ECLI:NL:RBOBR:2017:557

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
16_2834
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van verkeersbesluiten inzake parkeerverboden en geslotenverklaringen in Helvoirt

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Stop Overlast Duinoord en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren. De zaak betreft een verzoek van eiseres om extra parkeerverboden en geslotenverklaringen voor bepaalde zandpaden in de omgeving van Duinoord te Helvoirt. Eiseres had eerder een verzoek ingediend dat door het college was goedgekeurd, maar later bleek dat de genomen maatregelen niet de gewenste verbetering van de parkeersituatie hadden opgeleverd. Het college had het nieuwe verzoek van eiseres afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stellende dat het een herhaling van zetten betrof.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte artikel 4:6 had toegepast, aangezien de gevolgen van het eerdere besluit niet waren voorzien door partijen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om inhoudelijk te beslissen op de verzoeken van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de eerdere besluiten niet adequaat waren gemotiveerd en dat de belangen van de verzoeken niet goed waren gewogen. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij bestuursbesluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat te reageren op nieuwe informatie die de effectiviteit van eerdere besluiten in twijfel trekt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/2834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2017 in de zaak tussen

Stichting Stop Overlast Duinoord, te Helvoirt, eiseres

(gemachtigde: S. Wieringa),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, verweerder

(gemachtigden: mr. G.M.H. Martens en R.J. Koenraad).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten op het verzoek van eiseres om een viertal verkeersbesluiten te nemen voor de omgeving van Duinoord te Helvoirt.
Bij besluit van 8 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 8 september 2016 beroep ingesteld. De gronden dateren van 17 oktober 2016, 3 november 2016, 15 november 2016 en 25 november 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Namens eiseres is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 30 juni 2015 heeft verweerder parkeerverboden ingesteld op de (zand)wegen Giersbergsebaan, Fazantbos, 't Hoog, Duinoordseweg, Distelberg, Eekhoornbos en Spechtbos. Door middel van onderborden zijn deze parkeerverboden van toepassing verklaard voor de periode van april tot en met oktober van 10.00 uur tot en met 18.00 uur.
Aan de procedure die (onder anderen) Duinoord Helvoirt B.V. (Duinoord) tegen dat besluit heeft gevoerd, heeft eiseres deelgenomen als derde-partij. Bij uitspraak van 12 mei 2016 heeft deze rechtbank het beroep van Duinoord ongegrond verklaard.
2. Op 18 augustus 2015 heeft eiseres verweerder verzocht de volgende aanvullende verkeersbesluiten te nemen:
1. een verzoek om extra parkeerverboden aan de zuidzijde van de Giersbergsebaan en aan de Duinoordseweg;
2. een verzoek om geslotenverklaring van de zandpaden noordelijk van de Distelberg (zandpaden nrs. [nummer 1] en [nummer 2] );
3. een verzoek om geslotenverklaring voor autobussen van de Gierbergsebaan, het Fazantbos en de Duinoordseweg.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder (onder meer door verwijzing naar het door de commissie bezwaarschriften uitgebracht advies) het volgende besloten. Het verzoek om extra parkeerverboden wordt afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek om zandpaden nrs. [nummer 1] en [nummer 2] gesloten te verklaren, wordt afgewezen omdat geen van de in de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) genoemde belangen aan de orde is. Het verzoek om de Giersbergsebaan, het Fazantbos en de Duinoordseweg voor autobussen gesloten te verklaren, wordt afgewezen omdat op grond van artikel 5:8 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) alleen een parkeerverbod voor bussen kan worden ingesteld, en niet ee algehele geslotenverklaring. Ook vindt verweerder dat autobussen een verminderende werking hebben op het aantal verkeersbewegingen.
4. In het beroepschrift heeft eiseres zowel standpunten gericht tegen het bestreden besluit opgenomen, als standpunten gericht tegen een ander, hier niet ter beoordeling staand besluit (een primair besluit van 29 augustus 2016, genomen na een handhavingsverzoek van eiseres). De rechtbank zal de gronden gericht tegen laatstgenoemd besluit hier verder niet benoemen of bespreken.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar verzoek van 18 augustus 2015 als een verzoek om handhaving had moeten worden gezien en dat verweerder daarop dus ten onrechte niet heeft beslist. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Uit de tekst van het verzoek van 18 augustus 2015 is niet af te leiden dat eiseres verzoekt om handhaving. Het verzoek is een verzoek om instellen van parkeerverboden en geslotenverklaringen en over handhaving wordt niet gerept. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het besluit om de Gierbergsebaan, het Fazantbos en de Duinoordseweg niet gesloten te verklaren voor autobussen niet goed heeft gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit (onder verwijzing naar het commissieadvies en naar het primaire besluit) gezegd dat artikel 5:8 van de APV het slechts mogelijk maakt om het parkeren van autobussen te verbieden en niet het inrijden. Ook heeft verweerder gezegd dat autobussen juist een verminderende werking hebben op het totale aantal verkeersbewegingen; in een bus kunnen meer mensen worden vervoerd dan in een auto. Eiseres heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan. De beroepsgrond faalt.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit om de zandpaden [nummer 1] en [nummer 2] niet gesloten te verklaren, door verweerder niet goed is gemotiveerd. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat een verkeersbesluit tot geslotenverklaring alleen kan strekken tot het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van de weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van het gebruik ervan of het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer (artikel 2, eerste lid van de WVW). De door eisers beoogde doelen, te weten: het voorkomen van overlast door stank, herrie, stof, afval, etensresten en van waardevermindering, vallen daar niet onder. Eiseres heeft daar op de zitting tegen ingebracht dat artikel 2, tweede lid en onder a van de WVW wel het belang van het voorkomen van overlast noemt. Daarop heeft verweerder gereageerd door te stellen dat dat inderdaad zo is, maar dat er dan wel onmiskenbaar sprake moet zijn van overlast omdat geslotenverklaring een heel zware maatregel is. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, gezien verweerders erkenning dat in artikel 2, tweede lid en onder a van de WVW wel het belang van het voorkomen van overlast is genoemd, op dit punt een gebrek vertoont. Met verweerders nadere toelichting op de zitting is dat gebrek niet hersteld. Verweerder zal dus een nieuw besluit moeten nemen waarin wordt beslist op het verzoek om geslotenverklaring van zandpaden nrs. [nummer 1] en [nummer 2] en waarin de belangen zoals genoemd in artikel 2, tweede lid en onder a van de WVW kenbaar zijn gewogen.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar verzoek tot het instellen van extra parkeerverboden ten onrechte heeft afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb. Ook deze beroepsgrond slaagt. Eiseres heeft uiteengezet dat zij ten tijde van de procedure naar aanleiding van het besluit van 30 juni 2015 tevreden was met de uitkomst ervan, aangezien zij verwachtte dat dat besluit tot een verbetering van de situatie zou leiden. Ook verweerder was die mening, gezien de tekst van dat besluit
(“het parkeren op zodanige wijze te regelen dat dit niet leidt tot overlast, ergernis, of hinder voor omwonenden” (…) “dit verkeersbesluit voorziet in het op korte termijn garanderen van de verkeersveiligheid en toegankelijkheid van wegen”), toegedaan. Later is gebleken, zo is door eiseres gesteld en door verweerder niet betwist, dat het besluit van 30 juni 2015 niet voorzag in de grootste knelpunten en de problemen op bepaalde punten verergerde. Verweerder vindt dat die problemen al tijdens de procedure die is gevoerd naar aanleiding van het besluit van 30 juni 2015 aan de orde zijn gekomen dan wel hadden moeten komen. De rechtbank deelt dat oordeel niet. Het besluit van 30 juni 2015 heeft klaarblijkelijk gevolgen gehad die door geen van partijen waren voorzien. Verweerder kan dan niet de nieuwe aanvraag van 18 augustus 2016 afwijzen met de mededeling dat het een herhaling van zetten betreft. Verweerder heeft dus ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:6 van de Awb en zal in het nieuw te nemen besluit alsnog inhoudelijk moeten beslissen op de verzoeken van eiseres tot het instellen van extra parkeerverboden aan de zuidzijde van de Giersbergsebaan en aan de Duinoordseweg.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover daarin de bezwaren, gericht tegen de afwijzing van de verzoeken zoals genoemd in rechtsoverweging 2 onder nummers 1 en 2, ongegrond zijn verklaard. Gezien de veelheid aan elkaar opvolgende en elkaar kruisende procedures in de kwestie die tussen partijen en Duinoord speelt, acht de rechtbank het niet opportuun om toepassing te geven aan de afdelingen 8.2.2.a en 8.2.7 van de Awb.
10. Verweerder wordt opgedragen over die bezwaren een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat niet is gebleken van door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op de wijze zoals weergegeven in rechtsoverweging 9;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,– aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.