaamsdelen zouden worden geraakt en heeft zij daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door het steken zou komen te overlijden.
De verklaring van verdachte dat er sprake was van een noodweersituatie, dan wel een noodweerexces situatie vindt geen enkele bevestiging in het dossier en is dan ook niet aannemelijk.
Het oordeel van de rechtbank
Slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een mes in haar rechterhand vast had met de punt naar beneden. Terwijl ze dit mes vast had, had ze haar hand ter hoogte van haar oor. [slachtoffer] hoorde haar roepen:” Ik steek je kapot, kom maar”. Vervolgens deed [slachtoffer] zijn jas open en drukte zijn borst naar voren. Op dat moment zag [slachtoffer] dat verdachte het mes wat ze vast had met snelheid en kracht naar hem bewoog. [slachtoffer] zag en voelde dat het mes zijn borst doorboorde. Door de kracht werd [slachtoffer] naar achteren bewogen.
Volgens de deskundige van het NFI kan niet uitsluitend op basis van wondkenmerken worden vastgesteld of de verwonding bij [slachtoffer] is ontstaan door steken of door “in het mes lopen”. Echter indien het “in het mes lopen” gepaard is gegaan met een horizontaal uitgestoken mes, zou de bovenzijde van de borstkas van het slachtoffer zich eveneens min of meer in een horizontale positie moeten hebben bevonden om de vastgestelde oriëntatie van het wondkanaal te kunnen verklaren. Dat deze situatie zich heeft voorgedaan acht de rechtbank niet aannemelijk, waarbij mede van belang is geacht dat verdachte ongeveer 1.60 meter lang is en de aangever aanmerkelijk, ongeveer ‘een kop’, groter is dan verdachte, terwijl verdachte zelf heeft aangegeven dat zij het mes enkel onderhands voor haar lichaam heeft gehouden. Dat kan logischerwijze niet passen bij de aard en de plaats van de bij aangever toegebrachte verwonding.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en de deskundige van het NFI kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met het mes heeft gestoken en was er geen sprake van “in het mes lopen”.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen geen “zuiver” opzet kan worden afgeleid.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal ingetreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal kunnen intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt het volgende vast.
  • Verdachte heeft het slachtoffer met enige kracht met een mes in de borst gestoken;
  • De geneeskundige constateerde bij het slachtoffer een steekwond met een lengte van 2.5 cm., breedte 0.8 cm., diepte 0.7 cm, bloed, met scherpe randen in 3-4 ribgebied op borstbeen midden;
  • Volgens de forensisch geneeskundige bestaat het letsel uit een scherprandige huidklieving links naast het borstbeen met een lengte van circa 2 cm. en een aangrenzend wondkanaal van circa 4 cm., verlopend in voetwaartse richting in het onderhuidse weefsel, passend bij een steekwond, met een verloop vrijwel loodrecht ten opzichte van de lengteas van het lichaam. De ernst, en in relatie daarmee de mogelijke dodelijkheid van een steekwond in de borstkas, kan worden onderscheiden in min of meet acute vormen die zich voordoen hij directe mechanische beschadiging van vitale structuren en/of organen in het lichaam met daaruit voortkomende ernstige functievermindering, en vormen van
weefselbeschadiging met verlies van functie die kunnen optreden als complicaties van in eerste instantie niet als levensbedreigend op te vatten verwondingen. Vitale organen in de borstkas zijn onder andere het hart, de longen en de grote aders en slagaders (waaronder de arteria en vena subclavia en de grote bloedvaten in de directe omgeving van het hart).
Perforerende verwondingen van onderhuidse weefsels en spieren van de borstkas, kunnen door bijkomende infecties, weefselschade en -versterf in tweede instantie tot levensbedreigende complicaties leiden. Dit wordt enerzijds bepaald door de ernst van het letsel, anderzijds door de algehele gezondheid, conditie en individuele lichaamskenmerken van een persoon die wordt verwond en de tijdsduur voordat medische behandeling kan worden ingezet.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van de bewezen te verklaren handelingen aanmerkelijk. De gedragingen van de verdachte waren dan ook geëigend om de dood van het slachtoffer te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het -behoudens contra-indicaties waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken- niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze kans heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van haar handelen zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Dat verdachte niet ten gevolge van het handelen van verdachte is overleden is enkel te wijten aan buiten verdachte liggende omstandigheden. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
Met betrekking tot het verweer dat verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van verdachte en het slachtoffer komen in grote lijnen op de volgende onderdelen overeen.
Verdachte heeft een mes bij zich gestoken en is vervolgens thuis op haar fiets vertrokken. Ergens tussen het [adres 2] en de [adres 3] in Helmond trof ze het slachtoffer. Het slachtoffer was ook op de fiets. Het slachtoffer spuugde naar haar en ze duwden elkaar. Ze stopten vervolgens allebei. Verdachte gooide haar fiets tegen de grond, pakte haar bril van haar neus en gooide die weg. Het slachtoffer liep in de richting van verdachte. Vervolgens heeft verdachte het mes gepakt dat zij bij zich droeg. Verdachte zei: ”Steek maar”, althans woorden van soortgelijke strekking. Het slachtoffer is in de richting van verdachte gelopen. Het slachtoffer deed zijn jas open en drukte zijn borst naar voren. Hierna heeft verdachte het slachtoffer met het mes in de borst gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het vorenstaande dat verdachte zich door eigen toedoen heeft gebracht in de situatie die ontstond, namelijk dat zij tegenover het slachtoffer kwam te staan. Zij heeft zelf, evenals aangever, ook de confrontatie opgezocht en vervolgens de keuze gemaakt om het slachtoffer met het mes in de borststreek te steken. Verdachte had er ook voor kunnen en moeten kiezen de confrontatie uit de weg te gaan. Daarbij is van belang verdachte wist dat aangever, een bekende van haar, langer en steviger van postuur was dan zij, zodat bij een fysieke confrontatie zonder dat sprake was van wapens een aanmerkelijke kans bestond dat zij het onderspit zou delven, terwijl zij voorts gelet op het feit dat zij fietste ook de gelegenheid had om zich aan aangever te onttrekken. Om haar moverende redenen is ze echter de confrontatie aangegaan. Een geslaagd beroep op noodweer kan verdachte daarom niet doen.
Dat verdachte ten tijde van het gebeuren in een hevige gemoedstoestand verkeerde is voorts niet aannemelijk geworden. Met name kan uit de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet worden afgeleid dat zij zodanig heftige emoties ondervond dat van een heftige gemoedsbeweging sprake zou kunnen zijn. Daarom wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 10 mei 2016 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes in de borstkas / hartstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen waarvan een deel, groot 365 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringstoezicht, een meldplicht, een behandelverplichting, en het volgen van een cova-training.
Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] het volgende.
Het gevorderde bedrag ter zake kleding kan worden toegewezen met toepassing van een afschrijving zoals gebruikelijk. De post ziekenhuiskosten kan worden toegewezen tot een bedrag van € 385,- , zijnde het maximale wettelijke eigen risico. Het gevorderde bedrag ter zake immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. In het anders of meer gevorderde ter zake van immateriële schade behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)

Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft, voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring, strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van verdachte zou komen, gesteld dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de zorg voor een nog jong kind, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde kan zijn en dat een onvoorwaardelijke werkstraf beperkt in omvang zou dienen te zijn.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Een delict als het onderhavige veroorzaakt maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verdachte heeft haar slachtoffer ernstig leed aangedaan
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Uit een door psycholoog J. Nys op 15 juli 2016 omtrent verdachte uitgebracht rapport blijkt, dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en dat het door haar gepleegde strafbare feit in licht verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over en zal hiermee bij het opleggen van een straf in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte van 365 dagen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren opleggen. De rechtbank zal de omvang van de werkstraf in verhouding tot de door de officier van justitie geëiste werkstraf beperken gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit de uitgebrachte rapporten blijken en door de verdediging naar voren zijn gebracht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een bedrag van EUR 439,99 ter zake van materiële schade en een door de rechtbank vastgesteld bedrag van EUR 350,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag ter zake van materiële schade bestaat uit een vergoeding voor het, in 2016 gekochte, t-shirt a € 139,99 en een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid, mede rekening houdend met afschrijving, vastgesteld bedrag van € 300,- voor de broek en schoenen. In de verzochte vergoeding voor ambulancevervoer en kosten ziekenhuis zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu niet duidelijk is geworden of verdachte een ziektekostenverzekering had en of de gevorderde kosten onder het wettelijk eigen risico vielen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in het anders of meer gevorderde ter zake van immateriële schade. Beoordeling van dit gedeelte zou nader onderzoek vergen, waarvoor een nieuwe behandeling ter zitting nodig zou zijn. Daarmee is behandeling van dit gedeelte van de vordering in het strafproces als onevenredig bezwarend aan te merken.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal voorts, gelet op de aan verdachte op te leggen straf, het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art.9,10,14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
(primair:) poging tot doodslagverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
(t.a.v. primair:) Gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 48 uren na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland, gevestigd te 5701 NX Helmond, Smalstraat 2, en zich hier gedurende de proeftijd zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen voor haar beperkte coping vaardigheden bij de F.P.P. van GGz Oost-Brabant of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
waarbij Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwerweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
(t.a.v. primair tevens:) Taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
(t.a.v. primair tevens:) Maatregel van schadevergoeding van EUR 789,99 subsidiair 15 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 789,99 (zegge: zevenhonderdnegenentachtig euro en negenennegentig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een door de rechtbank vastgesteld bedrag van EUR 350,- wegens immateriële schade en een door de rechtbank vastgesteld bedrag van EUR 439,99 wegens materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 789,99 (zegge: zevenhonderdnegenentachtig euro en negenennegentig eurocenten). Het bedrag bestaat uit een door de rechtbank vastgesteld bedrag van EUR 350,- wegens immateriële schade en een door de rechtbank vastgesteld bedrag van EUR 439,99 wegens materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel reeds is geschorst op 13 mei 2016, met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans – de Kort, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 8 november 2017.