ECLI:NL:RBOBR:2017:5653

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
316591 / HA ZA 17-44
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een paard tussen Arkins Pastoral Pty Ltd en Sea Horse B.V.

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de eigendom van een paard centraal. Eiseres, Arkins Pastoral Pty Ltd, stelde dat zij de rechtmatige eigenaresse was van het paard [A.], dat zij had gekocht op 12 november 2015. Gedaagde, Sea Horse B.V., betwistte dit en voerde aan dat het paard mogelijk door Arkins was doorverkocht of geschonken aan de zoon van de bestuurders van Arkins. De rechtbank oordeelde dat de eigendom van het paard niet was komen vast te staan, en dat de stellingen van Sea Horse B.V. onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde voor recht dat het paard eigendom was van Arkins en veroordeelde Sea Horse B.V. om het paard binnen veertien dagen af te geven. Daarnaast werd Sea Horse B.V. veroordeeld tot betaling van een dwangsom en de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 4 oktober 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaak- en rolnummer C/01/316591 / HA ZA 17-44
Vonnis van 4 oktober 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARKINS PASTORAL PTY LTD,
gevestigd te Cootamundra (Australië),
eiseres (hierna: Arkins),
advocaat mr. M.J.A. Weda te Castricum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEA HORSE B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde (hierna: SH),
advocaat mr. B.E.J. Loeffen te Oisterwijk.

1.De procedure

1.1.
Deze blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 februari 2017;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2017.
1.2.
Namens Arkins is per brief d.d. 1 augustus 2017 aan de rechtbank meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en dat daarom wordt verzocht om vonnis te wijzen. Deze brief houdt in dat een kopie hiervan aan de advocaat van SH is gestuurd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Arkins vordert, kort gezegd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat zij eigenaresse is van het paard [A.] en
  • te gebieden dat dit paard aan haar wordt afgegeven op straffe van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van SH in de proces- en beslagkosten.
2.2.
Arkins stelt hiertoe bij dagvaarding, kort gezegd, het volgende.
Arkins is eigenaresse van het paard [A.] . Dat volgt uit de aankoopfactuur aan Arkins met betrekking tot het paard d.d. 12 november 2015 die als productie 2 bij dagvaarding is overgelegd. Arkins heeft deze factuur ook betaald. Dat volgt uit het betalingsbewijs dat als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd.
Het paard is omstreeks 22 juli 2016 door of in opdracht van SH ontvreemd uit de stallen van [staleigenaar] te [plaats] . Arkins heeft hiervoor geen toestemming en/of opdracht gegeven. Het paard bevindt zich thans bij een aan SH gelieerd bedrijf (JK Horsetruck Ltd) in een stal te [plaats] aan [adres] . Op 24 augustus 2016 is namens Arkins conservatoir (derden)beslag tot afgifte gelegd op (dgv. prod. 6) “Het paard, [A.] , geboortedatum [geboortedatum] , geslacht: mannelijk, met chipnummer [nummer] , FEI ID: [nummer] , alsmede op het bij voornoemd paard behorende paspoort en stamboompapier”.
2.3.
SH voert verweer. Zij concludeert, kort gezegd, tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van Arkins bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proces- en nakosten met rente.
2.4.
SH voert hiertoe bij antwoord, kort gezegd, het volgende aan.
De zoon van de bestuurders van Arkins, [naam zoon] , heeft op 14 april 2016 een paardenvrachtwagen gehuurd bij SH. Een deel van de door [naam zoon] aan SH verschuldigde huurprijs hiervoor (ad € 2.100,--) is onbetaald gebleven.
In mei 2016 heeft [naam zoon] schade berokkend aan de vrachtwagen door na te laten om de carrosserie omhoog te brengen alvorens daarmee te gaan rijden. In mei 2016 heeft [naam zoon] telefonisch aan SH meegedeeld dat hij was teruggekeerd naar Australië en dat hij de vracht-wagen had achtergelaten in Nederland. Bij het ophalen van de vrachtwagen heeft SH geconstateerd dat er nog meer schade was toegebracht aan de vrachtwagen. Middels een factuur d.d. 1 juni 2016 heeft SH de kosten ter herstel van de vrachtwagen bij [naam zoon] in rekening gebracht. In die factuur is ook een boete van € 1.000,-- van de Belgische autoriteiten opgenomen voor de in België verschuldigde kilometerheffing die [naam zoon] niet had voldaan. In totaal heeft SH uit hoofde van een en ander € 7.906,43 in hoofdsom van [naam zoon] te vorderen. Recent heeft SH een tweede boete ontvangen van € 40,-- voor het overschrijden van de maximaal toegestane snelheid met de vrachtwagen door [naam zoon] in Nederland. Daarnaast heeft SH vanuit Duitsland een brief ontvangen met de mededeling dat ook daar de maximaal toegestane snelheid zou zijn overschreden.
SH heeft [naam zoon] gedagvaard om tot betaling aan haar over te gaan. SH heeft op 29 juli 2016 ten laste van [naam zoon] conservatoir beslag laten leggen op het paard [A.] onder JK Horsetrucks Stables Ltd. tot zekerheid van verhaal voor haar vordering op [naam zoon] .
Het is mogelijk dat Arkins het paard [A.] na aankoop ervan, heeft doorverkocht en/of geschonken aan [naam zoon] . Dat lijkt een zeer aannemelijk scenario nu [naam zoon] bij de FEI als eigenaar van dit paard staat geregistreerd. Het is ook [naam zoon] die het paard uitbrengt op wedstrijden en zorgdraagt voor stalling, verzorging en training ervan. Kortom, SH houdt het ervoor dat [naam zoon] eigenaar is van dit paard.
SH betwist dat het paard omstreeks 22 juli 2016 door haar of in opdracht van haar is ont-vreemd uit de stallen van [staleigenaar] te [plaats] . Omstreeks begin juli 2016 is SH benaderd door [S.] bij wie het paard toen gestald stond. Hij zat met het paard (en dus met de aan de verzorging daarvan verbonden kosten) opgescheept na vertrek van [naam zoon] naar Australië. [S.] heeft het paard overgebracht naar de stallen van JK Horse-truck Stables.
Als Arkins eigenaresse is van het paard dan beroept SH zich op een aan haar toekomend retentierecht ex artikel 3:290 BW juncto 3:291 lid 2 BW. SH kan haar retentierecht ook inroepen jegens Arkins nu zij in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat [naam zoon] bevoegd was om verplichtingen ter zake het paard aan te gaan. Het was immers [naam zoon] die met het paard deelnam aan wedstrijden en zich als zodanig bekommerde om de stalling, verzorging en training ervan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is bevoegd van dit geschil kennis te nemen, nu gedaagde (SH) is gevestigd in haar arrondissement.
3.2.
De rechtbank zal dit geschil beoordelen naar Nederlands recht. Het geschil betreft de eigendom van het paard [A.] . Niet in geschil is dat dit paard zich in Nederland bevindt. Partijen hebben hun standpunten aangaande dit geschil ook gebaseerd op Nederlands recht.
3.3.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd betwist staat in rechte vast dat Arkins het paard eind 2015 heeft gekocht en betaald en in eigendom heeft verkregen.
3.4.
Volgens SH is het een zeer aannemelijk scenario dat Arkins het paard daarna aan [naam zoon] heeft doorverkocht en/of geschonken. Arkins heeft dit betwist.
SH heeft ter onderbouwing van dit door haar gestelde scenario aangevoerd dat [naam zoon] bij de FEI als eigenaar van het paard staat geregistreerd. De FEI-registratie kan de eigendom van het paard, zoals Arkins ook heeft gesteld, niet aantonen. De eigendomsvraag betreft een juridische vraag. Die kan niet op basis van regels van een sportorganisatie als de FEI, die geen eigendomsregistratie bijhoudt, worden beantwoord. Uit de omstandigheid dat [naam zoon] bij de FEI als eigenaar van het paard staat geregistreerd volgt dus nog geenszins dat [naam zoon] (dus) opvolgend eigenaar is van Arkins met betrekking tot het paard.
SH heeft voorts nog aangevoerd dat [naam zoon] het paard uitbrengt op wedstrijden en zorgdraagt voor stalling, verzorging en training ervan. Ook uit deze omstandigheden volgt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, nog geenszins dat [naam zoon] (dus) opvolgend eigenaar is van Arkins met betrekking tot het paard.
Daar komt nog bij dat Arkins de door haar bij dagvaarding gestelde eigendom van het paard ter comparitie feitelijk en concreet nog nader heeft onderbouwd.
Zo heeft zij ter comparitie als productie 2 een verklaring overgelegd van [T.] , director van Twomeys Pty Ltd, d.d. 23 maart 2017, onder meer inhoudend:
“We are the accoun-tants for Arkins […] as trustee for Arkins Family Trust. […] We can confirm that the purchase of “ [A.] ” was made from the bank account of Arkins […] on 12th November 2015 as per the attached bank statement. We also attach the tax invoice from the vendor of the horse. The tax invoice is in the name of Arkins […]. We can also confirm that ‘ [A.] ’ was included in the stock on hand for the 30th Juni, 2016 financial year in the records of the Arkins Family Trust. Furthermore, the horse continues to remain as stock on hand of the company. From the accounting records provided to us all expenses in relation to the care, transport, etc. have been fully met & paid for by Arkins […]. Furthermore [naam zoon] Arkins has no interest, authority nor control of Arkins […]. [naam zoon] Arkins, when in Australia, he is employed bij Arkins […]. This role is as farm Manager. The horse has never been gifted to [naam zoon] Arkins”.
Arkins heeft ter comparitie als productie 3 ook een verklaring overgelegd van [O.] d.d. 16 maart 2017, onder meer inhoudend:
“We act as the Insurance Brokers for Arkins […]. […] On 8th March 2016 we were instructed by [Arkins] to endorse the policy to include coverage on the 2006 Warmblood gelding, [A.] . […] I can confirm that the Insured on the policy is Arkins […]. There is no mention of any other Interested Parties or Loss Payees, and this subject had never been raised in all our correspondence regarding the insurance fort he subject hores. The premium was paid by Arkins […].Based on the details provided above, it would appear clear that, in respect of the insurance policy arraged, there is no doubt that te Insured was Arkins […]”.
SH heeft de juistheid van de inhoud van deze verklaringen niet betwist, zodat deze vast staat. Uit deze inhoud volgt eerder dat Arkins haar paard [A.] niet aan [naam zoon] heeft door-verkocht en/of geschonken dan dat Arkins dit wel heeft gedaan. In ieder geval had het vervolgens op de weg van SH gelegen de door haar gestelde doorverkoop en/of schenking van het paard door Arkins aan [naam zoon] feitelijk en concreet (nader) te onderbouwen, hetgeen is nagelaten, zodat aan bewijs op dit punt niet wordt toegekomen.
3.5.
De rechtbank zal er derhalve hierna van uitgaan dat het paard [A.] (nog steeds) in eigendom toebehoort aan Arkins.
3.6.
Het beroep van SH op een retentierecht faalt. De schuldeiser (hier: SH) kan het retentierecht ingevolge artikel 3:291 lid 2 BW inroepen tegen derden met een ouder recht (hier: Arkins), indien zijn vordering (hier: de gestelde vordering van SH jegens [naam zoon] ) voort-spruit uit een overeenkomst die de schuldenaar (hier: [naam zoon] ) bevoegd was met betrekking tot
de zaakaan te gaan, of hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen. Die situatie doet zich hier niet voor. Er zijn geen omstandigheden gesteld en/of gebleken waaruit volgt dat de gestelde vordering van SH jegens [naam zoon] voortspruit uit een overeenkomst die [naam zoon] bevoegd was met betrekking tot
het paardaan te gaan, of dat SH geen reden had om aan de bevoegdheid van [naam zoon] te twijfelen. De gestelde vordering van SH jegens [naam zoon] spruit voort uit een overeenkomst die [naam zoon] met SH is aangegaan met betrekking tot
een paardenvrachtwagen.
3.7.
Nu de stellingen de vorderingen kunnen dragen en het verweer daartegen faalt, zullen de vorderingen worden toegewezen als na te melden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt.
3.8.
SH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Arkins worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.616,08.
3.9.
De gevorderde veroordeling van SH in de beslagkosten is, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv en de overgelegde beslagstukken, toewijsbaar. Deze beslagkosten worden begroot op € 282,13 voor verschotten en € 452,-- voor salaris advocaat (1 x € 452,--) totaal € 734,13.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat het paard [A.] eigendom is van Arkins Pastoral PTY Ltd;
4.2.
veroordeelt Sea Horse BV om dit paard binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis af te geven aan Arkins Pastoral PTY Ltd.;
4.3.
veroordeelt Sea Horse BV om aan Arkins Pastoral PTY Ltd. een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 4.2 uitge-sproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
4.4.
veroordeelt Sea Horse BV in de proceskosten, aan de zijde van Arkins Pastoral PTY Ltd. tot op heden begroot op € 1.616,08;
4.5.
veroordeelt Sea Horse BV in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 734,13;
4.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.M.H. Bennenbroek en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.