Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 maart 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2017 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
50% van 12250,30
3.Het geschil
4.De beoordeling
Vervaltermijn
31 mei 2012 is verdeeld en dat de vordering tot vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:200 BW is vervallen. Vernietiging van de verdeling is dan ook niet meer mogelijk. De vordering van eiser tot vaststellen van de verdeling van de nalatenschap dient volgens gedaagde op deze grond te worden afgewezen. Bovendien is gedaagde van mening dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat eiser met de verdeling van de nalatenschap heeft ingestemd.
De rechtbank overweegt dat op 31 mei 2012 een bedrag van € 12.250,30 is verdeeld. De vorderingen van eiser strekken ertoe dat de nalatenschap € 70.000,00 groter is en dat alsnog verdeling moet plaatsvinden van het bedrag van € 70.000,00. De vorderingen van eiser zijn in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:179 lid 2 BW. Op grond van deze bepaling heeft de omstandigheid dat bij een verdeling één of meer goederen zijn overgeslagen, immers alleen tot gevolg dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Dat is wat eiser vordert. Hij vordert geen vernietiging van de verdeling van het bedrag van € 12.250,30. De door gedaagde genoemde vervaltermijn is dan ook niet aan de orde. De stelling van gedaagde dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat eiser met de verdeling heeft ingestemd, faalt. Gedaagde mocht er alleen gerechtvaardigd van uitgaan dat eiser heeft ingestemd met de verdeling van het bedrag van € 12.250,30. Andere bedragen zijn niet verdeeld. Eiser heeft dan ook niet met de verdeling van andere bedragen ingestemd.
Na het overlijden van erflater was gedaagde gevolmachtigd om namens de erven de nalatenschap af te wikkelen. Bovendien is gedaagde erfgenaam in de nalatenschap van erflater. In die twee hoedanigheden was en is gedaagde verplicht om openheid van zaken te geven over de omvang van de nalatenschap. Eiser heeft gedaagde meerdere malen gevraagd om openheid van zaken te geven. Hij heeft dat gevraagd nadat was gebleken dat de belastingdienst de nalatenschap op een veel hoger bedrag heeft vastgesteld dat door gedaagde was aangegeven. Ondanks het herhaalde verzoek van eiser heeft gedaagde de gevraagde openheid van zaken niet gegeven. Hij heeft met name geen bankafschriften aan eiser verstrekt waaruit de betreffende overboekingen blijken. Hij heeft evenmin aangiften inkomstenbelasting van erflater overgelegd. Hij heeft dat ook niet gedaan bij de conclusie van antwoord. Bij die conclusie heeft hij weliswaar bankafschriften overgelegd, maar de bankafschriften waarop de betreffende overboekingen staan, ontbreken.
Tijdens de comparitie heeft gedaagde verklaard geen informatie over de overboekingen te hebben gegeven omdat hij geen administratie meer heeft van 2011. Gedaagde stelt dat er in september 2016 een brand is geweest in zijn garage, waarbij een deel van de administratie verloren is gegaan. De rechtbank acht deze verklaring om verschillende redenen onvoldoende onderbouwd. Gedaagde heeft niet aangegeven wanneer de brand precies was en hoe het mogelijk is dat daarbij een deel van de administratie niet verloren is gegaan en een ander (juist voor eiser relevant deel) wel. Gedaagde heeft bij de conclusie van antwoord namelijk wel een aantal bankafschriften uit 2011 overgelegd van de betaalrekening van erflater, maar niet de bankafschriften waaruit de overboekingen blijken.