Overwegingen
1. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1975, lijdt aan het disfunctionele perceptie syndroom (schizofrenie). In verband met zijn psychiatrische problematiek woont verzoeker sinds 2010 in woon/zorgcomplex Symfonie gelegen aan de [adres]
.
2. Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg verzoeker op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor:
- begeleiding individueel, voor 4 tot 6,9 uur per week,
- begeleiding groep, voor 4 dagdelen per week.
Voor de realisering van die zorg heeft het Zorgkantoor aan verzoeker een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Blijkens het begeleidingsplan van 1 september 2012 heeft verzoeker de geïndiceerde zorg ingekocht bij zorgaanbieder Care4all.
3. Bij besluit van 3 december 2015 heeft verweerder aan verzoeker een maatwerkvoorziening voor begeleiding (individueel en/of in groepsverband) toegekend op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de vergoeding rechtstreeks wordt betaald aan de organisatie die de hulp aan verzoeker levert. Om het resultaat te bereiken dat verzoeker beoogt, te weten een veilige en stabiele woonomgeving van waaruit zelfredzaamheid groter kan worden en verzoeker aan de samenleving deel kan nemen, heeft verweerder verzoeker aangemeld bij zorgaanbieder Cello. Voorts heeft verweerder overwogen dat Cello binnen twee weken samen met verzoeker een ondersteuningsplan zal maken om de afgesproken resultaten te behalen.
4. In de periode van 3 december 2015 tot 1 november 2016 heeft Cello ten behoeve van verzoeker individuele begeleiding ingekocht bij Care4all. Van 1 november 2016 tot 1 september 2017 heeft verzoeker de door Care4all verleende individuele begeleiding zelf bekostigd.
5. Naar aanleiding van een melding van de vader van verzoeker is verweerder een onderzoek gestart naar de invulling van de aan verzoeker toegekende maatwerkvoorziening. In dat kader heeft onder meer op 18 april 2017 op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen de vader van verzoeker, de relatiemanager van Cello, S. Lalihatu, en de vertegenwoordiger van het wijkteam, S. de Jonge. Aanleiding voor dit gesprek was dat Cello en de vader van verzoeker niet tot overeenstemming kwamen over invulling van de begeleiding aan verzoeker. Tijdens dit gesprek heeft de vader van verzoeker te kennen gegeven dat hij de door Cello geleverde ondersteuning onvoldoende acht nu deze slechts bestaat uit een incidentele wandeling met verzoeker. De vader van verzoeker heeft verweerder daarbij namens verzoeker verzocht om ten behoeve van de door Care4all verleende zorg, welke op dat moment door verzoeker zelf werd bekostigd, aan verzoeker wederom een pgb te verstrekken, een en ander naast de door Cello geboden zorg in natura.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker onder meer meegedeeld dat het ondersteuningsplan van Cello de juiste invulling geeft aan de toegekende maatwerkvoorziening. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat de gemeente niet naast hulp in natura ook een pgb verstrekt. Verzoeker heeft gekozen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp in natura welke door Cello wordt geleverd. Dit is ook een voorwaarde in de tussen verzoeker en de Stichting Symfonie gesloten huurovereenkomst. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geconcludeerd de toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van hulp in natura te handhaven.
7. Verzoeker voert in zijn verzoek aan dat hij sinds 1 september 2017 de door Care4all geleverde zorg niet meer door middel van leningen bij familieleden kan bekostigen. Sindsdien ontvangt hij geen individuele begeleiding meer hetgeen ernstige gevolgen heeft voor zijn psychische welbevinden. Zonder de noodzakelijke hulp is met name de kans op psychoses groot. De begeleiding die hij van Cello ontvangt bestaat slechts uit een wandeling van circa 20 minuten eenmaal per drie weken. Gezien zijn situatie is deze begeleiding niet adequaat of toereikend. Verzoeker heeft verzocht een zodanige voorlopige voorziening te treffen, dat verzoeker wederom feitelijk individuele begeleiding ontvangt van Care4All in dezelfde omvang als hij tot 1 september 2017 ontving.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker met zijn verzoek tracht te bewerkstelligen dat op andere wijze invulling wordt gegeven aan de hem toegekende maatwerkvoorziening dan thans feitelijk gebeurt. Immers, verzoeker beoogt dat de zorg die voorheen door Care4all, middels inkoop door Cello, aan hem werd verleend in het kader van de aan hem toegekende maatwerkvoorziening, opnieuw aan hem wordt verstrekt. Daarmee heeft het verzoek van verzoeker betrekking op de wijze waarop feitelijk invulling wordt gegeven aan de hem toegekende maatwerkvoorziening. Een beslissing van verweerder die daarop ziet, zoals in het onderhavige geval de mededeling aan verzoeker bij schrijven van 9 mei 2017 dat Cello op juiste wijze invulling zou geven aan de maatwerkvoorziening, kan niet kwalificeren als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen rechtsmiddelen bij de bestuursrechter openstaan. Het is immers niet op rechtsgevolg gericht, maar ziet op de feitelijke invulling van een reeds toegekend recht, te weten de maatwerkvoorziening. In zoverre is geen sprake van een besluit in vorenbedoelde zin.
9. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Uit dit artikel volgt dat voor het door de voorzieningenrechter treffen van een voorlopige voorziening sprake moet zijn van zogenoemde formele connexiteit. Dit betekent onder meer dat het treffen van een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als tegelijkertijd met het ingediende verzoek ook een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een besluit loopt. Nu de mededeling dat Cello op juiste wijze invulling geeft aan de toegekende maatwerkvoorziening niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, voldoet het verzoek niet aan het vereiste van formele connexiteit. Om die reden moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat verweerder bij het besluit van 9 mei 2017 eveneens heeft overwogen dat de eerder toegekende maatwerkvoorziening wordt gehandhaafd, doet aan het voorgaande niet af. Immers, voor zover deze mededeling wel op rechtsgevolg is gericht, en het besluit van 9 mei 2017 in zoverre wel kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, stelt de voorzieningenrechter vast dat de toekenning van de maatwerkvoorziening en handhaving daarvan tussen partijen niet in geschil is.
10. Nu het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Dat betekent dat ondanks dat ter zitting door verweerder is erkend dat op geen enkele wijze inzichtelijk is gemaakt waarop zijn conclusie is gestoeld dat Cello op juiste wijze invulling geeft aan de toegekende maatwerkvoorziening, er geen bestuursrechtelijke wettelijke grondslag bestaat voor het treffen van een voorziening zoals door verzoeker is verzocht. Weliswaar is de bestuursrechter bevoegd te oordelen over besluiten tot toekenning van een maatwerkvoorziening, de burgerlijke rechter is bij uitsluiting bevoegd te oordelen over de wijze waarop feitelijk invulling wordt gegeven aan een maatwerkvoorziening. De voorzieningenrechter onderschrijft dat een dergelijke opsplitsing van bevoegdheden, in zaken als de onderhavige die zich afspelen in het sociaal domein, wellicht onwenselijk is, maar de huidige wetgeving biedt geen ruimte voor een ruimere uitleg van de bevoegdheden van de bestuursrechter.
10. Nu verweerder echter expliciet de mogelijkheid heeft vermeld om tegen zijn beslissing, inhoudende dat Cello op juiste wijze invulling geeft aan de toegekende maatwerkvoorziening, bezwaar te maken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).