ECLI:NL:RBOBR:2017:5493

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
C/01/264949 / HA ZA 13-466
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gemeente voor wateroverlast door ophoging van omringende percelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.S. de Haas, een vordering ingesteld tegen de Gemeente Bergeijk, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.C. Nijenhuis, wegens schade door wateroverlast. De eisers, die in de buurt van de gemeente wonen, stellen dat de ophoging van omringende percelen door de gemeente heeft geleid tot een verhoogd risico op wateroverlast voor hun pand. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen, waaronder die van 24 augustus 2016, vastgesteld dat de gemeente een zorgplicht heeft om ervoor te zorgen dat de percelen van eisers op een vergelijkbaar niveau worden beschermd tegen wateroverlast als de omringende percelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente hierin tekortschiet en dat dit onrechtmatig is jegens eisers.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank de verschillende schadeposten beoordeeld die eisers hebben ingediend, waaronder bedrijfsstagnatieschade, kosten voor uitkoop/nieuwbouw, en kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tot vergoeding van de meeste schadeposten niet toewijsbaar is, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gestelde schade. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat de gemeente aansprakelijk is voor toekomstige schade aan het pand van eisers, die voortvloeit uit het niet voldoen aan de zorgplicht.

De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van eisers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de aansprakelijkheid van de gemeente voor toekomstige schade is erkend, maar de overige vorderingen zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 18 oktober 2017 door mr. J.K.B. van Daalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/264949 / HA ZA 13-466
Vonnis van 18 oktober 2017
in de zaak van

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERGEIJK,
zetelend te Bergeijk,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Nijenhuis te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [gedaagden] en Gemeente Bergeijk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2016
  • het proces-verbaal van inlichtingencomparitie ter plaatse van 23 november 2016, waarbij de volgende stukken in de procedure zijn gebracht:
de akte ten behoeve van de comparitie van partijen tevens schade-opgave tevens voorwaardelijke wijziging van eis;
de zijdens Gemeente Bergeijk ter comparitie overgelegde producties 8, 9 en 10
  • de antwoordakte schadebegroting van Gemeente Bergeijk
  • akte na comparitie van partijen van [gedaagden]
  • de antwoordakte van Gemeente Bergeijk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 24 augustus 2016 in rechtsoverweging 2.9 heeft overwogen ligt voor de in het verleden geleden schade verwijzing naar de schadestaat, zoals door [gedaagden] gevorderd, niet in de rede. Verwacht mag immers worden, dat [gedaagden] deze schade in de onderhavige procedure kan concretiseren. [gedaagden] heeft daarop aangevoerd voor het vragen van een verklaring voor recht gekozen te hebben, omdat het vaststellen van de schade niet eenvoudig is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat de begroting van de reeds geleden schade op een later tijdstip (in de schadeprocedure) eenvoudiger zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op haar voormelde oordeel terug te komen.
2.2.
[gedaagden] heeft zijn eis gewijzigd onder de voorwaarde dat de rechtbank zichzelf voldoende geïnformeerd en in staat acht de zaak zelf finaal af te doen. De rechtbank wijst erop, dat [gedaagden] (zie rechtsoverweging 2.9 van het tussenvonnis van 24 augustus 2016) in de gelegenheid is gesteld bij akte een gespecificeerde schadebegroting in het geding te brengen. Gemeente Bergeijk heeft op de ingediende schadebegroting gereageerd en daarmee is gelegenheid gegeven een volledig debat over de schade te voeren. In zoverre is aan de voorwaarde voldaan waaronder de gewijzigde eis is ingesteld en geldt de gewijzigde vordering thans als onvoorwaardelijk ingesteld.
2.3.
Bij de eiswijziging heeft [gedaagden] naar de rechtbank begrijpt (Gemeente Bergeijk heeft dat ook zo opgevat) de vordering tot verklaring voor recht dat Gemeente Bergeijk jegens [gedaagden] aansprakelijk is, primair op grond van artikel 6:174 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW voor zover deze ziet op toekomstige schade door wateroverlast alsmede de daaraan gekoppelde verwijzing naar de schadestaatprocedure gehandhaafd. Na eiswijziging vordert [gedaagden] (naar de rechtbank begrijpt) daarnaast voor de reeds geleden schade veroordeling van Gemeente Bergeijk tot betaling van:
Bedrijfsstagnatieschade € 402.609,00 + PM
Kosten uitkoop/nieuwbouw € 800.000,00 + PM
Kosten DAS en advocaat € 35.732,73 + PM
Kosten vaststelling schade € 4.890,18 + PM
Kosten schoonmaak- en schilderwerk € 5.600,00 + PM
Administratiekosten vaststelling schade € 181,50
Alles vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen steeds vanaf de dag van opeisbaarheid doch in ieder geval vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van Gemeente Bergeijk in de kosten van de procedure.
2.4.
[gedaagden] heeft aangevoerd, dat zijn pand in de afgelopen 24 jaar vijf keer is getroffen door overstromingen waarvan drie keer in de laatste zes jaar. Daarnaast is, aldus [gedaagden] , een aantal overstromingen door actief handelen van zijn kant voorkomen. De data waar het daadwerkelijk tot overstroming is gekomen zijn 24 augustus 2002, 21 oktober 2004, 23 augustus 2010, 1 juni 2016 en 23 juni 2016. [gedaagden] maakt geen aanspraak op vergoeding van de directe schade die bij deze overstromingen aan zijn pand is ontstaan. [gedaagden] heeft aangevoerd dat deze schade is gedekt door de verzekering met uitzondering van een bedrag van € 2.600,00 aan herstelschilderwerk (onderdeel van post e) dat hij in 2012 heeft laten uitvoeren. Ook de kosten ter vaststelling van schade ad € 4.890,18 (post d) zijn niet gedekt door de verzekering, aldus [gedaagden] .
2.5.
Onder verwijzing naar hetgeen in het tussenvonnis van 24 augustus 2016 (meer in het bijzonder in rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8) is overwogen, herhaalt de rechtbank haar oordeel - samengevat weergegeven - dat:
- de gemeentelijke zorgplicht in het onderhavige geval met zich brengt dat het perceel van [gedaagden] op een vergelijkbaar niveau beschermd wordt tegen wateroverlast als de omringende percelen;
- het veiligheidsniveau van de panden in de omgeving hoger is dan dat van [gedaagden] ;
- Gemeente Bergeijk bij de huidige stand van zaken onvoldoende invulling aan haar zorgplicht jegens [gedaagden] heeft gegeven;
-de gemeentelijke riolering voor de afvoer van afvalwater en hemelwater op zichzelf genomen aan de gangbare normen voldoet;
-nadere maatregelen noodzakelijk zijn om het perceel van [gedaagden] op een vergelijkbaar niveau te beschermen tegen wateroverlast als de omringende percelen.
2.6.
Naar aanleiding van nadere argumenten van Gemeente Bergeijk overweegt de rechtbank aanvullend het volgende. Op zichzelf genomen volgt de rechtbank Gemeente Bergeijk in haar standpunt dat op haar (vanuit het publiekrecht) een inspanningsverplichting rust om voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater en hemelwater te zorgen. Hier doet zich echter de situatie voor dat door toedoen van Gemeente Bergeijk voor het perceel van [gedaagden] (zonder aanvullende maatregelen) niet het beschermingsniveau gehaald kan worden dat voor de omringende percelen geldt. De verplichting om het perceel van [gedaagden] op een vergelijkbaar (lees: gelijkwaardig) beschermingsniveau te brengen als de omliggende percelen dient in die context als een resultaatsverplichting te worden gekwalificeerd. De schending van die resultaatsverplichting is onrechtmatig jegens [gedaagden] . De stelling van Gemeente Bergeijk dat niet duidelijk is waarin de onrechtmatigheid is gelegen, wordt dan ook verworpen. Dat niet exact vastgesteld kan worden vanaf welk moment de ontwikkeling van de bebouwing rondom het perceel van [gedaagden] het beschermingsniveau van dat perceel tegen wateroverlast negatief heeft beïnvloed, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Uit de wateroverlast die zich vanaf 2002 verschillende malen heeft voorgedaan, en die niet, althans niet in dezelfde mate, is opgetreden bij de buurpercelen kan worden afgeleid dat de onrechtmatigheid omstreeks die tijd in ingetreden. Nu Gemeente Bergeijk er tot op heden niet in geslaagd is om het perceel van [gedaagden] op een vergelijkbaar niveau te beschermen tegen wateroverlast als de omringende percelen en het mindere beschermingsniveau te wijten is aan de ophoging van de omringende percelen voor de ontwikkeling van een (inmiddels gerealiseerde) woonwijk is de aansprakelijkheid van Gemeente Bergeijk gegeven.
2.7.
Partijen zijn er niet in geslaagd overeenstemming te krijgen over technische maatregelen om wateroverlast in de toekomst te voorkomen en evenmin is een vergelijk over de financiële aspecten van het geschil mogelijk gebleken. Nu een materiële oplossing van de wateroverlast waarmee [gedaagden] op gezette tijden te kampen er niet in zit, ligt de vraag voor of de vordering van [gedaagden] tot vergoeding van de onder 2.3 vermelde schadeposten toegewezen kan worden. Daarbij kan het beroep van Gemeente Bergeijk op verjaring buiten beschouwing blijven. Dat beroep slaat op eventuele schadevorderingen voor overstromingen in 2002 en 2004. Zoals uit 2.4 blijkt, maakt [gedaagden] geen aanspraak op vergoeding van deze schade.
2.8.
Ten aanzien van de door [gedaagden] opgevoerde schadeposten overweegt de rechtbank het volgende. De post bedrijfsstagnatieschade is niet toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] onvoldoende inzichtelijk onderbouwd waarom hij anders dan bij de voorgaande overstromingen door de overstroming in 2010 genoodzaakt was zijn bedrijf af te bouwen. Evenmin heeft hij feiten gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij zonder de wateroverlast voldoende cliënten zou hebben gehad om zijn bedrijfsresultaten op het oude niveau te handhaven. De door [gedaagden] gepresenteerde cijfers (waarvan de juistheid door Gemeente Bergeijk is betwist) laten voor zijn twee ondernemingen inderdaad een sterke daling zien, maar dat enkele feit is voor het aannemen van een causaal verband met de wateroverlast niet toereikend. De afwijzing van deze post heeft tot gevolg dat ook de administratiekosten die naar [gedaagden] heeft gesteld met opstelling van deze post zijn gemoeid afgewezen moeten worden.
2.9.
De post Kosten uitkoop/nieuwbouw van € 800.000,00 (+PM) is kennelijk (gelet op productie 15 van [gedaagden] ) de globale raming van de maximale schade als volledige nieuwbouw elders zou moeten plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen feitelijke grondslag voor een schadebegroting op deze grondslag. Zoals uit het rapport van de deskundige blijkt, is er met aanvullende maatregelen een vergelijkbaar beschermingsniveau bereikbaar als voor de omringende percelen geldt. Volledige nieuwbouw elders op kosten van Gemeente Bergeijk kan reeds om die reden niet ten grondslag worden gelegd aan de schadebegroting.
2.10.
Voor zover dit onderdeel van de vordering tevens begrepen moet worden als een vordering tot vergoeding van waardevermindering van de woning c.a. ( [gedaagden] heeft immers gewezen op het verschil in taxaties waarbij niet en waarbij wel rekening is gehouden met het risico op wateroverlast) stuit deze eveneens op de bevindingen van de deskundige af. Door de mogelijkheid een met de omringende percelen gelijkwaardig beschermingsniveau te creëren is van een blijvende waardevermindering geen sprake.
Derhalve is er geen grondslag voor een schadebegroting met als uitgangspunt dat de woning c.a. van [gedaagden] bij verkoop als gevolg van het hogere overstromingsrisico minder op zal brengen.
2.11.
Ook als [gedaagden] constructieve schade mede onder de post Kosten uitkoop/nieuwbouw heeft willen brengen, ontbreekt een feitelijke grondslag voor vergoeding van dergelijke schade. Zoals Gemeente Bergeijk terecht heeft aangevoerd, volgt uit het door [gedaagden] als productie 26 overgelegde rapport van het Bureau voor Bouwpathologie dat er geen constructieve schade is. Op pagina 9 van dat rapport staat immers:
“Op basis van de oorzaken van de diverse scheurvorming kan worden gesteld, dat de constructieve waarde van de woning of de betreffende woongedeelten niet in het geding is. Er is door de scheurvorming geen vermindering ontstaan in de dragende of ondersteunende functies van de betreffende bouwdelen.”De vochtoverlast waar [gedaagden] op gewezen heeft, is niet als constructieve schade aan te merken.
2.12.
[gedaagden] heeft vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand gevorderd. Deze kosten bedragen € 35.732,73 + PM. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer Hoge Raad 15 september 2017 ECLI:NL:HR:2017:2366) bevatten de artikelen 237-240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld. Een volledige vergoeding van proceskosten is slechts denkbaar in buitengewone omstandigheden (kort gezegd misbruik van procesrecht en andere processuele onrechtmatigheden). Dat [gedaagden] zich naar hij stelt, door de houding van Gemeente Bergeijk gedwongen heeft gevoeld de onderhavige procedure te starten, is geen buitengewone omstandigheid in bovenbedoelde zin. De vordering tot vergoeding van volledige proceskosten zal worden afgewezen.
2.13.
Bij de post Kosten vaststelling schade van € 4.890,18 (+ PM) heeft [gedaagden] verwezen naar facturen van het Buro voor Bouwpathologie voor kosten die in 2010 en 2012 zijn gemaakt, een factuur van makelaardij [naam makelaar] voor kosten gemaakt in 2011 en een factuur van de firma [naam firma] voor een in 2015 uitgevoerde inspectie van de terreinriolering. [gedaagden] heeft geen onderbouwing gegeven van zijn (impliciete) stelling dat het hier gaat om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Ook na het gemotiveerde verweer is een onderbouwing uitgebleven. [gedaagden] heeft slechts aangevoerd dat de enkele betwisting van Gemeente Bergeijk onverlet laat de kosten zijn gemaakt. Daarmee heeft [gedaagden] niet aan zijn stelplicht voldaan en komt deze post niet voor toewijzing in aanmerking.
2.14.
De post Kosten schoonmaak- en schilderwerk van € 5.600,00 (+ PM) heeft naar [gedaagden] stelt betrekking op verwijdering van overmatige mosgroei op het dak in 2009 en schilderwerk dat in 2012 is uitgevoerd. De verwijdering van mos heeft plaatsgevonden, aldus [gedaagden] , om te voorkomen dat door loskomen van mos de afvoer verstopt zou raken. Ook als de reiniging van het dak op aansporing van Gemeente Bergeijk zou hebben plaatsgevonden, zoals [gedaagden] stelt, brengt dat nog niet met zich mee dat de kosten daarvan door Gemeente Bergeijk gedragen zouden moeten worden. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank om regulier onderhoud dat voor rekening van de huiseigenaar dient te komen. Voor het schilderwerk geldt dat niet is onderbouwd waarom de kosten hiervan als schadevergoeding voor rekening van Gemeente Bergeijk zouden moeten komen. Er zijn geen feiten gesteld waaruit zou kunnen blijken dat het in 2012 uitgevoerde schilderwerk herstelwerk betreft dat verband houdt met de wateroverlast in 2010. Bovendien is niet duidelijk gemaakt waarom de verzekering deze kosten niet wilde vergoeden. De enkele overlegging van een factuur voor schilderwerk kan niet als een voldoende onderbouwing worden aangemerkt. Ook hier heeft [gedaagden] niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat deze post niet toegewezen kan worden.
2.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering voor zover deze strekt tot vergoeding van geleden schade zal worden afgewezen. Ook de vordering tot vergoeding van toekomstige schade nader op te maken bij staat komt niet voor toewijzing in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie (o.a. HR 22 juni 1979, NJ 1979, 516) geldt als maatstaf dat de mogelijkheid aannemelijk is gemaakt dat schade is geleden als gevolg van de (in de hoofdprocedure vastgestelde) wanprestatie of onrechtmatige daad. Aangezien het hier zou gaan om nog niet geleden schade als gevolg van toekomstige gebeurtenissen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan voormelde maatstaf voldaan. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.16.
Over blijft de vraag of de verklaring voor recht in meer beperkte vorm toewijsbaar is. Deze dient er dan toe te strekken dat de rechtsverhouding tussen partijen komt vast te staan en leent zich er niet voor uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard. In deze procedure is komen vast te staan, dat Gemeente Bergeijk tekortschiet in haar zorgplicht jegens [gedaagden] en in zoverre onrechtmatig jegens hem handelt. Die onrechtmatige daad is, zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen en beslist (zie hierboven onder r.o. 2.5), niet terug te voeren op gebrekkigheid van de gemeentelijke riolering. De gevorderde verklaring voor recht kan dan ook niet op de primaire grondslag (artikel 6:174 BW) worden toegewezen. Gegeven de onrechtmatige daad is de verklaring voor recht wel op de subsidiaire grondslag toewijsbaar met dien verstande dat de reikwijdte van de aansprakelijkheid beperkt dient te worden als in de beslissing te melden. Bij het voorgaande is mede in aanmerking genomen dat [gedaagden] aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekering toekomstige waterschade mogelijk niet zal vergoeden (productie 8 van [gedaagden] ), zodat hij belang heeft bij afgifte van een verklaring voor recht. Tevens heeft de rechtbank bij de beslissing tot afgifte van een verklaring voor recht acht geslagen op de uitlating van de deskundige bij de comparitie van 23 november 2016 dat [gedaagden] naar de mening van de deskundige geen voorziening voor de opvang van regenwater op zijn eigen perceel nodig zou hebben als de omgeving niet was opgehoogd. Dat impliceert dat het initiatief om adequate beschermende maatregelen te nemen bij Gemeente Bergeijk ligt.
2.17.
De slotsom is dat de vordering voor een beperkt deel voor toewijzing in aanmerking komt. Hierin ziet de rechtbank elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Gemeente Bergeijk jegens [gedaagden] aansprakelijk is voor de na vonnisdatum optredende schade aan het pand [adres] voor zover deze het gevolg is van de omstandigheid dat het perceel van [gedaagden] niet op een vergelijkbaar niveau beschermd wordt tegen wateroverlast als de omringende percelen,
3.2.
wijst af het meer of anders gevorderde,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.