ECLI:NL:RBOBR:2017:5400

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
17_925
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over verkeersbesluit tot afsluiting van een weg en de gevolgen voor een bedrijf

In deze zaak heeft een bedrijf dat aanhangers verkoopt, verhuurt en repareert, beroep aangetekend tegen een besluit van de gemeente Heusden om een deel van de weg waaraan het bedrijf is gevestigd, gedeeltelijk af te sluiten. Het bedrijf vreest dat de afsluiting zal leiden tot een terugloop in klandizie en dat de verkeerssituatie onveiliger wordt. De rechtbank heeft op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende redenen heeft gegeven voor het verkeersbesluit en dat het besluit zorgvuldig is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de belangen van de weggebruikers en de verkeersveiligheid goed heeft afgewogen. Het bedrijf had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en had verzocht om een voorlopige voorziening, welke verzoeken zijn toegewezen. De rechtbank heeft de argumenten van het bedrijf, waaronder de vermeende onveiligheid en de schade aan de bedrijfsvoering, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders de belangen op een redelijke manier heeft afgewogen en dat het verkeersbesluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam VOF] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, het college

(gemachtigde: mr. J.A.M. Hermans en J.G.H. Rompen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft het college een verkeersbesluit
genomen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze
rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
22 november 2016 (SHE 16/3171) heeft de voorzieningenrechter dat verzoek toegewezen
en het primaire besluit in zijn geheel geschorst.
Op 13 december 2016 heeft eiseres verzocht om een nieuwe voorziening te treffen, dan wel
de uitgesproken voorziening te wijzigen.
Bij uitspraak van 13 februari 2017 (SHE 16/3725) heeft de voorzieningenrechter het
verzoek toegewezen en de bij uitspraak van 22 november 2016 getroffen voorziening
gewijzigd.
Bij besluit van 7 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van
eiseres gegrond verklaard voor zover de bezwaren de onvoldoende motivering van het
primaire besluit betreffen. Het verkeersbesluit is gehandhaafd met aanvulling van de
motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter
verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek heeft zij nadien ingetrokken
omdat het college bij brief van 6 april 2017 de rechtbank heeft bericht dat geen
uitvoering zal worden gegeven aan het verkeersbesluit totdat de rechtbank over het
daartegen ingestelde beroep uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017. Namens eiseres is
verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Het college heeft
zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en voorgeschiedenis
1.1.
Eiseres is een bedrijf dat aanhangers, fietsaanhangwagens, bagagewagens, motoraanhangwagens en onderdelen daarvan verkoopt, verhuurt en onderhoudt. Het bedrijf is gevestigd aan De Bosschen 10 in Drunen. Dit is een foto afkomstig van Google Maps, waarop De Bosschen te zien is:
Hieronder is een foto van De Bosschen afgebeeld, genomen aan de zuidzijde vanaf de kruising met de Kasteeldreef. Aan de rechterkant van de foto is een deel van het bedrijf van eiseres te zien.
1.2.
Voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit was de situatie op De Bosschen als volgt. Vanaf 1992 gold er eenrichtingsverkeer (uitgezonderd (brom)fietsers). Aan de noordzijde was De Bosschen gesloten voor alle verkeer. Personenauto’s mochten De Bosschen aan de zuidzijde inrijden en aan de noordzijde verlaten. Vrachtwagens mochten De Bosschen niet inrijden.
1.3.
In 2013 is de situatie gewijzigd. Om ervoor te zorgen dat een aantal toen recent verkochte percelen waarop bedrijven zijn gevestigd, bereikbaar zijn, is een verkeersbesluit genomen. Het inrijverbod aan de noordzijde van De Bosschen werd gehandhaafd. Aan de zuidzijde kwam een bord “eenrichtingsverkeer” met onderbord “na 100 meter” te staan. Vrachtwagens mochten De Bosschen aan de zuidzijde tot 100 meter inrijden (tot net na het bedrijf van eiseres); vanaf dat punt gold een geslotenverklaring voor vrachtwagens. Vrachtwagens moesten dus op die plek keren om De Bosschen – via de Kasteeldreef – te kunnen verlaten. Personenauto’s mochten De Bosschen aan de zuidzijde inrijden en aan de noordzijde verlaten.
1.4.
Het primaire besluit beoogt de volgende wijzigingen in die situatie aan te brengen. Het eenrichtingsverkeer wordt opgeheven. Aan de zuidzijde van De Bosschen komt een bord “doodlopende weg” te staan, met onderbord “uitgezonderd (brom)fietsers”. Vanaf 200 meter vanaf de zuidzijde wordt De Bosschen afgesloten voor alle verkeer behalve (brom)fietsers. Daar begint een bromfietspad dat doorloopt tot aan het einde van De Bosschen aan de noordzijde. Als gevolg van deze wijzigingen mogen nu ook personenauto’s De Bosschen niet meer aan de noordzijde verlaten. De personenauto’s zullen, net als vrachtauto’s, na 200 meter moeten keren om De Bosschen te kunnen verlaten.
1.5.
Verder wordt met het primaire besluit de kruising De Bosschen - Christiaan Huygensweg ingericht als voorrangskruising. Verkeer dat op de Christiaan Huygensweg rijdt, heeft daardoor voorrang boven het bromfietsverkeer dat van De Bosschen komt.
1.6.
Omwille van de leesbaarheid zal het primaire besluit hierna “het verkeersbesluit” worden genoemd.
Het standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres is het niet eens met het verkeersbesluit. In beroep heeft ze tegen het bestreden besluit, waarin haar bezwaren tegen het verkeersbesluit ongegrond zijn verklaard, zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
2.2.
Volgens eiseres lijdt de verkeersveiligheid onder de maatregelen die met het verkeersbesluit worden genomen. Het college heeft een verkeersonderzoek van onderzoeksbureau Goudappel Coffeng (hierna: rapport) aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, maar dat rapport is ondeugdelijk en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Eiseres heeft ter onderbouwing van die stelling in beroep een rapport overgelegd van dr. ir. C.F. Jaarsma. Verder is volgens eiseres het nut en de noodzaak van het verkeersbesluit niet door het college aangetoond en zijn redelijke alternatieven niet onderzocht. Eiseres vindt dat haar belangen niet goed zijn gewogen door het college. Zij lijdt door het verkeersbesluit schade omdat nu al haar bezoekers, vaak met aanhangwagens achter hun auto, moeten keren. Ook vrachtwagens moeten keren. De Bosschen is daarvoor niet geschikt omdat de weg veel te smal is. De verkeersonveilige situatie leidt tot frustraties bij klanten, bezoekers en leveranciers en werpt voor hen een belemmering op om het bedrijf van eiseres te bezoeken. Daardoor komt haar bedrijfsvoering in gevaar en is faillissement geen ondenkbaar scenario.
Het oordeel van de rechtbank
Het “tien-dagenstuk”
3.1.
Voordat aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, bespreekt de rechtbank het stuk dat op 10 juli 2017 bij de rechtbank is binnengekomen en afkomstig is van de gemachtigde van eiseres. In artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Dit stuk is drie dagen voor de zitting ingediend. De gemachtigde van het college heeft zich op de zitting verzet tegen toevoeging van het stuk aan het procesdossier omdat het te laat is ingediend en het voor hem niet mogelijk was om er op zo’n korte termijn op te reageren.
3.2.
De rechtbank neemt het stuk niet mee in de beoordeling, omdat het meenemen ervan strijd zou opleveren met de goede procesorde. Het is geen stuk van geringe omvang (een deel ervan is een reactie van ir. Jaarsma op het verweerschrift van het college) en het stuk is ruim na het begin van de de tien-dagentermijn ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat het verweerschrift van het college ook laat was ingediend en dat het daarom niet mogelijk voor hem was om eerder een reactie daarop van ir. Jaarsma te krijgen. Daarin volgt de rechtbank (de gemachtigde van) eiseres niet. Het verweerschrift is op 29 juni 2017 ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres, waar zij een schriftelijke reactie daarop nodig achtte, die reactie redelijkerwijs eerder dan pas op 10 juli 2017 kunnen inbrengen. Dat geldt te meer nu blijkens de gedingstukken al op 22 maart 2017 door Goudappel Coffeng in een vijf pagina’s tellend stuk inhoudelijk is gereageerd op het rapport van Jaarsma. Eiseres heeft daarin kennelijk geen aanleiding gezien om een reactie van Jaarsma in te brengen. De rechtbank ziet gelet op dit alles ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om dit stuk alsnog in de beoordeling te betrekken.
Wat staat er in de wettelijke regels en vaste rechtspraak die op deze zaak van toepassing is?
3.3.
In artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 staat:
"De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
In het tweede lid staat:
"De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden".
In artikel 21 van de Wvw 1994 staat:
"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen".
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte heeft bij de uitleg van de begrippen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994. Het is aan dat college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter moet toetsen of de uitleg die het college aan die begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Het college hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [1]
Hoe oordeelt de rechtbank over het bestreden besluit, in het licht van de beroepsgronden die zijn aangevoerd?
3.4.
Het college heeft het verkeersbesluit genomen nadat de Christiaan Huygensweg onlangs is verlengd in oostelijke richting en aangesloten op de daar gelegen rotonde. Door deze nieuwe verbinding is het bedrijventerrein dat ten westen van de Thomas Edisonweg ligt, beter aangesloten op de A59. Het college wil de doorstroming op de Christiaan Huygensweg waarborgen. Als gevolg van de afsluiting en het inrichten van de kruising Christiaan Huygensweg – De Bosschen als voorrangskruising wordt die gewenste goede doorstroming bewerkstelligd. Het college wil verder voorkomen dat vrachtverkeer ondanks het inrijdverbod De Bosschen aan de noordzijde verlaat en dat het parkeerverbod dat nu daar geldt, wordt genegeerd, zoals nu wel gebeurt. Fietsers moeten daartegen worden beschermd. Daarom wil het college De Bosschen vanaf 200 meter vanaf de zuidzijde fysiek (met paaltjes) afsluiten. Een bijkomende reden voor het verkeersbesluit is de verwachte toename van het sluipverkeer als gevolg van de nieuwe verbinding. In 1992 was de reden voor het instellen van eenrichtingsverkeer op De Bosschen het feit dat er veel sluipverkeer over De Bosschen reed. Die redenen zijn nu nog onverkort van toepassing, aangezien voor omwonenden door de nieuwe verbinding een kortere route naar de A59 – via De Bosschen – beschikbaar is. Uit het rapport van Goudappel Coffeng blijkt dat de verwachte toename van verkeersintensiteit op het doodlopende gedeelte van De Bosschen relatief gering zal zijn.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee deugdelijk gemotiveerd waarom de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a van de Wvw 1994 het nemen van een verkeersbesluit als hier aan de orde, vergen. De belangenafweging die het college heeft gemaakt, vindt de rechtbank inzichtelijk en niet onevenwichtig. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat voor zover eiseres heeft betoogd dat het college de absolute noodzaak van het verkeersbesluit niet heeft aangetoond, uit de in overweging 3.3 van deze uitspraak genoemde vaste rechtspraak, volgt dat dat niet vereist is. Verder overweegt de rechtbank als volgt.
3.6.
Het college heeft zich bij de besluitvorming mede mogen baseren op het rapport van Goudappel Coffeng, dat naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en concludent is en niet, zoals eiseres betoogt, onzorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is. Het in beroep ingebrachte rapport van Jaarsma leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het enkele feit dat tussen Goudappel Coffeng enerzijds en Jaarsma anderzijds verschil van inzicht bestaat, is daartoe onvoldoende. Daartoe weegt de rechtbank mee dat Goudappel Coffeng in een reactie van 22 maart 2017 op het rapport van Jaarsma heeft uiteengezet dat ook wanneer uitgegaan wordt van de door Jaarsma in zijn rapport genoemde hogere verkeersintensiteit op het doodlopende deel van De Bosschen, geen significante gevolgen optreden voor de onderzochte verkeersaspecten en de conclusies van het rapport van Goudappel Coffeng niet veranderen. De rechtbank is van oordeel dat het college, door in het bestreden besluit te overwegen dat de nieuwe situatie op het zuidelijk deel van De Bosschen wordt gemonitord, waarna afhankelijk van de resultaten in de toekomst mogelijk tot het verbreden van de rijbaan kan worden overgegaan, voldoende oog heeft gehad voor de verkeersveiligheid én de belangen van eiseres op dat punt. Eiseres heeft gesteld dat het rapport van Goudappel Coffeng een verbreding van de weg als een minimumvoorwaarde stelt, maar dat is niet het geval. In het rapport is vermeld dat voordat er daadwerkelijk tot verbreding van De Bosschen wordt overgegaan, monitoren een mogelijkheid is. Dat is ook wat het college blijkens de tekst van het bestreden besluit en de mededelingen daarover op de zitting, zal doen.
3.7.
De rechtbank vindt verder, anders dan eiseres, niet dat het college nader had moeten onderbouwen waarom het een toename van het sluipverkeer verwacht. Het college heeft erop gewezen dat die verwachting is gebaseerd op de aanname dat verkeer ‘als water’ is en altijd de kortste route zal kiezen. Die aanname komt de rechtbank niet onredelijk voor.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiseres dat zij inkomensschade lijdt en mogelijk failliet gaat als gevolg van het verkeersbesluit, niet heeft onderbouwd. Zij heeft alleen gesteld dat de nieuwe verkeerssituatie (in de dagen dat deze al van kracht was toen de voorzieningenrechter het besluit nog niet had geschorst) leidt tot frustratie en ergernis bij klanten en leveranciers, maar zij heeft niet onderbouwd hoe die beweerdelijke omstandigheid ertoe leidt dat minder klanten haar bedrijf (zullen) bezoeken en zij klandizie verliest.
3.9.
De stelling van eiseres dat het college andere, redelijke alternatieven niet heeft onderzocht, treft geen doel. De omstandigheid dat niet is gekozen voor een van de door eiseres en anderen genoemde alternatieven maakt het genomen verkeersbesluit niet onrechtmatig, gelet op de verrichte belangenafweging en de op de gekozen maatregel toegespitste motivering.
4. Het bestreden besluit houdt in rechte stand. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2017:1647.