ECLI:NL:RBOBR:2017:5438

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
C/01/317115/FA RK 17-435
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap op basis van DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2017 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van een minderjarige. De moeder en de man, die juridisch vader is, zijn het erover eens dat de man niet de biologische vader is van het kind. De man heeft een rapport van DNA-onderzoek overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit onderzoek niet voldoet aan de kwaliteitseisen van een geaccrediteerd laboratorium. De rechtbank stelt vast dat de procedure voor het afnemen van DNA-materiaal en de verwerking daarvan niet voldoet aan de normen van ISO 17025, waardoor de resultaten onvoldoende bewijskracht hebben.

De rechtbank benoemt een deskundige, dr. N.M. Lardy van Sanquin, om een nieuw DNA-onderzoek uit te voeren. De vrouw en de man hebben aangegeven bereid te zijn om aan dit onderzoek mee te werken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenonderzoek is afgerond. De zaak is behandeld op 16 mei 2017, waarbij de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien zij tijdig heeft ingediend en de man niet de biologische vader is, wat niet ter vrije bepaling van partijen staat.

De rechtbank benadrukt dat voor de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, er voldoende deugdelijk en betrouwbaar DNA-onderzoek moet zijn. De huidige resultaten zijn niet voldoende om de juridische status van de man als vader te ontkennen. De rechtbank zal de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van de staat komen, gezien de verleende rechtsbijstand aan de moeder. De definitieve beslissing over de kostenveroordeling zal later worden genomen, afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/317115 / FA RK 17-435
Uitspraak : 27 juni 2017
Beschikking betreffende afstamming in de zaak van

[de vrouw]

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.P.A. van Tuijn.
Belanghebbenden zijn:

[de man] ,

wonende te ’ [woonplaats] ,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. S.R. Baetens,

mr. C.M. van Aarle-van Beers,

advocaat, kantoorhoudende te ’ [woonplaats] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
- [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van 31 maart 2017.
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingediend ter griffie op 23 januari 2017;
  • de correspondentie, met name:
  • een faxbrief van mr. Baetens van 12 februari 2017;
  • een brief, met bijlagen van mr. Baetens van 10 maart 2017;
  • een brief van mr. Van Aarle-van Beers van 9 mei 2017.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 mei 2017. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Alhoewel behoorlijk opgeroepen zijn de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming niet verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van:
  • een brief, met bijlagen, van mr. Baetens van 24 mei 2017;
  • een faxbrief, met bijlagen, van mr. Baetens van 25 mei 2017.
De feiten
De vrouw en de man zijn op [datum_huwelijk] in [plaats_huwelijk] met elkaar gehuwd.
De zwangerschap van de vrouw is gedurende het huwelijk ontstaan.
Op [geboortedatum] is te ‘ [woonplaats] voornoemde minderjarige [naam_minderjarige] geboren. Op grond van artikel 1:199 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de man de juridische vader van het kind.
Het verzoek en het verweer
De vrouw verzoekt de rechtbank de ontkenning van het vaderschap van voornoemde minderjarige (verder te noemen: [naam_minderjarige] ), gegrond te verklaren aangezien de man niet de biologische vader is van [naam_minderjarige] . De moeder stelt dat de zwangerschap gedurende het huwelijk is ontstaan en dat de man niet heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
De man heeft bij brief van 10 maart 2017 in het geding gebracht de Resultaten van DNA-Analyse, afkomstig van het instituut Consanguinitas DNA Verwantschapsanalyse (verder te noemen: Consanguinitas) van 20 februari 2017. De man concludeert op basis van dit stuk dat hij niet de vader van [naam_minderjarige] is en hij stemt om die reden in met het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van haar ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap.
Het verslag van de bijzondere curator
De bijzondere curator heeft (afzonderlijk) gesproken met de vrouw en de man, buiten aanwezigheid van hun advocaten.
De bijzondere curator stelt dat de vrouw tijdig haar verzoekschrift heeft ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
Voorts stelt zij dat uit het uitgevoerde DNA-onderzoek is gebleken dat de man is uitgesloten als biologische vader van [naam_minderjarige] . Van een situatie, waarin de man voor het huwelijk kennis heeft gedragen van de zwangerschap dan wel heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [naam_minderjarige] tot gevolg kan hebben gehad, is geen sprake.
Naar de mening van de bijzondere curator heeft [naam_minderjarige] er belang bij dat haar juridische status niet langer zal afwijken van haar fysieke, sociale (emotioneel-psychologische) en maatschappelijke werkelijkheid. Zij heeft er belang bij dat de rechtbank overgaat tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap. Handhaving van de juridische band met de man zou voor haar alleen maar nadelen met zich meebrengen.
Naar de mening van de bijzondere curator dient het verzoek van de vrouw dan ook te worden toegewezen.
Standpunten ter zitting
De moeder heeft ter zitting bij monde van haar advocaat aangegeven dat zij van mening is dat de gegevens uit de door de man overgelegde DNA-analyse moeten worden gebruikt. Zij wijst er op dat er inmiddels twee DNA-onderzoeken hebben plaatsvonden, een zonder medeweten en een met medewerking van de man. Voor de moeder staat vast dat de man niet de verwekker is van [naam_minderjarige] . Zij persisteert dan ook bij haar verzoek.
Mocht de rechtbank van mening zijn dat het tweede DNA-onderzoek niet aan de vereisten voldoet, dan is de moeder bereid om mee te werken aan een door de rechtbank te bepalen onderzoek.
De man is van mening dat de door hem overgelegde resultaten van de DNA-analyse rechtsgeldig zijn. Hij stelt dat Consanguinitas geaccrediteerd is in overeenstemming met de erkende internationale standaarden ISO/IEC 17025:2005, evenals de door de rechtbank erkende bureaus Verilabs en Sanquin.
Na ter zitting verleende toestemming door de rechtbank, is door de man bij faxbrief van 25 mei 2017 een “Scope of accreditation to ISO/IEC 17025:2005” overgelegd.
De beoordeling
De rechtsmacht
Nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter gelet op het bepaalde in artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met betrekking tot het onderhavige verzoek rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekking toepasselijk is.
Ingevolge artikel 10:93 lid 1 dient te worden toegepast:
-het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man;
-of, indien dit recht ontbreekt, het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben;
-of, indien dit ook ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van [naam_minderjarige] , op [geboortedatum] , beiden de Nederlandse nationaliteit bezaten.
Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is, zijnde het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man.
Ontvankelijkheid
Nu de minderjarige is geboren op [geboortedatum] en de vrouw haar verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank heeft ingediend op 23 januari 2017, is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek.
Ontkenning vaderschap
Voor gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap is vereist dat komt vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [naam_minderjarige] .
Dat de man, die juridisch vader van [naam_minderjarige] is, niet haar biologische vader is, staat niet ter vrije bepaling van partijen, die het daar over eens zijn.
Of de man al dan niet de biologische vader is, kan wel worden afgeleid uit de resultaten van voldoende deugdelijk en betrouwbaar DNA-onderzoek.
Voor het antwoord op de vraag, wanneer sprake is van een voldoende deugdelijk en betrouwbaar DNA-onderzoek, zoekt de rechtbank aansluiting bij de regeling die is neergelegd in het "Besluit DNA-onderzoek vaderschap" (Stb. 2008, 417).
Op grond van deze algemene maatregel van rijksbestuur kan het biologisch vaderschap, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, slechts worden aangetoond door middel van DNA-bewijs dat in alle gevallen dient te worden geleverd door middel van een als zodanig herkenbaar en ondertekend rapport van een laboratorium dat voldoet aan daaraan te stellen kwaliteitseisen. Die eisen heeft de regelgever voldoende gewaarborgd geacht door in artikel 1, zesde lid, van het Besluit als minimale eis te stellen dat DNA-onderzoek steeds dient te worden verricht in een laboratorium dat voldoet aan internationale kwaliteitsnormen voor laboratoriumonderzoek in algemene zin en dat is geaccrediteerd aan de hand van de criteria genoemd in de norm ISO/IEC 17025, die ziet op testlaboratoria.
Juist vanwege de waarborgen waarmee een laboratorium dat DNA-onderzoek uitvoert conform de accreditatie ISO 17025 norm is omgeven, bestaat er geen goede grond om aan te nemen dat in zaken als de onderhavige aan het te leveren DNA-bewijs een andere, minder strenge, maatstaf zou moeten worden aangelegd.
De rechtbank is van oordeel dat van het onderzoek van Consanguinitas niet is gebleken dat dat voldoet aan de kwaliteitseisen van een geaccrediteerd laboratorium voor DNA-onderzoeken zoals hiervoor bedoeld.
Weliswaar vermeldt Consanguinitas op haar website www.consanguinitas.nl dat zij een vaderschapstest aanbiedt die voldoet aan alle eisen die door de rechtbank worden gesteld aan een DNA vaderschapstest, maar niet blijkt dat de volledige procedure voldoet aan alle eisen die daaraan moeten worden gesteld om door de rechtbank als valide en betrouwbaar te worden aangemerkt.
Over de (voor)procedure vermeldt de website enkel dat de monsterafname altijd dient te geschieden in aanwezigheid van een onafhankelijke en professionele getuige en dat hiertoe in de meeste gevallen gebruik kan worden gemaakt van de eigen huisarts.
Volgens de door mr. Baetens overgelegde stukken wordt het DNA-onderzoek van Consanguinitas uitgevoerd door het in de Verenigde Staten gevestigde Alliance DNA Laboratory, dat voldoet aan de criteria van de ISO 17025 norm.
Uit de stukken blijkt echter niet of ook de voorafgaande procedure tot afname van DNA-materiaal, identificatie van de betreffende persoon en de verwerking en verzending van het DNA-materiaal naar het onderzoekslaboratorium voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet de volledige procedure uitgevoerd conform de accreditatie ISO 17025 norm en kan de rechtbank daaraan geen andere conclusie verbinden dan dat aan de overgelegde resultaten van DNA-onderzoek onvoldoende bewijskracht toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit met zekerheid kan worden afgeleid dat de man niet de biologische vader is van [naam_minderjarige] . Nu het hier gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, acht de rechtbank een DNA-onderzoek dat met voldoende waarborgen is omkleed noodzakelijk en zal hiertoe de heer N.M. Lardy, hoofd van de afdeling vaderschapsonderzoek van de - geaccrediteerde - Stichting Sanquin Bloedvoorziening te Amsterdam als deskundige benoemen.
De vrouw en de man hebben ter zitting aangegeven dat zij bereid zij aan een dergelijk onderzoek mee te werken. Indien de vrouw of de man desondanks niet meewerkt aan het onderzoek, zal de rechtbank daaraan de conclusie verbinden die haar gerechtvaardigd voorkomt.
De rechtbank zal bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, nu aan de moeder ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend. In de eindbeschikking zal de rechtbank aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden een definitieve beslissing nemen over de vraag ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht.
In afwachting van de uitkomst van het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden tot na te noemen datum.

De beslissing

De rechtbank:
beveelt een deskundigenonderzoek omtrent de vraag of de man de biologische vader is van de minderjarige [minderjarige] geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] ;
benoemt daartoe tot deskundige:
de heer dr. N.M. Lardy, als biochemicus verbonden aan Sanquin diagnostiek, afdeling vaderschapsonderzoek, Plesmanlaan 125, 1066 CX Amsterdam (telefoonnummer 020-512 3178/512 3179), postadres: Sanquin Bloedvoorziening, Afdeling Vaderschapsonderzoek, Antwoordnummer 16031, 1000 SE Amsterdam,
teneinde zelfstandig een onderzoek in te stellen met betrekking tot voormelde vraag;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op tijd en plaats als door de deskundige in overleg met partijen nader te bepalen, met dien verstande dat de deskundige daartoe niet behoeft over te gaan nadat de deskundige van de griffier schriftelijk bericht van de ontvangst van het voorschot heeft gekregen;
wijst de deskundige erop dat:
  • na aanvaarding van de benoeming de verplichting bestaat de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen;
  • bij het onderzoek partijen door de deskundige in de gelegenheid moeten worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan;
  • van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken in het schriftelijk bericht melding moet worden gemaakt;
  • indien tijdens het onderzoek voormeld voorschot ontoereikend blijkt te zijn, de deskundige direct bij constatering daarvan het onderzoek (voor zover redelijkerwijs mogelijk) dient te schorsen en via de griffier een aanvullend voorschot dient te vragen en dat pas na schriftelijk bericht van de griffier aan de deskundige dat het aanvullend voorschot is ontvangen de deskundige het onderzoek dient te hervatten;
wijst partijen er op dat, indien zij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dienen te verstrekken;
verstaat dat geen voorschot wordt opgelegd;
bepaalt dat de deskundige het schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud uiterlijk binnen drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier aan de deskundige dat het voorschot is ontvangen, ter griffie van de rechtbank moet inleveren;
bepaalt dat de griffier de zaak zal aanhouden tot de
pro formazitting van deze rechtbank van
22 oktober 2017;
bepaalt dat, nadat het schriftelijk bericht van de deskundige ter griffie is gedeponeerd, partijen door de griffier in de gelegenheid worden gesteld daar schriftelijk op te reageren, waarbij de man het eerst aan het woord is;
houdt de definitieve beslissing betreffende het verzoek tot vernietiging van de erkenning en de definitieve kostenveroordeling aan.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 27 juni 2017.
Conc: MvR