ECLI:NL:RBOBR:2017:5321

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
01/865108-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 10 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 juli 2016 te Uden samen met een medeverdachte een persoon, [slachtoffer], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mishandeling. De mishandeling vond plaats in de woning van het slachtoffer, waar hij door de verdachte en zijn medeverdachte werd geslagen en geschopt, wat resulteerde in verwondingen aan het hoofd, gezicht en rug van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf van 12 maanden had geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter een lichtere straf opgelegd, bestaande uit een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht van de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld en de vordering tot schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die als niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, aangezien deze reeds was geschorst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865108-16
Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 augustus 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 11 juli 2016 te Uden, althans in het arrondissement
Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
aan een persoon, te weten [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (gebroken staartbeen en/of gekneusde ribben en/of
meerdere wonden aan het hoofd, althans een barst/wond aan het achterhoofd) heeft/hebben toegebracht door
- meermalen (met kracht) met de vuisten en/of een (houten) stok, althans een (lang)hard voorwerp en/of een bierflesje te stompen en/of slaan in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- meermalen (met kracht) te schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of tegen
de rug, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 11 juli 2016 te Uden, althans in het arrondissement
Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen
misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen (met kracht) met de vuisten en/of een (houten) stok, althans een (lang)hard voorwerp en/of een bierflesje in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of
- meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen de rug, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mishandeling. Hij gaat er niet van uit dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat dat deel van het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging is daarnaast - subsidiair - van mening dat er geen sprake kan zijn van medeplegen, nu er geen nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden. Tevens is er van voorbedachten raad geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank:
Inleiding.
Verdachte is op 11 juli 2016 samen met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer] te [gemeente] gegaan. [slachtoffer] is in de woning mishandeld en heeft hierdoor verwondingen opgelopen over zijn gehele lichaam, in het bijzonder in zijn gezicht, op zijn hoofd en aan zijn rug. Hij is voor medische hulp naar het ziekenhuis gebracht waar hij is behandeld aan zijn verwondingen. Daar werd geconstateerd dat [slachtoffer] een barstwond in zijn achterhoofd, een gebroken staartbeen, blauwe plekken en schaafwonden had.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt, zoals is bepaald in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij zijn volgens vaste rechtspraak de volgende factoren van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer is na de mishandeling naar het ziekenhuis gebracht voor medische hulp. Het formulier ingevuld door chirurg [chirurg] (d.d. 27 juli 2016) beschrijft de constateringen van het letsel van slachtoffer op 11 juli 2016: “Barst wond achterhoofd, gebroken staartbeen, schaafwond, blauwe plekken, schaafwonden, diffuus lichaam”.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat bij het slachtoffer is veroorzaakt als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Er was vlak na de mishandeling weliswaar sprake van akelige verwondingen bij het slachtoffer, maar buiten het lijmen van de verwondingen aan het hoofd was actief medisch ingrijpen niet noodzakelijk en het slachtoffer was binnen een aantal weken (fysiek) volledig hersteld.
De bewijsmiddelen. [1]
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient - voor zover die op dit feit betrekking heeft - als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Verdachte erkent dat hij op 11 juli 2017 met [medeverdachte] naar de woning van het [slachtoffer] is gegaan. Op grond van het proces-verbaal van aangifte waarin het slachtoffer verklaart dat hij het eerst een klap kreeg van [verdachte] en de verklaring van [medeverdachte] dat het [verdachte] was die het eerst een duw uitdeelde waarna er ruzie ontstond en er over en weer geslagen werd, acht de rechtbank het medeplegen van mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Voorts blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] meerdere malen [slachtoffer] heeft geslagen.
Aangezien [medeverdachte] verklaart dat verdachte wist dat ze naar de woning gingen om [slachtoffer] een lesje te leren, ze samen bij het slachtoffer de woning zijn binnengegaan, verdachte de eerste klap uitdeelde en beiden daarna in gevecht zijn geraakt met het slachtoffer en na op elkaar te hebben gewacht gezamenlijk weer zijn vertrokken acht de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
De overige door de verdediging gevoerde verweren merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Weliswaar laten geen van de bij de vechtpartij betrokken personen het achterste van hun tong zien, maar dat neemt niet weg dat hetgeen verklaard wordt over het door verdachte en zijn mededader gepleegde geweld steun vindt in het letsel van het slachtoffer en de delen van de over het verloop van de mishandeling afgelegde verklaringen. De rechtbank acht de verklaringen van aangever en [medeverdachte] op die punten betrouwbaar.
Voorwaardelijk verzoek horen [getuige]
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan de [getuige] te horen. [getuige] is na het afleggen van haar verklaring bij de rechter- commissaris op last van de officier van justitie aangehouden op verdenking van meineed omdat ze een valse verklaring zou hebben afgelegd over het motief van [medeverdachte] om naar de woning van het slachtoffer te gaan. Tegenover de politie heeft zij erkend daarover in strijd met de waarheid een verklaring te hebben afgelegd.
De raadsman heeft niet duidelijk gemaakt met het oog op welk deel van de tenlastelegging deze getuige bevraagd zou moeten worden. Verdachte zal worden vrijgesproken van zware mishandeling, van voorbedachten raad en van poging tot zware mishandeling. Nu het bewijs voor het gepleegde feit, te weten medeplegen van mishandeling is gebaseerd op de aanwezigheid van verdachte en zijn mededader in de woning en het daar door hen gepleegde geweld, is het motief van (mede)verdachte om naar de woning van het slachtoffer te gaan van ondergeschikt belang. Het horen van de [getuige] om te zoeken naar het werkelijke motief van [medeverdachte] is niet noodzakelijk voor enige in de strafzaak te beantwoorden vraag. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek volledig is geweest en wijst het verzoek af, het onderzoek ter terechtzitting wordt niet heropend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 juli 2016 te Uden tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk letsel heeft toegebracht door meermalen (met kracht) met de vuisten te stompen en/of te slaan in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze hersteld. Verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest. Tevens verzoekt de officier van justitie aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te verbinden met begeleiding van de reclassering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De rechtbank dient een passende straf op te leggen zoals een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk staat aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voor het overige zal de gevangenisstraf voorwaardelijk dienen te zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een mishandeling. Verdachte is in de nacht samen met [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer gegaan en zij hebben hem samen in zijn eigen huis mishandeld. Het moet voor het slachtoffer een schokkende ervaring zijn geweest om in zijn eigen huis door twee mannen zo te worden toegetakeld. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de door slachtofferhulp ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De gedragskundige rapportages
In de over verdachte opgestelde reclasseringsrapportage (d.d. 20 december 2016,
mevr. [reclasseringswerker 2] , reclasseringsmedewerker en mevrouw [reclasseringswerker 1] , leidinggevende) wordt verdachte beschreven als een man die bij oplopende spanningen, in combinatie met zijn impulsiviteit, met agressie kan reageren. Het recidiverisico wordt als “gemiddeld” ingeschat. Geadviseerd word een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht en een behandelverplichting/ambulante behandeling. Ter zitting heeft de bij verdachte betrokken reclasseringsmedewerker, de heer [reclasseringswerker 3] , toegelicht dat verdachte het traject bij Kairos positief heeft afgesloten en het recidiverisico inmiddels als “laag” wordt ingeschat. Daarnaast is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en heeft zijn persoonlijkheidsstoornis en ADHD een rol gespeeld in het voorval.
De straf
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal een werkstraf voor de duur van 80 uur opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken op zijn plaats. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, hoofdelijk voor de drie verdachten. De officier van justitie heeft zich over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente niet expliciet uitgelaten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel afgewezen dient te worden. Verdachte is niet verantwoordelijk voor het door zijn mededader gepleegde geweld en ook niet voor de diefstal van een ketting en een portemonnee. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat een deugdelijke onderbouwing van de kosten van het verlies van arbeidsvermogen ontbreekt. Voorts heeft de verdediging nog aangevoerd dat de reiskosten niet toewijsbaar zijn, aangezien niet duidelijk is of het slachtoffer de chauffeur die hem naar het ziekenhuis heeft gebracht ook betaald heeft.
Beoordeling.
De rechtbank acht, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering toewijsbaar.
Gedeeltelijke toewijzing materiële schadevergoeding
De rechtbank acht toewijsbaar de materiële schadevergoeding ten aanzien van medische kosten ad € 318, 88 en de reiskosten ad € 4,38 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, zijnde 30 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Gedeeltelijke toewijzing immateriële schadevergoeding
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de hierna te noemen onderdelen van de vordering.
Niet-ontvankelijk deel materiële posten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de materiële schadepost “verlies arbeidsvermogen”, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen gezien de verschillende uitbetalingsposten en vergoedingen op de ingebrachte loonstroken van de benadeelde partij. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de materiële schadeposten “portemonnee (dagwaarde)” , “papiergeld in de vorm van € 20,-,
€ 10,- en € 5,- biljetten” en “vervanging kentekenbewijs” nu verdachte niet is vervolgd voor het feit waarop deze vorderingen van de benadeelde partij betrekking hebben.
Niet ontvankelijk deel immateriële schadevergoeding
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade, voor zover deze het bedrag van € 1.000,- te boven gaat. Dit onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan voornoemde onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente:
- ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47 en 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

primairmedeplegen van mishandeling verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straffen.

T.a.v. primair:Taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrekovereenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de Reclassering;
- zich binnen 48 uur na onherroepelijk zijn van het
vonnis tussen 09:00 en 12:00 uur telefonisch zal melden bij Reclassering Nederland telefoonnummer 088-8041504. Hierna moet veroordeelde zich blijven
melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
-zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek door een door de Reclassering te bepalen ambulante forensische zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar/ [reclasseringswerker 3] zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde zal meewerken aan leefgebiedondersteuning bij Humanitas of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar/ [reclasseringswerker 3] zullen worden gegeven;
- waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

T.a.v. primair:Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.323,26 subsidiair 23 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.323,26 (zegge: éénduizend driehonderddrieëntwintig euro en zesentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.000,- immateriële schade en een bedrag van EUR 323,26,- materiële schade (posten: reiskosten en medische kosten).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) de mededaders is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente:
- ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag EUR 1.323,26 (zegge: éénduizend driehonderddrieëntwintig euro en zesentwintig eurocent), te weten EUR 1.000,- immateriële schade en een bedrag van EUR 323,26,- materiële schade (posten: reiskosten en medische kosten).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente:
- ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 augustus 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 10 oktober 2017.

BIJLAGE MET BEWIJSMIDDELEN VOOR HET BEWEZEN VERKLAARDE FEIT


aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juli 2016, p.164-166
[pag. 164]
Op zondag 10 juli 2016 omstreeks 20.15 uur ben ik naar de [café] in Uden gegaan Omstreeks 22.30 uur ben ik naar huis gegaan. (…) Even later stond ook [betrokkene 1] voor de deur en die is ook een biertje komen drinken. [betrokkene 2] ging tegen 00.00 uur naar huis. Toen [betrokkene 1] zijn bier op had is hij ook weg gegaan. Ongeveer drie minuten later ging de deurbel. Ik deed de deur open. Voor mij stonden twee gasten. Een van de twee gasten heb ik wel vaker gezien, die andere heb ik nog nooit eerder gezien. Die gast die ik wel vaker heb gezien vroeg hoe het met me was en of ze binnen mochten komen. Ik zei dat dat goed was en liet de twee gasten binnen. Ik liep voor hen naar de keuken en in de keuken kreeg ik opeens een harde klap in mijn gezicht. Ik kreeg van allebei de gasten klappen. Vervolgens zijn we tijdens de worsteling in de gang beland en werd en nog steeds op mij in geslagen. Er werd geslagen met vuisten.
[pag. 165]
Ik had 4 gaten in mijn hoofd en ik heb mijn ribben gekneusd.

Aanvullende verklaring aangever [slachtoffer] , d.d. 19 augustus 2016, p. 196-201
[pag. 197] V: Kun jij ons eens zo exact mogelijk beschrijven wat de rol was van de verdachte waarvan jijzelf met zijn identiteit “ [naam] (
de rechtbank begrijpt [medeverdachte]) bent gekomen?
A: Deze heeft het grootste aandeel want die heeft mij het hardst geslagen. Ik heb mijn deur opengetrokken en die 2 personen staan voor mijn neus. Ik heb ze binnen gelaten en ik draai mij om en na ongeveer 2 stappen werd er op mijn ingehakt. De andere persoon, niet zijnde [naam] heeft mij de eerste klap gegeven (
de rechtbank begrijpt [verdachte]). Ik kreeg recht op mijn gezicht een vuistslag van deze persoon.
(…)

Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , d.d. 11 augustus 2016, p. 84-92
[pag. 87]
De duw van [verdachte] (
de rechtbank begrijpt [verdachte]) was met een hand in het gezicht van [slachtoffer] en dan begint de worsteling en wordt er tussen [verdachte] en [slachtoffer] over en weer
geslagen.
Ik was van huis vertrokken om [slachtoffer] 1 klap te geven zodat hij het niet meer zou doen.
(…)
[pag. 91] [verdachte] heeft geslagen. Wij hebben allemaal geslagen. Ik heb met mijn eigen gezien dat [verdachte] en [slachtoffer] tijdens de worsteling overal tegen aan zijn gevallen.

Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , d.d. 27 september 2016, p. 93-100
[pag.96] Wij zouden gaan stappen maar omdat ik problemen met [slachtoffer] had is het anders gegaan. [verdachte] wist gewoon heel goed wat er aan de hand was van te voren. We gingen wel aan de deur met de smoes om coke te halen daar.

Proces-verbaal verhoor [verdachte] , d.d. 9 augustus 2016, p. 134-140
[pag. 137] V: Waar ben je die zondag 10 juli 2016 samen met [naam] geweest?
A: Ja, bij [naam] . Wij wilden gaan stappen.
V: Waar gaan jullie dan naartoe?
A: Ja, hij wist het adres.
V: Hoe zijn jullie daar naartoe gegaan?
A: Met de auto. Mijn auto.
V: Jullie komen dan bij dat adres aan. Wat doen jullie dan?
A: [naam] belt aan. Er wordt open gemaakt.
V: Waar gaan jullie in de woning naartoe?
A: De woonkamer.
[pag. 138] V: En dan?
A: Er ontstaat eigenlijk meteen ruzie.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, onderzoek [onderzoek] , proces-verbaal nummer PL2100-2016154667, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 200. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.