ECLI:NL:RBOBR:2017:5316

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
01/880071-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot zware mishandeling, diefstal en opzetheling

Op 10 oktober 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, diefstal en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 juli 2016 samen met een medeverdachte de woning van het slachtoffer is binnengedrongen en hem daar heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder een gebroken staartbeen en meerdere wonden aan het hoofd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Echter, de poging tot zware mishandeling en de diefstal van een gouden ketting zijn wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een behandelverplichting en reclasseringstoezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/880071-16 en 01/860021-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2016 (enkel parketnummer 01/880071-16) en 26 september 2017.
Op de zitting van 26 september 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 11 oktober 2016 (parketnummer 01/880071-16) en 24 augustus 2017 (parketnummer 01/860021-17).
De tenlastelegging met parketnummer 01/880071-16 is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 26 september 2017 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/880071-16 ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 11 juli 2016 te Uden, althans in het arrondissement
Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
aan een persoon, te weten [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (gebroken staartbeen en/of gekneusde ribben en/of
meerdere wonden aan het hoofd, althans een barst/wond aan het achterhoofd) heeft/hebben toegebracht door
- meermalen (met kracht) met de vuisten en/of een (houten) stok, althans een (lang)hard voorwerp en/of een bierflesje stompen en/of slaan in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of tegen

de rug, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 11 juli 2016 te Uden, althans in het arrondissement
Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen
misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen (met kracht) met de vuisten en/of een (houten) stok, althans een (lang)hard voorwerp en/of een bierflesje in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of
- meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen de rug, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 303 j. 45 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 11 juli 2016 te Uden, althans in het arrondissement
Oost-Brabant
met het oogmerk van wederrechtelijke toëigening heeft weggenomen een (gouden) (konings)ketting en/of een portemonnee (met inhoud onder andere 400 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860021-17 ten laste gelegd dat:
hij
in of omstreeks de periode van 12 juni 2016 tot en met 18 juni 2016 te Uden,
althans in Nederland
een goed te weten een motor (Suzuki Madura [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden
gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
In de tuin van de woning van verdachte te Uden is op 18 juni 2016 door de politie een eerder die week ontvreemde motorfiets aangetroffen.
Verdachte is op 11 juli 2016 samen met [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer te Uden gegaan. Het slachtoffer is in de woning mishandeld en heeft hierdoor verwondingen opgelopen over zijn gehele lichaam, in het bijzonder in zijn gezicht, op zijn hoofd en aan zijn rug. Het slachtoffer is voor medische hulp naar het ziekenhuis gebracht waar hij is behandeld aan zijn verwondingen. Daar is geconstateerd dat het slachtoffer een barstwond in zijn achterhoofd, een gebroken staartbeen, blauwe plekken en schaafwonden had.
Uit de woning van het slachtoffer is die nacht een koningsketting weggenomen.

Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde (01/880071-16).

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring ten aanzien feit 1 primair (opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel).
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw van verdachte is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, noch van voorbedachten rade en verdachte dient van het onder 1 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat verdachte en [medeverdachte] aan het slachtoffer hebben toegebracht weliswaar ernstig is, maar dat het niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 primair aan hem ten laste gelegde zware mishandeling.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt, zoals is bepaald in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij zijn volgens vaste rechtspraak de volgende factoren van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer is na de mishandeling naar het ziekenhuis gebracht voor medische hulp. Het formulier ingevuld door chirurg [chirurg] (d.d. 27 juli 2016) beschrijft de constateringen van het letsel van slachtoffer op 11 juli 2016: “Barst wond achterhoofd, gebroken staartbeen, schaafwond, blauwe plekken, schaafwonden, diffuus lichaam”.
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat bij het slachtoffer is veroorzaakt als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Er was vlak na de mishandeling weliswaar sprake van akelige verwondingen bij het slachtoffer, maar buiten het lijmen van de verwondingen aan het hoofd was actief medisch ingrijpen niet noodzakelijk en het slachtoffer was binnen een aantal weken (fysiek) volledig hersteld.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 met parketnummer 01/880071-16 en onder parketnummer 01/860021-17 ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft naast bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde geconcludeerd tot een algehele bewezenverklaring ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal (feit 2 parketnummer 01/880071-16). De officier van justitie heeft ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/860021-17 geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzetheling.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de ten laste gelegde poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair parketnummer 01/880071-16) aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat er niet met voorbedachten raad is gehandeld. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde van diezelfde dagvaarding verzoekt de raadsvrouw verdachte vrij te spreken van de diefstal van de portemonnee en refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de diefstal van de ketting. Voorts refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde opzetheling onder parketnummer 01/860021-17.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van parketnummer 01/880071-17.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient - voor zover die op dit feit betrekking heeft - als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Verdachte erkent dat hij op 11 juli 2017 met [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer is gegaan. Hij was van plan om het slachtoffer “een lesje te leren” en een klap uit te delen. Dit liep uit de hand en er werd over en weer geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wapen of iets dergelijks heeft meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Wel heeft hij een in de woning aanwezige houten stok gepakt en daarmee op het slachtoffer ingeslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met voorbedachten rade de poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. Verdachte heeft geen wapen meegenomen naar de woning en pas in de keuken ten tijde van het gevecht een stok ter hand genomen waarmee hij het slachtoffer heeft geslagen. Hoewel er in het dossier (door [getuige] ) gesproken wordt van een door verdachte meegenomen ploertendoder, is hiervoor geen aanvullend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde diefstal van de portemonnee met inhoud. De verdachte heeft dit pertinent ontkend en de portemonnee is niet bij hem aangetroffen. Buiten de aangifte is er geen aanvullend bewijs in het dossier aanwezig op grond waarvan de diefstal van de portemonnee wettig en overtuigend bewezen kan worden. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 juli 2016 de ketting heeft weggenomen uit de woning van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank. [2]
Ten aanzien van parketnummer 01/860021-17.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen als na te melden op grond van de bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 juni 2016, p. 4-5 van het einddossier;
 Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen motorfiets, d.d. 16 juni 2016, p.8 van het einddossier;
 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2016, p. 9-10 van het einddossier;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 september 2017.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(parketnummer 01/880071-16):
1.
Subsidiair
op 11 juli 2016 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen met kracht met de vuisten en een houten stok in/op het gezicht en het hoofd en de rug en het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestompt en geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 11 juli 2016 te Uden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden (konings)ketting toebehorende aan [slachtoffer] .
(parketnummer 01/860021-17):
in de periode van 12 juni 2016 tot en met 18 juni 2016 te Uden, een goed te weten een motor (Suzuki Madura [kenteken] ) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden als omschreven in het reclasseringsrapport en een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk staat aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf gepast zijn in combinatie met alle bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd in het reclasseringsadvies. Verdachte zou die straf aanvaarden met een proeftijd van 2 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, diefstal van een gouden ketting en opzetheling van een motor.
Op 11 juli 2016 is verdachte samen met [medeverdachte] in de nacht naar de woning van het slachtoffer gegaan en zij hebben hem daar mishandeld. Verdachte heeft het slachtoffer tot bloedens toe met een houten stok op het hoofd en zijn rug geslagen. Verdachte heeft hierna tevens een gouden ketting uit de woning van het slachtoffer meegenomen. Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat hij er niet voor terugschrikt om, al dan niet samen met anderen, grof geweld tegen andere mensen te gebruiken. Dat deze mishandeling uiteindelijk niet tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft geleid, is niet aan verdachte te danken geweest. Het moet voor het slachtoffer een schokkende ervaring zijn geweest om in zijn eigen woning zo te worden toegetakeld en daarnaast te worden beroofd van een voor hem dierbaar sieraad. Verdachte heeft zich kennelijk in het geheel niet bekommerd om de gevolgen van zijn gewelddadig gedrag. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de door slachtofferhulp ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het helen van een motor. Hij heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander waarbij de oorspronkelijke eigenaar van de motor is gedupeerd en het eigendomsrecht is geschonden.
Het initiatief tot het plegen van alle bewezen verklaarde strafbare feiten ging (mede) uit van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Justitiële documentatie
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte reeds meerdere malen met politie en justitie in aanraking is geweest voor geweldsdelicten.
De gedragskundige rapportages
Over de persoon van verdachte zijn meerdere reclasseringsrapportages uitgebracht (4 november 2016, 7 november 2016 en 13 september 2017). In alle rapportages wordt geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden. In de laatste rapportage worden als voorwaarden genoemd een meldplicht, behandelverplichting - ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen en overige voorwaarden betreffende verdachtes gedrag. In dit rapport wordt verdachte beschreven als een persoon die onvoldoende vaardigheden heeft opgebouwd om zich op verschillende niveaus in het leven goed staande te kunnen houden. Verdachte is wel gemotiveerd, maar er is veel onmacht. De begeleiding die verdachte nodig heeft ziet op het gebied van wonen en financiën en heeft als doel een meer stabiel leven op te bouwen zonder recidive.
Tevens is verdachte psychologisch onderzocht door drs. F.C.P. Zuidhof, forensisch GZ-psycholoog. In zijn rapport van 13 september 2016 wordt beschreven dat er sprake is van een hoog risico op gewelddadig gedrag. De kernproblematiek is als structureel en in de kern als resistent voor verandering te kwalificeren. De beïnvloedingsmogelijkheden zijn gering. Verdachte staat er in het leven in feite alleen voor. Zonder hulp en steun is het risico dat verdachte zich schuldig maakt aan crimineel gedrag al dan niet met agressie groot. De psycholoog adviseert reclasseringstoezicht om verdachte toe te leiden naar een maatschappelijk aanvaardbare plaats in de samenleving. Verdachte heeft hulp en steun nodig bij het vinden van huisvesting, werk en een opleiding. Een aanvullende agressietraining zou passend zijn.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit de gedragskundige rapportages.
De straf
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank verdachte niet veroordeelt voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit (01/880071-16) en de overige feiten kennelijk anders weegt dan de officier van justitie.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank zal dan ook overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, zijnde 3 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals in het Reclasseringsadvies (voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever - advies ten behoeve van de rechtszitting d.d. 13 september 2017) beschreven.
De rechtbank acht het daarbij van belang dat aan het voorwaardelijke deel van de straf een langere proeftijd wordt verbonden dan gebruikelijk. Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat was gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en nu verdachte – naar blijkt uit zijn documentatie – reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder een fors geweldsdelict met een lange gevangenisstraf en gelet op de inschatting door de psycholoog van de recidivekans als hoog, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarnaast heeft de Reclassering bij een langere proeftijd meer mogelijkheden voor begeleiding onder de op te leggen bijzondere voorwaarden. Om deze redenen zal de rechtbank aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf een proeftijd van 3 jaar verbinden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, hoofdelijk voor de drie verdachten. De officier van justitie heeft zich over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente niet expliciet uitgelaten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de vordering van de benadeelde partij die ziet op de diefstal van de portemonnee (primair) niet ontvankelijk te verklaren, aangezien de verdediging heeft verzocht om vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de vordering van de benadeelde partij die ziet op de diefstal van de portemonnee af te wijzen, nu niet is gebleken waarom de verzekering deze anders dan de ketting, niet heeft vergoed.
Ten aanzien van de medische kosten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt ook voor de kosten van verlies van arbeidsvermogen, hoewel die volgens de raadsvrouw onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsvrouw verzoekt de vordering die ziet op immateriële schade af te wijzen, althans aanzienlijk te matigen.
Beoordeling.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair 01/880071-16
De rechtbank acht, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering toewijsbaar.
Gedeeltelijke toewijzing materiële schadevergoeding
De rechtbank acht toewijsbaar de materiële schadevergoeding ten aanzien van medische kosten ad € 318,88 en de reiskosten ad € 4,38 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, zijnde 30 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Gedeeltelijke toewijzing immateriële schadevergoeding
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de hierna te noemen onderdelen van de vordering.
Niet-ontvankelijk deel materiële posten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de materiële schadepost “verlies arbeidsvermogen”, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen gezien de verschillende uitbetalingsposten en vergoedingen op de ingebrachte loonstroken van de benadeelde partij. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de materiële schadeposten “portemonnee (dagwaarde)” , “papiergeld in de vorm van € 20,-,
€ 10,- en € 5,- biljetten” en “vervanging kentekenbewijs” nu verdachte van het feit wordt vrijgesproken waarop deze vorderingen van de benadeelde partij betrekking hebben.
Niet-ontvankelijk deel immateriële schadevergoeding
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade, voor zover deze het bedrag van € 1.000,- te boven gaat. Dit onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel (in zoverre) zou een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan voornoemde onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente:
- ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36f, 45, 57, 63, 302, 310 en 416.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder parketnummer 01/880071-16 onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder parketnummer 01/880071-16 onder 1 subsidiair en onder 2 en het tenlastegelegde onder parketnummer 01/860021-17 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/880071-16 feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandelingT.a.v. 01/880071-16 feit 2:
diefstalT.a.v. 01/860021-17:
opzethelingverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.

T.a.v. 01/880071-16 feit 1 subsidiair, feit 2, 01/860021-17:Gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van (drie) 3 jaren

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

-zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland, regio Zuid (088-80415040) en zich zal blijven melden zo frequent en zo lang de Reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
-zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de Reclassering worden gegeven;
-zal meewerken aan een intake, afname diagnostiek en eventueel hieruit voortvloeiende behandeling bij forensische polikliniek het DOK of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
-gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de Reclassering ofwel zich zal inzetten voor ambulante woonbegeleiding in geval van een zelfstandige woonsituatie;
-zich gedurende de proeftijd zal inzetten voor ambulante ondersteuning van stichting Jan Arends of een soortgelijke instelling;
-gedurende de proeftijd de benodigde acties zal ondernemen om zijn schulden af te lossen, ook als dit inhoudt meewerken aan bewindvoering en/of schuldhulpverlening in het kader van de WSNP, zolang de Reclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding zolang de Reclassering dit nodig acht.

T.a.v. 01/880071-16 feit 1 subsidiair:Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.323,26 subsidiair 23 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.323,26 (zegge: éénduizend driehonderddrieëntwintig euro en zesentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.000,- immateriële schade en een bedrag van EUR 323,26,- materiële schade (posten: reiskosten en medische kosten).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) de mededaders is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente: - ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag EUR 1.323,26 (zegge: éénduizend driehonderddrieëntwintig euro en zesentwintig eurocent), te weten EUR 1.000,- immateriële schade en een bedrag van EUR 323,26,- materiële schade (posten: reiskosten en medische kosten).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente:
- ten aanzien van de reiskosten en medische kosten vanaf 30 januari 2017 (zijnde de datum van indiening van de vordering van de benadeelde partij) tot aan de dag der algehele voldoening;
- ten aanzien van de immateriële schade vanaf 11 juli 2016 (zijnde de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 10 oktober 2017.
BIJLAGE MET BEWIJSMIDDELEN VOOR DE BEWEZEN VERKLAARDE FEITEN MET PARKETNUMMER 01/880071-16

Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:


aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 juli 2016, p.164-166
[pag. 164]
Op zondag 10 juli 2016 omstreeks 20.15 uur ben ik naar de [café] in Uden gegaan. Omstreeks 22.30 uur ben ik naar huis gegaan. (…) Toen ik thuis was is [betrokkene 1] een biertje bij mij komen drinken. Even later stond ook [betrokkene 2] voor de deur en die is ook een biertje komen drinken. [betrokkene 1] ging tegen 00.00 uur naar huis. Toen [betrokkene 2] zijn bier op had is hij ook weg gegaan. Ongeveer drie minuten later ging de deurbel. Ik deed de deur open. Voor mij stonden twee gasten. Een van de twee gasten heb ik wel vaker gezien, die andere heb ik nog nooit eerder gezien. Die gast die ik wel vaker heb gezien vroeg hoe het met me was en of ze binnen mochten komen. Ik zei dat dat goed was en liet de twee gasten binnen. Ik liep voor hen naar de keuken en in de keuken kreeg ik opeens een harde klap in mijn gezicht. Ik kreeg van allebei de gasten klappen. Vervolgens zijn we tijdens de worsteling in de gang beland en werd er nog steeds op mij ingeslagen. Er werd geslagen met vuisten en volgens mij ook met een houden stok welke bij mij in de keuken staat. Mijn ketting is van mij afgepakt.
[pag. 165]
Ik moest van de arts eigenlijk in het ziekenhuis blijven maar dit wilde ik absoluut niet. Ze hebben een scan gemaakt, en bloed geprikt. Ik had 4 gaten in mijn hoofd en ik heb mijn ribben gekneusd.
(…) Mijn ketting is mij alles waard, dus doe ik toch maar aangifte.
In de bijlage bij de aangifte staat vermeld dat een lange goudkleurige ketting is ontvreemd.

Medische gegevens/letsel aangever [slachtoffer] , d.d. 27 juli 2016, p. 169
Barst wond achterhoofd, gebroken staartbeen, schaafwond, blauwe plekken, schaafwonden, diffuus lichaam.

Aanvullende verklaring aangever [slachtoffer] , d.d. 19 augustus 2016, p. 196-201
[pag. 197] V: Kun jij ons eens zo exact mogelijk beschrijven wat de rol was van de verdachte waarvan jijzelf met zijn identiteit “ [naam 1] (
de rechtbank begrijpt verdachte [verdachte]) bent gekomen?
A: Deze heeft het grootste aandeel want die heeft mij het hardst geslagen. Ik heb mijn deur opengetrokken en die 2 personen staan voor mijn neus. Ik heb ze binnen gelaten en ik draai mij om en na ongeveer 2 stappen werd er op mijn ingehakt. De andere persoon, niet zijnde [naam 2] heeft mij de eerste klap gegeven (
de rechtbank begrijpt [medeverdachte]). Ik kreeg recht op mijn gezicht een vuistslag van deze persoon.
(…)
Ik kan u zeggen dat [naam 2] mij meerdere malen met een knuppel op mijn rug en gezicht
heeft geslagen. [naam 2] deed dit op het moment dat ik die andere persoon vast had.
V: Je had die ander vast, wat gebeurde er?
A: Toen ik die eerste klap had gekregen heb ik die persoon vastgepakt. Ik was iets
meer dan die persoon en drukte hem op mijn aanrecht. Toen ik in deze
worsteling was kreeg ik vervolgens van [naam 2] meerdere klappen waardoor ik ook buiten
bewust zijn ben geraakt. Dit was maar een korte tijd. Toen ik klappen kreeg van
[naam 2] ben ik onderuit gegaan en heb ik kans gezien om die andere persoon in een van
zijn kuiten te bijten. Ik lag op de grond en er werd vanachter op mij ingehakt door
[naam 2] . [pag. 198]
V: Je geeft aan dat je op het moment dat je terwijl je aan het vechten was met die
andere persoon, je voortdurend werd geslagen. Door wie?
A: [naam 2] .
V: Waar sloeg hij jou mee?
(…)
A: Met een stok over mijn rug heen.
V: Hoe vaak heeft [naam 2] je geslagen?
A: Als je alle verwondingen op mijn rug en mijn hoofd ziet, moet dat een keer of 8 a 10 geweest zijn.
V: Met welke kracht sloeg hij je?
A: Voluit.
V: Die vuistslag die die andere persoon jou gaf, waar werd je geraakt?
A: Op mijn gezicht, op mijn rechteroog.
V: Met welke kracht werd die klap gegeven.
A: Ook voluit. Een dag naderhand was mijn oog goed blauw, geel en paars in ieder
geval.

Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 augustus 2016, p. 183
De door aangever “bekende” dader blijkt te zijn [verdachte] (
[verdachte])

Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 september 2017
Ik ben met [medeverdachte] aan de deur gegaan. Ik wilde wraak nemen. Ik heb ingegrepen toen het gevecht tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] uit de hand liep. Ik heb hem geslagen met een houten stok die daar in de keuken stond.
Uit wraak heb ik de ketting gepakt.

Getapt telefoongesprek tussen [verdachte] en NN-man
[pag. 47 ]
1: Ik ben op de vlucht, op het moment woon ik in Rotterdam. Ik heb het verknald, man.
2: Wat heb je gedaan?
1: In Uden, zeg maar, zo’n kerel, weet je, die had zo’n ‘kunstketting’ van drieduizend euro. Zo’n tien millimeter, weet je. Toen heb ik hem een beetje toegetakeld. Maar iets... ja een beetje te erg, weet je. Hij is op z’n hoofd gevallen. Hij ligt in het ziekenhuis, die vent.
(…) Ja. Met een collega/vriend ben ik ‘s nachts aan de deur geweest, en heb gedaan alsof ik iets bij hem wilde kopen, weet je, zo’n pakketje. (…) Ik heb een slagstok gepakt, weet je. Op zijn kop geslagen. Tien keer, of zo, weet je.

Proces-verbaal verhoor [verdachte] , d.d. 11 augustus 2016, p. 84-92
[pag. 88]
Bij de voordeur zag ik op de dorpel een halsketting liggen. Dit was de ketting waarvan jullie een foto hebben laten zien en die gestolen zou zijn. Die raapte ik op. (…)
De ketting had ik in mijn jaszak.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, onderzoek [onderzoeksnaam] , proces-verbaal nummer PL2100-2016154667, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 200. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maas en Leijgraaf, registratienummer: PL2100-2016134405.