ECLI:NL:RBOBR:2017:5394

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
01/880532-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met verwerping beroep op noodweerexces in Cuijk

Op 11 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 6 oktober 2016 in Cuijk een ander opzettelijk van het leven te hebben beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes meerdere keren in de borst, buik en been van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord, maar wel werd veroordeeld voor doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 11 jaar op, met aftrek van het voorarrest, en een schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere getuigen zijn gehoord en bewijsstukken zijn gepresenteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880532-16
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2017, 5 april 2017, 28 juni 2017, 30 augustus 2017 en 27 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 september 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 6 oktober 2016 te Cuijk,
[slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg die [slachtoffer]
meermalen (met kracht) met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in zijn borst en/of zijn buik en/of zijn been, althans in zijn lichaam, gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende objectieve ondersteuningspunten in het dossier naar voren komen om voorbedachte raad bewezen te achten. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, in die zin dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en dient te worden veroordeeld tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en heeft betoogd dat geen sprake is van voorbedachte raad en verzoekt de rechtbank om verdachte daarvan vrij te spreken. Ten aanzien van de impliciet ten laste gelegde doodslag refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de ten laste gelegde moord.
Op grond van de bekennende verklaring die verdachte [2] ter terechtzitting d.d. 27 september 2017 heeft afgelegd, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016 [3] , het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 december 2016 [4] en het sectierapport vaststellen niet natuurlijke dood, [5] acht de rechtbank de impliciet ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 6 oktober 2016 te Cuijk [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht met een mes in zijn borst en/of zijn buik en/of zijn been gestoken ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en de dader.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte handelde uit noodweer dan wel noodweerexces en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daar – kort gezegd – het volgende toe aangevoerd.
Verdachte werd door het slachtoffer vanuit het niets aangevallen met een mes, waarbij verdachte aan zijn elleboog werd geraakt met dat mes. In de hierop ontstane worsteling slaagde verdachte erin de hand van het slachtoffer, waarin deze het mes vasthield, van richting te doen veranderen en als het ware om te draaien, waarna het mes in de buik van het slachtoffer is beland. Verdachte kon hierna het mes overnemen. Omdat de worsteling voortging en verdachte het slachtoffer niet kon overmeesteren, heeft hij hem daarna in een been gestoken en vervolgens links en rechts boven in de borst. Hierop is het slachtoffer op de grond gevallen. Het slachtoffer bewoog niet meer en verdachte liet het mes naast het slachtoffer op de vloer vallen. Verdachte liep vervolgens naar de keuken om een theedoek te pakken. Hij hoorde het slachtoffer geluid maken en daarop heeft verdachte een ander mes in de keuken gepakt, het slachtoffer een klein prikje op de borst gegeven en eenmaal tegen het hoofd getrapt. Het slachtoffer reageerde hier in het geheel niet op.
Deze toedracht wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De letsels die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer zijn alle toegebracht tijdens de worsteling tussen beide mannen en vóórdat het slachtoffer op de grond is gevallen. Verdachte was op dat moment genoodzaakt zich te verdedigen tegen de aanval door het slachtoffer. Er was daarom sprake van een noodweersituatie.
Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat verdachte het slachtoffer, nadat hij op de grond was gevallen, ook letsel heeft toegebracht dat juridische relevantie heeft voor het overlijden van het slachtoffer, dan is sprake van noodweerexces.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt. Het beroep op noodweer(exces) kan daarom niet slagen.
Het oordeel van de rechtbank.
Vooropgesteld dient te worden dat verdachte de enige is die kan verklaren wat er zich precies in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld. Het slachtoffer is immers door toedoen van verdachte door messteken om het leven gekomen en verder was er op het moment dat dat gebeurde niemand anders in de woning.
Voor de beoordeling van het verweer zal de rechtbank het door verdachte geschetste scenario toetsen aan een aantal feiten die op grond van het dossier kunnen worden vastgesteld.
Uit de 112-melding, gedaan op 6 oktober 2016 omstreeks 21:15 uur, door [getuige 1] (de onderbuurman van het slachtoffer) en de verklaring van diens partner [getuige 2] , afgelegd op 31 oktober 2016, volgt dat zij omstreeks 20:10 uur thuiskwamen en dat zij gerommel en ruzie in het appartement van de bovenbuurman (het latere slachtoffer) hoorden. Nadat zij een minuut of vijf thuis waren, werd de ruzie erger en hoorden zij twee mannen schreeuwen en hoorden zij harde geluiden; alsof er met spullen werd gegooid of geschoven. Dat duurde een kwartier tot twintig minuten. [getuige 1] en [getuige 2] zijn vervolgens naar hun balkon gegaan en hebben daar ongeveer vijf minuten staan luisteren. Toen [getuige 1] en [getuige 2] op hun balkon stonden, begonnen de twee mannen te fluisteren. Vervolgens hoorde [getuige 1] en [getuige 2] een geluid dat klonk als het rammelen met een besteklade en eenmaal terug in hun appartement, hoorden zij weer geschreeuw en gebons alsof er iets zwaars gegooid werd op de grond of alsof er met een stoel op de grond werd gebonsd. Daarna hoorden zij een hele harde bons en vervolgens werd het stil.
Hetgeen voornoemde getuigen verklaren, vindt zijn bevestiging in de op 16 oktober 20
16 in het appartement van het slachtoffer aangetroffen situatie en het sporenbeeld. In het grootste deel van de woonkamer zijn sporen van een worsteling te zien. Zo zijn – onder meer - de salontafel en het tapijt verschoven, een bloemenvaas en meerdere blikken bier liggen op de grond rondom de salontafel, de tv-kast heeft verse schade bovenop, een stoel van de eethoek en de stoel bij de computertafel liggen om, een lamp en andere zaken zijn van het dressoir op de grond terechtgekomen en de computerkast ligt voorover op de grond.
Gelet op de verklaring van [getuige 3] , die op 6 oktober 2016 samen met verdachte en het slachtoffer in de woning van het slachtoffer aanwezig is geweest, zag de woning er heel netjes uit, is er geen ruzie geweest toen zij aanwezig was en waren er geen spullen beschadigd. [getuige 3] verliet de woning rond 17.30 uur op 6 oktober 2016 en er zijn geen aanwijzingen dat er nadien nog anderen in de woning zijn geweest dan verdachte en het slachtoffer. Dit betekent dat de rommel en beschadigingen in de woning door verdachte en het slachtoffer óf door verdachte alleen zijn veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat er veel langer is geruzied en gevochten dan door verdachte is verklaard. In de reconstructie heeft verdachte laten zien wat er volgens hem was gebeurd en daarbij nam - overeenkomstig zijn verklaringen - de fysieke confrontatie niet langer dan twee of drie minuten in beslag en vond deze enkel plaats op en nabij de plaats waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen.
Voor zover de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over het geluid van een besteklade na een hoeveelheid geschreeuw en gebonk, valt op dat verdachte verklaart dat de ruzie pas ontstond nadat het slachtoffer een mes had gepakt en dat daarna de besteklade niet meer is geopend. Andere voorwerpen in het appartement die het kenmerkende geluid van gerammel in of met een besteklade kunnen verklaren zijn in het onderzoek niet naar voren gekomen. Dit lijkt er op te wijzen dat het mes pas op een later moment in de ruzie ter hand is genomen.
Bloed van het slachtoffer is aangetroffen ook op andere plaatsen dan waar zijn lichaam is gevonden, te weten op de linker- en rechterzijde van de bank, op de vloer rechts naast de tv-kast en in een steekbeschadiging in een fauteuil. In de muur bij de tv-kast is een beschadiging aangetroffen. In de steekbeschadiging in de fauteuil waarin ook het bloed van het slachtoffer is aangetroffen zijn eveneens deeltjes aangetroffen die overeenkomen met de samenstelling van de muur waarin de beschadiging is aangetroffen. Dit wijst erop dat het mes eerst de muur heeft geraakt, daarna het slachtoffer en vervolgens op enig moment de fauteuil. Bloed van de verdachte is aangetroffen aan de achterzijde van de computerkast. Ook deze sporen passen niet bij het scenario dat verdachte heeft geschetst.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer (steeds eenmaal) heeft gestoken in de buik (bij het omdraaien van het mes), in een been en in de borst links- en rechtsboven. Ten slotte zou verdachte nog een klein prikje in/op de borst hebben gegeven.
In het lichaam van het slachtoffer zijn achttien, mogelijk twintig, steekverwondingen aangetroffen. Dit zijn aanmerkelijk meer letsels dan waarover verdachte verklaart.
De verklaring van verdachte maakt niet duidelijk hoe het slachtoffer komt aan onder meer een steekwond aan de linkerzijde van de romp waarbij een rib en een long zijn doorboord, een steekletsel voor aan de borstkas links met een steekkanaal van minimaal 7 cm en een letsel hoog aan de buik waarbij de lever is gekliefd. Verdachte verklaart in die regio slechts éénmaal gestoken te hebben, te weten de eerste steek.
Geconfronteerd met voornoemde bevindingen verklaart de verdachte dat hij hiervoor geen verklaring heeft. De raadsman heeft aangevoerd dat deze verschillen kunnen worden verklaard doordat bij verdachte sprake is van een dissociatieve reactie waardoor geheugenverlies is opgetreden.
Nog afgezien van het feit dat niet valt in te zien op welke manier ontbrekende herinneringen in dit geval kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid van het gevoerde noodweerverweer, stelt de rechtbank vast dat verdachte desgevraagd volhard in zijn stelling dat er voordat het mes door het slachtoffer ter hand werd genomen geen ruzie was. Verdachte weet zelfs te vertellen hoe de sfeer was en wat er kort voor het pakken van het mes door het slachtoffer en verdachte is besproken. Mocht er al sprake zijn van een dissociatieve reactie en een daarbij optredend geheugenverlies dan moet dat zijn opgetreden nadat verdachte met het mes is aangevallen en ziet dat op de gebeurtenissen nadien. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bevindingen van de onderburen en het daarbij horende tijdsverloop moet geconcludeerd worden dat een dissociatieve reactie en geheugenverlies de verschillen tussen de verklaring van verdachte en de bevindingen niet kan verklaren.
Zoals aangevoerd door de raadsman passen de steekverwonding in de buik van het slachtoffer en de letsels aan de elleboog en de hand van de verdachte weliswaar in de door verdachte geschetste toedracht maar deze kunnen eveneens op een andere wijze zijn ontstaan. Zij werpen in ieder geval geen licht op de beantwoording van de vraag of het slachtoffer verdachte als eerste heeft aangevallen met een mes.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het scenario dat verdachte zich heeft moeten verdedigen nadat het slachtoffer hem met een mes heeft aangevallen. Dit betekent dat het bestaan van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en daarmee een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu een noodweersituatie niet is aangenomen dient het beroep op noodweerexces eveneens te worden verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit ontslag van alle rechtsvervolging en verzoekt om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 6 oktober 2016 te Cuijk een - naar eigen zeggen voor hem relatief onbekende - man met messteken om het leven gebracht. Het slachtoffer had verdachte meegenomen naar zijn appartement, waar zij gedurende een tijdsbestek van ongeveer vier uur de nodige biertjes hebben genuttigd. Op enig moment is de sfeer omgeslagen en is er kennelijk een ruzie en/of worsteling tussen verdachte en het slachtoffer ontstaan, waarbij verdachte het slachtoffer ettelijke fatale messteken heeft toegebracht. Wat er zich exact in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld, is onbekend.
Drie steekletsels, die onder meer tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, hadden diepe steekkanalen. In de borst bevonden zich twee steekletsels van circa zeven centimeter en de steek door het been had een lengte van circa elf centimeter. Verdachte moet dus met veel kracht op het slachtoffer hebben ingestoken. Vervolgens heeft verdachte de woning verlaten zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren.
Uit de slachtofferverklaringen van de moeder en broer van het slachtoffer ter terechtzitting gedaan, blijkt dat verdachte de nabestaanden groot en onherstelbaar leed heeft toegebracht. Met name het feit dat het slachtoffer een wrede, nutteloze en eenzame dood moest sterven, alsmede dat verdachte het slachtoffer tien dagen in diens appartement heeft laten liggen, terwijl het hondje daar ook nog aanwezig was, is voor hen onbegrijpelijk. Door zijn daad te verzwijgen heeft verdachte hen de kans ontnomen om afscheid van het slachtoffer te nemen, daar de nabestaanden het slachtoffer niet meer mochten zien.
Uit het rapport psychiatrisch onderzoek van J.L.M. Dinjens, psychiater, van 21 september 2017 volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een stoornis in alcohol- en cannabismisbruik. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval, maar beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde niet. Het recidiverisico wordt zowel klinisch als met behulp van het risicotaxatie-instrument (HKT-30) als laag ingeschat. Verdachte heeft een vrijwel blanco documentatie en is niet bekend met impulsief of (handelend) agressief gedrag. Er is geen sprake van een psychiatrische voorgeschiedenis, ziekelijke stoornis en persoonlijkheidsstoornis. Alles overwegende adviseert de psychiater om verdachte voor het ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Uit het rapport psychologisch onderzoek van J.A. Thomsen, GZ-psycholoog, onder supervisie van R.J.A. van Helvoirt, van 2 januari 2017 blijkt dat deze deskundigen tot dezelfde gevolgtrekkingen komen.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen over.
Bij het bepalen van zijn eis heeft de officier van justitie als uitgangspunt gehanteerd dat voor een voltooide doodslag gemiddeld een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar wordt opgelegd. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Uit uitspraken van gerechtshoven en de rechtbank Oost-Brabant van de afgelopen twee jaar volgt dat voor een voltooide doodslag - waarbij geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd - gemiddeld een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar wordt opgelegd. De rechtbank zal derhalve dit gemiddelde hanteren als uitgangspunt en bij haar oordeel betrekken dat iemand die opzettelijk een ander van het leven berooft, kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaar.
In strafverzwarende zin betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, hij dat niet (anoniem) heeft gemeld bij de politie, hij bewijs heeft weggemaakt en door te zwijgen het (biologisch) sporenonderzoek heeft bemoeilijkt en daarmee ook extra leed aan de nabestaanden heeft toegevoegd.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt daarmee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderd, maar de rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank af, gezien de duur van de gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Algehele toewijzing van de vordering benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de langdurige gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd en diens schulden ziet de rechtbank aanleiding om één dag vervangende hechtenis op te leggen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstrafvoor de duur van
11 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 1.977,41 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.977,41 (zegge: een duizend negenhonderdzevenenzeventig euro en eenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de moeder van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.977,41 (zegge: een duizend negenhonderd zevenenzeventig euro en eenenveertig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 11 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 september 2017
3.Het proces-verbaal van bevindingen op ambtseed opgemaakt en ondertekend d.d. 17 oktober 2016 (p. 165, 166)
4.Het proces-verbaal sporenonderzoek op ambtseed opgemaakt en ondertekend d.d. 16 december 2016 (p. 177,
5.Rapport NFI inzake pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 17