ECLI:NL:RBOBR:2017:5748
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in een zaak met verdenking van verkrachting door onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij
Op 2 november 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De zaak was aanhangig gemaakt na een aangifte van de benadeelde partij, die stelde dat zij op 31 januari 2016 in Helmond door de verdachte was gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft het dossier en de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig bestudeerd. Tijdens de zitting op 19 oktober 2017 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, met een voorwaardelijk deel en een contactverbod met de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor vrijspraak en betwistte de bewijsvoering.
De rechtbank concludeerde dat de aangifte van de benadeelde partij onvoldoende objectieve aanknopingspunten bood ter ondersteuning van de beschuldigingen. De verklaringen van de aangeefster waren niet consistent en er ontbraken cruciale details die de beschuldigingen konden staven. De rechtbank merkte op dat in zedenzaken vaak sprake is van een één-op-één situatie, waardoor het moeilijk is om bewijs te leveren. De rechtbank vond dat de verklaringen van de verdachte, die ontkende dat er sprake was van dwang, niet konden worden weerlegd door de aangifte alleen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en de rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de verdachte toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee leden, en is op 2 november 2017 gepubliceerd.