ECLI:NL:RBOBR:2017:5577

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
01/820188-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, bedreiging met brandstichting en vernieling in Eindhoven

Op 25 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1979, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, bedreiging met brandstichting en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 17 juli 2017 in Eindhoven heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] met een stuk hout zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit gebeurde terwijl de verdachte met kracht in de richting van het hoofd en lichaam van het slachtoffer sloeg, maar de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] bedreigd met brandstichting door te dreigen haar camper in de fik te steken. Tevens heeft hij opzettelijk de ruit van de voordeur van [slachtoffer 2] vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 11 oktober 2017, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zelf, en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820188-17
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 september 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Eindhoven, althans te Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een stuk hout, althans met een (hard) voorwerp, meerdere malen, althans een maal (met kracht) tegen/in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik steek je camper in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van [adres 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de bewijsmiddelen. [1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich ten aanzien van het bewijs van feit 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 bepleit de raadsman vrijspraak wegens onvoldoende wettig bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1
[slachtoffer 1] (hierna: aangever) heeft bij de politie het volgende verklaard. Op 17 juli 2017 stond aangever op de [adres 3] voor zijn woning te Eindhoven. Hij zag dat verdachte in de richting van huisnummer [huisnummer] liep en vervolgens bij die woning naar binnen ging. Aangever liep richting zijn eigen woning toen hij [slachtoffer 2] hoorde roepen dat hij zich om moest draaien. Aangever draaide zich meteen om en zag verdachte op zo’n twee meter bij hem vandaan staan, terwijl verdachte een stuk hout van zeker 1,5 meter vasthield. Uit reactie pakte aangever een kinderfiets en hield de fiets ter verdediging voor zich. Verdachte hield het stuk hout met twee handen vast en maakte met dat stuk hout een krachtige slaande beweging in de richting van aangevers benen. Aangever kon de slag ontwijken door een stap naar achter te doen. Direct daarna haalde verdachte weer uit met dat stuk hout, maar nu richting aangevers hoofd. Aangever kon de klap met het hout opvangen met het kinderfietsje dat hij voor zich hield. [2]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, zag dat verdachte op 17 juli 2017 op de [adres 3] , zwaaiend met een stuk hout, in de richting van aangever liep. Zij herkende dit stuk hout als een trapleuning. Verdachte maakte vervolgens met dat stuk hout slaande bewegingen in de richting van het gezicht en benen van aangever. [slachtoffer 2] zag dat aangever de kinderfiets oppakte en voor zich hield, waardoor aangever niet werd geraakt maar de fiets wel. [3]
Conclusie en overweging ten aanzien van het bewijs.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gemelde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 17 juli 2017 te Eindhoven heeft gepoogd om aangever met een stuk houten trapleuning tegen zijn hoofd en benen te slaan.
Opzet.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen als hiervoor is omschreven, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Indien aangever de slag niet met het kinderfietsje had kunnen afweren, zou hij naar alle waarschijnlijkheid door het stuk hout tegen zijn hoofd zijn geraakt. Daarbij was de kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen – naar algemene ervaringsregels – aanmerkelijk. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, kan worden afgeleid dat verdachte die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op 17 juli 2017 te Eindhoven tegen haar heeft gezegd: “Ik steek je camper in de fik” [4] . Verdachte heeft dit feit bekend [5] .
De rechtbank acht daarom het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Toen [slachtoffer 2] op 17 juli 2017 bij haar woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven aankwam, zag zij dat de ruit van haar voordeur was vernield. Hiervan heeft zij aangifte gedaan. [6] Verdachte heeft op 18 juli 2017 bij de politie verklaard dat hij naar de woning van aangeefster [slachtoffer 2] is gegaan. Hij klopte aan bij haar voordeur - wellicht uit frustratie te hard - en hierbij tikte hij de ruit van de voordeur in. [7]
Primair bepleit de raadsman vrijspraak omdat de aangifte zou zijn gebaseerd op ‘verklaringen van horen zeggen’, subsidiair omdat het opzet op de vernieling van de ruit ontbreekt.
Bewijsminimum.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat zij zelf heeft waargenomen dat de ruit van haar voordeur kapot was. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de ruit van de voordeur van aangeefster heeft ingetikt. De rechtbank is van oordeel dat hiermee is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer.
Opzet.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen als hiervoor is omschreven, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de ruit vernielde. Of verdachte de ruit met zijn hand heeft ingetikt of met een kopstoot doet niet ter zake.
Verdachte heeft verklaard dat hij de ruit heeft ingetikt “alleen vanwege de kracht in mijn arm” en “wellicht uit frustratie” te hard heeft getikt. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte met kracht op het raam heeft geslagen. De kans dat de ruit door het handelen van verdachte zou worden vernield was – naar algemene ervaringsregels – aanmerkelijk. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, kan worden afgeleid dat verdachte die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht daarom het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 17 juli 2017 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een stuk hout, meerdere malen met kracht in de richting van het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 17 juli 2017 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik steek je camper in de fik";
3.
op 17 juli 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van [adres 2] toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3: gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak ten aanzien van feit 3. Ten aanzien van feit 1 en 2 verzoekt hij om matiging van de geëiste gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 17 juli 2017 te Eindhoven heeft verdachte tijdens een ruzie met aangever geprobeerd aangever met een stuk hout tegen diens hoofd en benen te slaan. Het is enkel te danken aan de waarschuwing van [slachtoffer 2] richting aangever en diens adequate reactie daarop, dat aangever de slag(en) kon afweren. Verdachte heeft daarmee het risico gelopen dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Tijdens diezelfde ruzie heeft verdachte verbaal gedreigd om de camper van aangeefster [slachtoffer 2] in brand te steken. Vervolgens is verdachte naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en heeft daar de ruit van haar voordeur vernield.
Delicten als deze veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank betrekt hierbij dat de ruzie heeft zich afgespeeld op de openbare weg in het zicht van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 17 juli 2017 disproportioneel heeft gehandeld. Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de ernst van het onder feit 1 ten laste gelegde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 45, 57, 63, 285, 302, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1:poging tot zware mishandeling.Ten aanzien van feit 2:bedreiging met brandstichting.Ten aanzien van feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.

Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Brouwer, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. R. van Marle, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 25 oktober 2017.
Mr. R. van Marle is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld
2.Als verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 17 juli 2017 p. 7 t/m 9
3.Als verklaring [slachtoffer 2] , aangeefster, d.d. 18 juli 2017 p. 11
4.Als verklaring [slachtoffer 2] , d.d. 17 juli 2017, p. 11
5.Als verklaring van verdachte, d.d. 17 juli 2017 p. 29
6.Als verklaring [slachtoffer 2] , aangeefster, d.d. 18 juli 2017 p. 12
7.Als verklaring van [verdachte] , verdachte, d.d. 18 juli 2018 p. 28