ECLI:NL:RBOBR:2017:5655

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
01/121574-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcoholgebruik en letsel aan derden

Op 30 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 mei 2014 te Eersel. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag, waarbij hij met hoge snelheid tegen een voor hem rijdende auto aanreed. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de andere bestuurder. De verdachte was onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 1,04 milligram per milliliter bloed, wat boven de wettelijke limiet ligt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 120 dagen, waarvan 101 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat deze feiten hadden plaatsgevonden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/121574-14
Datum uitspraak: 30 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 augustus 2016 en 16 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 augustus 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Eersel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (A67), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met (zeer) hoge snelheid tegen een in zijn, verdachtes, rijrichting, voor hem rijdende personen- auto aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A67, met (zeer) hoge snelheid tegen een in zijn, verdachtes, rijrichting, voor hem rijdende personenauto aan is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,04 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de weg, A67, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht);
en/of
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eersel op/aan de weg, A67, op of omstreeks 11 mei 2014 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 3 ten tweede.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 3 ten tweede is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair als volgt. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake was van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Op die grond kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 3 ten tweede als volgt. Nu [slachtoffer] meteen na het ongeval op eigen kracht haar auto heeft verlaten en getuige [getuige 1] zich aanstonds bij haar heeft vervoegd, is er geen bewijs dat verdachte [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Bewijs.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 en 3 ten eerste.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de bestuurder is geweest van het motorvoertuig (Audi) dat bij de aanrijding betrokken is geweest, zodat op die grond vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er op 11 mei 2014 omstreeks 06.25 uur een verkeers-ongeval heeft plaatsgevonden op de A67 te Eersel en dat daarbij de auto van verdachte (Audi) en de auto van [slachtoffer] (Volkswagen Polo) waren betrokken. Uit onderzoek naar de oorzaak en de toedracht van het ongeval is gebleken dat de bestuurder van de Audi niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en met zijn rechtervoorzijde de linkerachterzijde van de Volkswagen heeft geraakt.
Voorts staat vast dat verdachte op 10 mei 2014 in de betreffende Audi naar Antwerpen (België) is gereden en in de nacht van 10 op 11 mei 2014 op stap is geweest in Antwerpen, waarbij hij in ruime mate alcohol heeft gedronken. Verdachte heeft blijkens zijn verklaring ter terechtzitting de sleutel van de Audi na aankomst in Antwerpen in zijn koffer gestopt, welke hij op de hotelkamer had gelegd.
Verder staat vast dat hij op 11 mei 2014 omstreeks 07.35 uur in de nabijheid van de plaats van het ongeval door verbalisant [verbalisant] wordt opgemerkt, waarna hij om 7.50 uur wordt aangehouden. Verbalisant [verbalisant] ziet dan dat verdachte gedroogd bloed aan zijn linkerarm en linkerhand heeft en meerdere strepen gedroogd bloed op zijn voorhoofd. Hij ziet verder dat verdachte een bleke gelaatskleur heeft en dat zijn adem riekt naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Uit onderzoek bleek dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1,04 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg. Onderzoek aan de auto van verdachte heeft uitgewezen dat zich op de airbag aan de bestuurderszijde bloed bevond. Het NFI heeft vastgesteld dat het DNA-profiel van de bemonstering van dit bloed een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte. Daarbij is sprake van een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Verder stond de bijrijdersgordel strak tegen de B-stijl aangespannen, terwijl de gordel aan de bestuurderszijde was afgerold en niet meer kon worden opgerold, hetgeen een indicatie oplevert dat de bestuurdersgordel werd gedragen tijdens het ongeval en de bijrijdersgordel niet.
De getuige [getuige 2] heeft het ongeval zien gebeuren en zag kort daarop dat er uit de auto van verdachte één persoon stapte. Deze persoon liep van de snelweg weg de berm in.
Tot slot staat vast dat de beide bij het ongeval betrokken auto’s zwaar beschadigd zijn geraakt. Getuige [getuige 1] verklaarde dat de Audi van verdachte hem kort voor het ongeval met grote snelheid voorbijreed. De getuige reed zelf op dat moment 90 kilometer per uur; de Audi reed zo snel dat de getuige er van verschoot.
Onder deze omstandigheden – het betreft de auto van verdachte, waarvan verdachte de sleutel had, de bemonstering bloed op de bestuurdersairbag van de auto matcht met het DNA-profiel van verdachte, de bevindingen met betrekking tot de gordel wijzen er op dat alleen de bestuurdersgordel is gedragen ten tijde van het ongeval, getuige [getuige 2] ziet één persoon uit de auto stappen en verdachte wordt kort na het ongeval in de nabijheid gewond aangetroffen - kan het niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder van de Audi is geweest. Daaruit volgt, gelet ook op de bewijsmiddelen, dat hij onder invloed van alcohol gevaar op die weg heeft veroorzaakt, het verkeer op die weg heeft gehinderd en de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander schade was toegebracht.
De verklaring van de getuige [getuige 1] dat er mogelijk twee personen in de Audi van verdachte zaten - de getuige verklaart dat het voertuig al leeg was toen hij er bij kwam en dat hij niemand heeft zien weglopen, dat hij
dachtdat er twee personen in de wagen zaten, maar dat hij er niet zeker van is - en het aantreffen van een bloeddruppel op de voorzijde van de Audi ter zake waarvan het NFI heeft vastgesteld dat dit bloed betrof van een onbekende man geven onvoldoende steun aan de stelling van de verdediging dat er ten tijde van het ongeval twee personen in de Audi van verdachte zaten en dat die tweede persoon de bestuurder zou zijn geweest van de Audi ten tijde van het ongeval.
Ten aanzien van feit 3 ten eerste.
Van de zijde van de verdediging is voorts nog aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk de plaats van het ongeval heeft verlaten, omdat blijkens zijn verklaring bij de politie het eerste moment dat hij zich kan herinneren het moment is dat hij wordt aangehouden door de politie.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, omdat niet is gebleken dat verdachte zich ten tijde van het ongeval in een zodanige (shock)toestand bevond dat hij in het geheel niet meer wist wat hij deed.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte

1.(subsidiair)

op 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A67, met zeer hoge snelheid tegen een in zijn, verdachtes, rijrichting voor hem rijdende personenauto aan is gereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.

2.

op 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,04 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.(ten eerste)

op 11 mei 2014 te Eersel als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de weg, A67, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer] ) schade was toegebracht.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van de straffen en de bijkomende straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 en 3 (integraal) een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen en bijkomende straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, onder invloed van alcohol en rijdend met zeer hoge snelheid, zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersongeval. Hij is met zijn personenauto achter op een voor hem rijdende personenauto gereden, waardoor deze laatste in de lucht werd geslingerd en op zijn dak terecht kwam. Verdachte heeft door zijn gedragingen een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad zeer geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verder is verdachte nooit eerder veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft geëist, verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten tweede tenlastegelegde en voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht voor feit 1 subsidiair een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en voor de feiten 2 en 3 (ten eerste) eveneens een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast zal voor feit 3 (ten eerste) een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 101 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 62
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 7, 8, 176, 179.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en feit 3 (ten tweede) is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 (ten eerste) bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de overtreding:
t.a.v. feit 1 subsidiair:Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
en de misdrijven:
t.a.v. feit 2:Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
t.a.v. feit 3 ten eerste:Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en bijkomende straf.
t.a.v. feit 1 subsidiair:een geldboete van
EUR 1000,00subsidiair
20 dagen hechtenis.
t.a.v. feit 2, feit 3:een geldboete van
EUR 1000,00subsidiair
20 dagen hechtenis.
t.a.v. feit 3:een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
120 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan
101 dagenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 30 oktober 2017.
Mr. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.