ECLI:NL:RBOBR:2017:5303

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
01/879034-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit en diefstal met geweld en afpersing

Op 6 oktober 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verboden wapenbezit, diefstal met geweld en afpersing. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 januari 2017 een vuurwapen van categorie III, te weten een Manurhin/Walther 7.65 mm, voorhanden had en dat hij in de periode van 5 januari tot en met 12 januari 2017 samen met anderen mobiele telefoons, een horloge, een armband, een tas en kleding van het slachtoffer heeft weggenomen, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn mededaders gedurende een week het slachtoffer onder druk hebben gezet om een geldbedrag te betalen, waarbij ook de opa en oma van het slachtoffer betrokken werden. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer, ondanks enkele inconsistenties, voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, en de rechtbank gelastte de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en de munitie. Tevens werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroepen voor een periode van 392 dagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879034-17
V.I. zaaknummer: 99/000437-24
Datum uitspraak: 06 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 maart 2017. Ter terechtzitting van 30 juni 2017 is de (voorlopige) tenlastelegging conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie aangepast.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 september 2017 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 12 januari 2017 te Waalre een of meer (vuur)wapens van categorie III, te weten een Browning 7.65, en/of munitie van categorie III, te weten 7 patronen, voorhanden heeft gehad;
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2017 tot en met 12 januari 2017 te Waalre en/of Best en/of Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval (telkens) in het arrondissement Oost-Brabant,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer mobiele telefoons en/of een horloge en/of een armband en/of een tas en/of kleding en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2017 tot en met 12 januari 2017 te Waalre en/of Best en/of Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval (telkens) in het arrondissement Oost-Brabant,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoons en/of een horloge en/of een armband en/of een tas en/of kleding en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] een woning heeft/hebben laten binnen
gaan en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij zich moest uitkleden en/of (vervolgens) gezegd dan wel duidelijk gemaakt dat ze geld moesten hebben en/of (vervolgens) in een auto hebben doen plaats nemen en/of (vervolgens) is/zijn gaan rijden en/of (vervolgens) (via facebook) één of meer berichten heeft/hebben gestuurd aan die [slachtoffer] dat hij
- "ID of paspoort moest pakken en vandaag langsgaan om die 6 op te nemen, ik
wil vandaag bericht van je, en die 6, je kan het gwoon opnemen met je ID.
Niks uithalen mij berichten voor vanmiddag 5 u met de 6." en/of
- "Los die schuld in, dan is alles cool kan je verder gaan."
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De zaak met V.I. zaaknummer 99/000437-24 is aangebracht bij vordering van 13 januari 2017. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de gehele periode van in totaal 392 dagen, met betrekking tot de bij vonnissen van de meervoudige strafkamers van de rechtbank Limburg van 10 juni 2015 onder parketnummer 03/659331-14 en van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2013 onder parketnummer 01/898025-13 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraffen voor de duur van 27 maanden respectievelijk 1 jaar.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De periode van 392 dagen van de voorwaardelijke invrijheidstellingen en op grond van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht daarmee ook de proeftijd, is daadwerkelijk aangevangen op 7 juni 2016.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd beide feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat sprake is van diefstal met geweld en afpersing, in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte van beide feiten vrij te spreken.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte weliswaar een vuurwapen in zijn bezit had, maar dat dit een Walther, merk Manurhin, betrof en niet een Browning zoals in de tenlastelegging is vermeld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaring van aangever [slachtoffer] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt en het dossier geen bewijs bevat voor de aanwezigheid van verdachte op het moment dat het tenlastegelegde zou hebben plaatsgevonden noch dat verdachte deel uitmaakte van een gezamenlijk plan hiertoe.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank zal allereerst ingaan op het tenlastegelegde onder 1.
Verbalisanten AOT Zuid 318 en 332 hebben gerelateerd dat verdachte [verdachte] op 12 januari 2017 werd aangehouden op de parkeerplaats van [naam 1] te Aalst. Bij onderzoek aan de kleding van [verdachte] werd in de broeksband een handvuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen was geladen met volmantel patronen. Er zaten meerdere patronen in de houder en het wapen was geladen met een patroon in de kamer [2] .
Het onder [verdachte] inbeslaggenomen wapen en de patronen zijn onderzocht door verbalisant [verbalisant 1] , opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie. Hij heeft gerelateerd dat het wapen een semi-automatisch centraalvuur pistool is van het merk Manurhin, model PP (Polizei Pistole), kaliber 7,65 millimeter. Het pistool was onder meer voorzien van de aanduiding “Lic.Walther.PP”. Het pistool merk Walther, model PP, werd door Manurhin in licentie geproduceerd. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1, van de Wet wapens en munitie. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verder gerelateerd dat bij het pistool 7 volmantel centraalvuur kogelpatronen aanwezig waren van het kaliber .32 auto (kaliberaanduiding in inches van 7.65 millimeter). Het betreft munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. De munitie is geschikt om te worden verschoten met genoemd pistool [3] .
Verdachte heeft het tenlastegelegde, zowel bij de politie als ter terechtzitting, bekend [4] .
De rechtbank is van oordeel dat het tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier niet anders kan zijn dan dat de steller der tenlastelegging daarin het verwijt tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte in het bezit was van het vuurwapen dat onder hem na zijn aanhouding inbeslaggenomen is en daarna door een wapendeskundige is onderzocht. Tegen die achtergrond moet het in de tenlastelegging in regel 2 genoemde merk van het vuurwapen, te weten “Browning”, als een kennelijke vergissing worden aangemerkt en moet daarvoor in de plaats “Manurhin/Walther” worden gelezen. De rechtbank herstelt deze fout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting was het verdachte duidelijk waartegen hij zich moest verdedigen en is hij hierdoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een schending van enig belang niet aan de orde is, nu de advocaat-generaal bij het gerechtshof de tenlastelegging op dit punt op de voet van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering kan wijzigen, voor het geval de verbeterde lezing door de rechtbank niet toelaatbaar zou moeten worden geacht.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank zal nu ingaan op het tenlastegelegde onder 2.
Juridisch kader
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechtbank vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en ervoor mag kiezen daaruit slechts dat te gebruiken wat haar deugdelijk en dienstig voorkomt. Dat betekent dat de rechtbank die gedeelten van een getuigenverklaring mag gebruiken die zij voor de redengeving van de bewezenverklaring betrouwbaar acht en andere delen terzijde kan stellen indien zij deze - bijvoorbeeld omwille van gebrek aan betrouwbaarheid - van geen waarde acht.
Voorts geldt dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Voor zover het verweer van de verdediging ten aanzien van dat laatste op een ander standpunt berust, dat wil zeggen voor zover is betoogd dat voor de in de tenlastelegging verfeitelijkte geweldshandelingen telkens meer bewijs voorhanden moet zijn dan de verklaring van aangever wil tot een bewezenverklaring kunnen worden gekomen, berust het verweer op een standpunt dat geen steun vindt in het recht.
Het bewijsminimumvoorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar zijn en anderzijds het oordeel dat zijn verklaringen in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het feit dat de verklaringen van de aangever al dan niet op onderdelen betrouwbaar worden geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaringen van de aangever kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaringen betrouwbaar zijn.
Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen. Anders gezegd: het steunbewijs dient contextueel in voldoende verband te staan met de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het staat de feitenrechter niettemin uit het oogpunt van zijn verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke bewijsbeslissing vrij om het hiervoor weergegeven kader, als de zaak daarom vraagt, strenger toe te passen door bijvoorbeeld te eisen dat het steunbewijs uit objectieve en concreet verifieerbare gegevens bestaat of dat de verklaring van aangever op elk onderdeel in een andere bron bevestiging vindt.
Onderhavige zaak is een voorbeeld waarin het voor de hand ligt om de verklaring van aangever met de nodige behoedzaamheid tegemoet te treden en om hoge eisen te stellen aan het steunbewijs, aangezien, zoals dat hierna zal worden vastgesteld, aangever op verschillende onderdelen en bij verschillende gelegenheden soms aantoonbaar leugenachtig en soms ongeloofwaardig heeft verklaard.
Een en ander brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Beoordeling
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 januari 2017 een afspraak heeft gemaakt met verdachte [verdachte] en dat op dezelfde dag een ontmoeting heeft plaatsgevonden, waarbij [verdachte] hem een monster wiet heeft gegeven. [slachtoffer] heeft vervolgens [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1] ) benaderd en zij zijn samen naar de toko “ [naam 2] ” in Eindhoven gereden om meer te kunnen zien van de partij wiet. Aldaar zijn [slachtoffer] en [betrokkene 1] ingestapt in een auto, waarin [verdachte] en een ander persoon waren gezeten. Deze andere persoon trad op als chauffeur. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat zij vervolgens vanuit Eindhoven naar Den Bosch zijn gereden [5] .
De verklaring van [slachtoffer] vindt op dit punt steun in de verklaringen van [verdachte] , [betrokkene 1] , het relaas van verbalisanten omtrent de camerabeelden van de toko, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , het relaas van verbalisant [verbalisant 2] omtrent de onder medeverdachte [medeverdachte 2] inbeslaggenomen auto en de verklaring van [medeverdachte 2] .
Immers:
- [verdachte] heeft verklaard dat hij een ontmoeting heeft gehad met [slachtoffer] in verband met handel en dat hij [slachtoffer] heeft opgehaald met een auto [6] ;
- [betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij samen met [slachtoffer] naar de toko in Eindhoven is gereden, dat zij aldaar zijn ingestapt in een auto waarin twee personen zaten en dat zij naar Den Bosch zijn gereden [7] ;
- Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat zij de camerabeelden van de bewakingscamera van de Aziatische supermarkt “ [naam 2] ” van 5 januari 2017 hebben uitgekeken. De camera heeft zicht op een gedeelte van de parkeerplaats die voor de ingang is gesitueerd. Verbalisanten zien dat twee personen, die zij herkennen als [slachtoffer] en [betrokkene 1] , rondkijken over de parkeerplaats. Verbalisanten zien een lichtkleurige Peugeot 206 de parkeerplaats oprijden. Zij zien verder dat de wieldop van deze auto rechtsvoor ontbreekt. De bijrijder stapt uit en schudt een hand met [slachtoffer] en [betrokkene 1] . Vervolgens stappen [slachtoffer] en [betrokkene 1] achterin de auto, waarna de auto om 15:51:48 uur vertrekt [8] ;
- [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] in Eindhoven heeft opgehaald op verzoek van een kennis, dat hij heeft opgetreden als chauffeur en dat zij naar Den Bosch zijn gereden [9] . [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij blijft bij zijn bij de politie afgelegde verklaring, dat hij heeft opgetreden als chauffeur en [slachtoffer] heeft opgehaald;
- Onder [medeverdachte 2] is een personenauto, Peugeot 206, kenteken 38-LL-TJ inbeslaggenomen [10] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat deze auto op naam staat van [medeverdachte 2] en dat de wieldop van het rechtervoorwiel ontbreekt [11] ;
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een auto op naam had staan, dat de politie deze inbeslaggenomen heeft en dat het een Peugeot 206 was [12] .
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat [verdachte] , [betrokkene 1] , de chauffeur en hijzelf een appartement in Den Bosch zijn binnengegaan. In het appartement werd hij meteen door een onbekend persoon, niet zijnde [verdachte] of de chauffeur, in de woonkamer tegen de muur gezet. De onbekende persoon zei dat hij al zijn zakken leeg moest maken en heeft een pistool op zijn hoofd gezet. De onbekende persoon heeft hem naar voren geduwd en hij moest op de grond gaan liggen, alwaar de chauffeur een pistool op zijn hoofd heeft gezet. De chauffeur en de onbekende persoon hebben in zijn zakken gevoeld en vervolgens moest hij zich van de onbekende persoon uitkleden. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij later heeft gedacht dat ze op geld uit waren. Hij mocht zich van de onbekende persoon gedeeltelijk weer aankleden en de chauffeur heeft hem in de gang gezet [13] . [slachtoffer] heeft verklaard dat onder andere zijn afgepakt: twee telefoons, horloge, armband, tasje, jas en pet. De pet was van het merk The North Face [14] .
De verklaring van [slachtoffer] vindt op dit punt onder meer steun in de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] en de relazen van een viertal verbalisanten omtrent genoemde pet.
Immers:
- [verdachte] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] en anderen een woning is binnengegaan [15] ;
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij in Den Bosch een appartement zijn binnengegaan [16] ;
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij aanwezig is geweest in het appartement in Den Bosch [17] ;
- Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij samen met [slachtoffer] naar het appartement in Den Bosch heeft gezocht en dat het appartement [adres 2] moet betreffen [18] . Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben gerelateerd dat genoemd appartement op 12 januari 2017 is doorzocht en dat in de woonkamer een donkerblauwe baseball pet, merk The North Face werd aangetroffen [19] . Verbalisant [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat aan [slachtoffer] de aangetroffen pet is getoond en dat [slachtoffer] zei dat dit zijn pet is die hij op 5 januari 2017 droeg en in het appartement van hem was afgenomen. [slachtoffer] gaf aan dat hij het prijskaartje en het bonnetje van de aankoop nog in zijn bezit had, waarvan foto’s bij het dossier zijn gevoegd [20] .
De rechtbank zal later verder ingaan op de aanwezigheid van een vuurwapen, het geweld en de weggenomen goederen.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat de onbekende persoon en de chauffeur hem in de auto hebben gezet. [verdachte] is niet meegegaan, de chauffeur was wederom de chauffeur en de onbekende persoon zat naast [slachtoffer] op de achterbank en hield steeds een pistool in zijn knieholte. Ze zijn naar het huis van de opa en oma van [slachtoffer] gereden. De onbekende persoon heeft [slachtoffer] – toen ze van de auto naar de woning liepen – gezegd dat hij, [slachtoffer] , een ongeluk had veroorzaakt met de auto van de onbekende persoon en dat zou schade hebben opgeleverd. Hij moest meewerken en zij zouden het woord voeren. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij de woning van zijn opa en oma binnen zijn gegaan en de onbekende persoon steeds het woord heeft gevoerd. De onbekende man noemde een bedrag tegen zijn opa en wilde daar de helft van [21] .
De verklaring van [slachtoffer] op dit punt vindt onder meer steun in de verklaringen van zijn opa en oma en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Immers:
- getuige [getuige 1] , zijnde de oma van aangever [slachtoffer] , wonende aan de [adres 3] , heeft verklaard dat op 5 januari 2017 omstreeks 17.30 uur werd aangebeld en dat zij haar kleinzoon [slachtoffer] en 2 onbekende mannen, een grote knappe getinte man en een blanke man, voor de deur zag staan. [slachtoffer] vertelde dat hij schulden had. Hij was overstuur en wanhopig. [slachtoffer] zou met toestemming van de donkere man in zijn auto hebben gereden en schade hebben veroorzaakt. [getuige 1] heeft verder verklaard dat zij het raar vond dat [slachtoffer] geen jas aan had [22] ;
- getuige [getuige 2] , zijnde de opa van aangever [slachtoffer] , heeft verklaard dat de grote getinte man de hele tijd het woord voerde. [slachtoffer] maakte een erg angstige en nerveuze indruk. De grote man vertelde dat hij een auto had, dat [slachtoffer] de auto kapot had gereden en dat de auto een waarde had van € 12.000,00. De grote man wilde wel akkoord gaan met
€ 5.000,00 omdat getuige [getuige 2] aan het protesteren was over de afhandeling van de schade. Getuige [getuige 2] kreeg het idee dat er iets niet helemaal in de haak was. De man wist het kenteken van de auto niet en had ook geen groene kaart. [slachtoffer] heeft helemaal niks gezegd. Getuige [getuige 2] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] als enige geen jas aan had, terwijl het best koud was buiten en hij heeft [slachtoffer] ook niet met een telefoon gezien [23] ;
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij naar de opa en oma van [slachtoffer] zijn gereden en dat [slachtoffer] aan zijn oma vertelde dat hij schulden had [24] ;
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij mee is gereden naar de opa en oma van [slachtoffer] en dat hij daar binnen is geweest samen met [medeverdachte 1] . Hij heeft ook verklaard dat buiten de woning van opa en oma het verhaal over de schade aan de auto is bedacht [25] .
De rechtbank zal, zoals reeds vermeld, later verder ingaan op de aanwezigheid van een vuurwapen.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij vervolgens weer werd meegenomen in de Peugeot, dat zij naar Best zijn gereden, dat hij daar uit de auto werd gezet en moest huilen. Van de stevige man had hij een briefje gekregen met daarop een 06 nummer. Vanaf zaterdag tot en met vrijdag had hij de tijd om dit nummer te bellen en te betalen. [26]
De verklaring van [slachtoffer] op dit punt vindt steun in het relaas van verbalisant [verbalisant 7] en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Immers:
- verbalisant [verbalisant 7] heeft gerelateerd dat op 5 januari 2017 om 18.55 uur een melding is binnengekomen van een locatie in Best, inhoudende onder meer dat er een verwarde man door de straat loopt, dat hij huilt, geen jas aan heeft en roept dat men hem moet helpen [27] ;
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft afgezet in Best [28] ;
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in Best uit de auto heeft gegooid. Hij heeft een briefje voor [slachtoffer] geschreven met daarop zijn oude telefoonnummer [29] .
De op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen afgelegde route op 5 januari 2017, te weten de route Eindhoven-Den Bosch-Waalre-Best, en de aanwezigheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto vindt verder in meer objectieve bron bevestiging, te weten in de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] , de telefoon van [medeverdachte 2] en de ARS-gegevens van de auto van [medeverdachte 2] [30] .
Intermezzo
De rechtbank stelt aan de hand van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden vast dat de verklaring van aangever, voor zover tot het bewijs gebezigd, op meerdere punten steun vindt in andere bronnen, ook op punten die contextueel verband houden met de aan de verdachten verweten gedragingen. Onder meer vindt de verklaring van de aangever op onderdelen steun in de verklaringen van de verdachten. De verdachten evenwel hebben op de terechtzitting een niet gewelddadige of op afpersing/diefstal gerichte context aan het geheel gegeven. De rechtbank zal hierna overwegen dat en waarom zij evenwel aan de door verdachten geschetste context voorbijgaat.
Diefstal met geweld c.q. afpersing
Verbalisant Van [verbalisant 8] heeft gerelateerd dat [slachtoffer] op zijn facebookaccount een tweetal berichten heeft ontvangen afkomstig van het facebookaccount van [verdachte] en een bericht afkomstig van het facebookaccount van [medeverdachte 2] . Van het facebookaccount van [verdachte] is op 6 januari 2017 om 08.07 uur een bericht gestuurd met de tekst: “ID of Paspoort pakken en vandaag langsgaan om die 6 op te nemen, ik wil VANDAAG bericht van je, en die 6, je kan het gewoon meteen opnemen met je ID. Niks uithalen mij berichten voor vanmiddag 5u met de 6”. Op 6 januari 2017 om 10.11 uur werd vanaf hetzelfde account een bericht gestuurd met de tekst “Los die schuld in, dan is alles cool kan je verder gaan”. Van het facebookaccount van [medeverdachte 2] werd op 8 januari 2017 om 12.40 uur een bericht gestuurd met onder meer de tekst “Yoo laat me ff iets weten [slachtoffer] ” [31] . Van [verbalisant 8] heeft gerelateerd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij de persoon op de foto op het facebookaccount van [betrokkene 2] herkent als zijnde de onbekende persoon waarover hij heeft verklaard [32] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 9] hebben gerelateerd dat een identieke foto is aangetroffen op een facebookaccount op naam van “ [medeverdachte 2] ” [33] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een facebookaccount heeft onder de naam [medeverdachte 2] en dat hij [slachtoffer] een bericht heeft gestuurd nadat hij nog aan de deur is geweest bij de opa en oma van [slachtoffer] . [34]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de betreffende twee berichten vanaf zijn facebookaccount naar [slachtoffer] heeft gestuurd. [35]
Verbalisant [verbalisant 9] heeft gerelateerd dat onder [verdachte] een telefoon inbeslaggenomen werd en dat deze nader is onderzocht. De Whatsapp conversatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] enerzijds en tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] anderzijds werd nader bekeken [36] .
De rechtbank acht de volgende berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] van belang.
7 januari 2017 [37]
[verdachte] : Ait anders gaan we ff langs
[verdachte] : Voor twee uur niks, dan gaan we langs
[verdachte] : Nada?
[medeverdachte 2] : Nee beter ff langs vanaaf
[medeverdachte 2] : Yoo heeft ie fb
[medeverdachte 2] : Maak ik ff account aan
[verdachte] : We gaan langs
[medeverdachte 2] : Ok morgen 11 uur in de ochtend
[medeverdachte 2] : Is zoiezo dom rijden met deze gladheid
8 januari 2017 [38]
[medeverdachte 2] om 08.01 uur: Yoo moet hier iets regelen nog plus beter dat ijzel wegtrekt ben tussen 12 en 1 bij jou
[verdachte] : Zorg dat je 11 uur hier bent
[verdachte] : Laat [medeverdachte 1] regelen zorg jij dat jij hier bent om elf uur
9 januari 2017 [39]
[medeverdachte 2] : Tot strks ben half twee
[verdachte] : Baby ook mee
[verdachte] : Bende aan gerede?
10 januari 2017 [40]
[verdachte] (geluidsfragment): Broer bel me effe en vergeet dat ding niet
[verdachte] : Jo vergeet de baby niet
11 januari 2017 [41]
[verdachte] om 08.54.34 uur: Die baby ligt osso
12 januari 2017 [42]
[verdachte] : Hij ging kijke wat ie kon regele vandaag
[verdachte] : Zalk kindje mee nemen?
[verdachte] : Baby
[verdachte] : Of ken die blijve ligge in bed
[medeverdachte 2] : Wat jij wil
[verdachte] : good
De rechtbank acht de volgende berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van belang.
7 januari 2017 [43]
[verdachte] : Wa doen maat
[medeverdachte 1] : Hebbe niks gehoord
[medeverdachte 1] : Moeten we da nie langs gaan?
[medeverdachte 1] : Moeten wij anders ze 2e gaan?
[medeverdachte 1] : Anders we gaan morgen vroeg rond 11
[medeverdachte 1] : Faking glad ook
[medeverdachte 1] : Dadelijk ongeluk
8 januari 2017 [44]
[medeverdachte 1] : Zijn tuswen 11 en 12
[verdachte] : Top
[medeverdachte 1] om 10.35 uur: Zijn er maat
[verdachte] : Kom r aan 1 min
10 januari 2017 [45]
[verdachte] : Die baby kan nie gebracht worde ofwel of heeft hij de Baby bij?
[verdachte] : Als ik die baby heb kan k t ook zelf fixe snapje
[medeverdachte 1] : Oke ja die heb ik bij
[medeverdachte 1] : Gooi ik die af?
11 januari 2017 [46]
[verdachte] om 08.54.04 uur: Heb jij die baby bij?
[medeverdachte 1] : Nee man
[medeverdachte 1] : Heeft h8j die nie bij
[verdachte] om 08.54.18 uur: Ok k ga m appe weer
[verdachte] om 08.55.42 uur: Heb k wel kindje nodig
[verdachte] om 08.55.47 uur: Hij wist niet of je hem bij had
12 januari 2017 [47]
[verdachte] : Ching ching
[medeverdachte 1] : Netjes man
[medeverdachte 1] : Is geregeld?
[verdachte] : Nog niet hij fb me
[verdachte] om 07.07 uur: Ik ga t regele vandaag
[medeverdachte 1] : Zie je straks
[verdachte] om 10.38 uur: Tot zo
[medeverdachte 1] om 11.49 uur: Ik ben er
De door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gemaakte afspraak om op 8 januari 2017 langs te gaan wordt bevestigd door het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , de verklaringen van getuige [getuige 1] , het relaas van verbalisant [verbalisant 3] en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Immers:
- verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben gerelateerd dat zij op zondag 8 januari 2017 om 12.20 uur het verzoek kregen om naar de [adres 3] te gaan. [getuige 1] , oma, verklaarde desgevraagd dat zij hoorde dat er aangebeld werd en dat zij naar de deur is gelopen. Zij zag een manspersoon aan de deur staan. Verbalisanten hebben verder gerelateerd dat [getuige 1] verklaarde de man te herkennen als een van de twee mannen die eerder aan de deur hadden gestaan, toen in het bijzijn van haar kleinzoon [slachtoffer] [48] ;
- getuige [getuige 1] , de oma van [slachtoffer] , heeft later verklaard dat de grote donkere knappe man de zondag daarna nog een keer aan de deur is geweest. [getuige 1] heeft verder verklaard dat zij hem niet binnen heeft gelaten en dat hij toen weer is vertrokken [49] ;
- verbalisant [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] op 8 januari 2017 omstreeks 12.00 uur de mast aanstraalde op de Eindhovenseweg in Aalst. De Eindhovenseweg loopt parallel aan de [adres 4] te Aalst (de rechtbank: gemeente Waalre) [50] ;
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 2] mee is geweest naar de woning van de opa en oma van [slachtoffer] [51] ;
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij nog aan de deur is geweest bij de familie van [slachtoffer] [52] .
Dat tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onderling wordt gecommuniceerd over het innen van geld bij [slachtoffer] door [verdachte] volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor weergegeven what’s app conversaties in onderlinge samenhang bezien met het relaas van verbalisant DR042 inzake de geldoverdracht.
Verbalisant DR042 heeft gerelateerd dat de politie op 12 januari 2017 via de Whatsapp van de telefoon van [slachtoffer] heeft gecommuniceerd met het telefoonnummer van [verdachte] . [verdachte] typt onder meer: “Ga jij die zes aftikke vandaag of niet”, “Id of paspoort pakke”, “Naar de bank gaan” “En opnemen”. [verdachte] typt op de vraag naar de spullen van [slachtoffer] : “Krijg je terug”, “Jou ketting enzo”, “Ligt bij die jongen in brievenbus”, “De rest krijg je van mij straks persoonlijk”. Vervolgens wordt de afspraak gemaakt dat [slachtoffer] het afgesproken geldbedrag in een fietstas stopt op een locatie bij het winkelcentrum [naam 3] in Waalre, nabij [naam 1] en dat [verdachte] bij het ophalen daarvan de spullen van [slachtoffer] achterlaat. [53]
Het hiervoor weergegeven relaas van verbalisant DR042 is ook ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot het door de verdachten wegnemen van zijn spullen. Die verklaring wordt verder ondersteund door de verklaringen van zijn oma en opa omtrent het niet dragen van een jas door [slachtoffer] en de verklaring van opa dat hij geen telefoon heeft gezien bij [slachtoffer] . Bovendien ondersteunt dit relaas met bijbehorende chatgeschiedenis de bedreigende context die [slachtoffer] aan het geheel geeft. Immers, [verdachte] typt in het kader van het betalen van geld onder meer:
- “ Je hebt al gelogen, vandaag is de laatste dag je weet de afspraak”
- “ We kunnen netjes afspreken en oplossen”
- “ Laat t nou nie z O ver kome”, “Je eigen keus”
- “ Oke, als je die drie geeft is t goed, ga k zeggen dat t goed is, dat je scooterongeluk hebt gehad”, “Om je te redde want jij weet nie wie hun zijn”
- “ Je wilt nie alles kwijt zijn geloof me”
- “ Ik heb je nu nog eennuitqeg (Rechtbank begrijpt: een uitweg) gven”. [54]
Verbalisanten AOT Zuid 318 en 332 hebben gerelateerd dat [verdachte] op 12 januari 2017 om 15.55 uur werd aangehouden op de parkeerplaats van [naam 1] te Aalst, onmiddellijk nadat hij een door verbalisanten in een fietstas achtergelaten pakketje had gepakt. Bij onderzoek aan de kleding van [verdachte] werd in de broeksband een handvuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen was geladen met volmantel patronen. Er zaten meerdere patronen in de houder en het wapen was geladen met een patroon in de kamer [55] .
In de woning van [medeverdachte 2] , waar ook [medeverdachte 1] verbleef, zijn patronen aangetroffen [56] . Blijkens het relaas van verbalisant [verbalisant 1] zijn deze patronen tevens geschikt om te worden verschoten in het pistool Manurhin [57] . Dat pistool is onder [verdachte] in beslag genomen [58] .
Uit de hiervoor weergegeven What’s app conversaties, in onderlinge samenhang bezien met het relaas van verbalisanten AOT Zuid 318 en 332, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met “baby” wordt bedoeld een vuurwapen. De what’s app conversatie van 10 januari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] waarbij achtereenvolgens wordt meegedeeld “het ding” respectievelijk “de baby” niet te vergeten, laat geen ruimte voor een uitleg die inhoudt dat met “baby” een persoon wordt bedoeld. Bovendien volgt uit de what’s app conversatie van 12 januari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] dat [verdachte] ergens naar toe gaat en zich afvraagt of hij dan “baby/kindje” mee zal nemen. De kort daarop volgende aanhouding van [verdachte] bij wie dan een vuurwapen wordt aangetroffen, is significant voor de betekenis van het woord baby in de what’s app gesprekken.
Voorts blijkt uit de what’s app gesprekken dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] afwisselend over “de baby” (het vuurwapen) beschikten. Hierbij speelt tevens mee dat in de woning van [medeverdachte 2] , waar [medeverdachte 1] ook verbleef [59] , voor het onder [verdachte] in beslaggenomen pistool geschikte patronen zijn aangetroffen. Het voorgaande is ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer] over de aanwezigheid van een vuurwapen in het appartement in Den Bosch en tijdens de autorit erna.
Dat in het appartement ten slotte ook geweld is gebruikt wordt – hoewel beperkt – bevestigd door het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 12] omtrent het waargenomen letsel bij [slachtoffer] . Zij hebben gerelateerd dat [slachtoffer] ten tijde van zijn aangifte op 5 januari 2017 een blauwe plek ter hoogte van zijn rechterooghoek had [60] .
Conclusie
Uit de hierboven weergegeven bewijsvoering vloeit voort dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat de situatie als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich hier niet voordoet.
Resteert de vraag of aan de verklaring van de aangever over de context van het geheel geloof moet worden gehecht ten koste van de verklaring van de verdachten.
De rechtbank stelt vast dat aangever [slachtoffer] op onderdelen wisselende, leugenachtige en inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Dat wil echter niet zeggen dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen in zijn totaliteit onbetrouwbaar moeten worden geacht, in ieder geval niet op die onderdelen die hiervoor door de rechtbank tot het bewijs zijn gebezigd. In dit geval teminder, nu zijn verklaringen op veel van die onderdelen contextuele verankering vinden in andere bronnen. De verklaring van [slachtoffer] voor het telkens bijstellen van zijn verklaringen, te weten het verhullen van zijn eigen activiteiten als drugsdealer, is naar het oordeel van de rechtbank invoelbaar en begrijpelijk, in aanmerking genomen bovendien dat zijn vader werkzaam is als politieagent.
Bij deze weging en waardering heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat verdachte en zijn medeverdachten op punten onderling tegenstrijdig zijn en hun verklaringen als onvoldoende worden beoordeeld om de verklaring van aangever en de hem ondersteunende bewijsmiddelen terzijde te stellen. Anders gezegd, de door de verdachten geschetste context past simpelweg niet in het hierboven weergegeven bewijs.
[medeverdachte 1] heeft eerst op 13 april 2017 op eigen verzoek bij de politie een verklaring afgelegd. Deze verklaring heeft hij aan de hand van een door hem ter voorbereiding op het verhoor opgestelde notitie afgelegd en op verdere vragen van de verbalisanten heeft hij geen antwoord willen geven. Zijn bij die gelegenheid afgelegde verklaring komt er in de kern op neer dat hij bij wijze van vriendendienst voor iemand anders als chauffeur is opgetreden door iemand (rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] ) op te halen die schulden had en om daar over een afspraak te maken. Wat er allemaal speelde weet hij niet en daar heeft hij ook geen betrokkenheid bij of enige vorm van bijdrage aan geleverd. Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] bij die lezing gepersisteerd en heeft hij wat betreft het tweede bezoek aan het adres van opa en oma van aangever op 8 januari 2017 verklaard dat hij min of meer bij toeval met [medeverdachte 2] is meegereden. Op verdere vragen van de rechtbank, in het bijzonder ten aanzien van de hierboven weergegeven What’s app gesprekken waaraan hij deelnemer is geweest en het ophalen van het geld door [verdachte] , heeft hij geen antwoord willen geven.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen. Eerst ter terechtzitting van de rechtbank is [medeverdachte 2] met een – hem ontlastende – lezing van de feiten gekomen. Deze komt er in de kern op neer dat hij nietsvermoedend in het appartement in Den Bosch zat, toen er drie jongens binnenkwamen en hij door aangever is gevraagd om mee te rijden naar zijn familie om daar geld op te halen. Het bezoek aan opa en oma en het schadeverhaal aan de auto is door aangever gefabriceerd om zijn spaargeld, dat bij opa en oma lag, te verkrijgen. Hij heeft aangever in Best uit de auto gegooid, omdat hij verontwaardigd was over hetgeen aangever jegens zijn opa en oma had ondernomen en hij heeft later contact gezocht met aangever om te horen of aangever, zoals [medeverdachte 2] hem had geïnstrueerd, alles tegen zijn opa en oma op te biechten. Wat betreft het latere ophalen van een geldbedrag, verklaart [medeverdachte 2] kortgezegd dat hij daar niets mee van doen heeft gehad.
[verdachte] heeft bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie in de kern bezien verklaard dat hij in het geheel betrokken is geraakt omdat hij tegen vergoeding als bemiddelaar is opgetreden door aangever “in verband met handel” in contact te brengen met anderen. In het appartement is tussen aangever en de andere personen gesproken over de “handel”, maar daar is hij verder niet bij geweest. Aangever en de anderen zijn vervolgens vertrokken en na een tijdje kwamen de anderen terug, zonder aangever. Het ophalen van het geld vlak voor zijn aanhouding, had hij op verzoek van iemand anders gedaan in verband met “een of ander schadegeval”. De afspraak was dat hij de centen zou ophalen en aangever zijn spullen zou teruggeven. Er is geen sprake van geweld geweest en evenmin is aangever gedwongen om geld af te dragen.
Nog daargelaten dat de verklaringen van de verdachten op geen enkele wijze met elkaar vallen te rijmen - hoewel de verdachten elkaar kennen en ook allemaal in deze kwestie betrokken zijn geweest - moet toch ook worden geconstateerd dat individueel bezien geen van deze verklaringen valt te rijmen met bijvoorbeeld de belastende inhoud van de hierboven weergegeven facebook berichten en What’s app gesprekken in combinatie bezien met de overige bewijsmiddelen. Daaruit vloeit immers voort:
- dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] contact zoeken met aangever, waarbij [verdachte] dat zonneklaar doet in verband met de betaling van een geldbedrag door aangever;
- dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] een afspraak wordt gemaakt voor “nog” een “bezoek”, dat klaarblijkelijk ziet op het bezoek aan opa en oma op 8 januari;
- dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] in verband met deze gehele kwestie wordt gesproken over “baby” en “kindje”, waarmee, naar de rechtbank al heeft overwogen, klaarblijkelijk op het wapen wordt gedoeld dat uiteindelijk in bezit bij [verdachte] bij gelegenheid van diens aanhouding wordt aangetroffen;
- dat [verdachte] in rechtstreeks contact met - naar hij meent – aangever afspraken maakt over de betaling van een geldbedrag, hij daarin blijk geeft met de anderen samen te werken en evident druk uitoefent op aangever zodat van enige vrijblijvendheid van die laatste geen sprake is en
- dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt gesproken over het feit dat de aanstaande betaling van geld door aangever is geregeld (“ching ching”).
Geconstateerd moet worden dat de verklaringen van de verdachten juist op het punt van de belastende inhoud van de What’s app gesprekken, die naadloos passen binnen de context van een driemanschap dat van aangever onder dreiging geld tracht af te dwingen, verstoken blijven van een adequate verklaring. [medeverdachte 1] heeft zich – ondanks uitdrukkelijke uitnodigingen van de rechtbank – op dit punt net als [verdachte] ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen en [medeverdachte 2] is niet verder gekomen dan de mededeling dat hij heel veel What’s app berichten stuurt en zich, behoudens een enkele oppering van een mogelijke verklaring, niet kan herinneren waar deze specifieke berichten over gaan.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de verdachten in de weging en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal onvoldoende gewicht in de schaal kunnen leggen.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank nog het volgende.
Voor het aannemen van medeplegen dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten en een gezamenlijke uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat sprake is van medeplegen.
[verdachte] heeft een afspraak gemaakt met [slachtoffer] op 5 januari 2017, hij was aanwezig tijdens de autorit naar Den Bosch, hij was in het appartement in Den Bosch aanwezig, hij heeft zich beziggehouden met het innen van het geld, hij heeft daar overleg over gevoerd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , hij heeft het geld op 12 januari 2017 in ontvangst genomen en beschikte in relatie met het innen van het geld over een vuurwapen, waarover hij ook contact heeft gehad met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Verder wijst de aanwezigheid van een vuurwapen in het appartement op planvorming inzake het dreigen met geweld. Dat niet is komen vast te staan dat [verdachte] zelf geweldshandelingen heeft verricht staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat sprake was van een zodanig hechte, intensief en planmatig nauw samenwerkende, dadergroep, dat niet van belang is wie van de personen welke rol bij of rond het plegen van de feiten heeft vervuld.
De rechtbank heeft uit de inhoud van de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen aldus de overtuiging bekomen dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het tenlastegelegde onder 2 heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard. Al hetgeen door of namens de verdachte ter verdediging is aangevoerd, stuit af op hetgeen hierboven is overwogen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 12 januari 2017 te Waalre een vuurwapens van categorie III, te weten een Manurhin/Walther 7.65 en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, voorhanden heeft gehad;
2. op 5 januari 2017 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen mobiele telefoons en een horloge en een armband en een tas en kleding, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
in de periode van 5 januari 2017 tot en met 12 januari 2017 in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] een woning heeft/hebben laten binnen gaan en vervolgens een vuurwapen heeft/hebben getoond en die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij zich moest uitkleden en vervolgens duidelijk gemaakt dat ze geld moesten hebben en vervolgens die [slachtoffer] in een auto heeft/hebben doen plaats nemen en vervolgens is/zijn gaan rijden en vervolgens via Facebook berichten heeft/hebben gestuurd aan die [slachtoffer] : - "ID of paspoort pakken en vandaag langsgaan om die 6 op te nemen, ik
wil vandaag bericht van je, en die 6, je kan het gwoon opnemen met je ID.
Niks uithalen mij berichten voor vanmiddag 5 u met de 6." en
- "Los die schuld in, dan is alles cool kan je verder gaan."
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden dat verdachte op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt van de persoonlijke integriteit van de aangever, dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de precaire situatie waarin aangever verkeerde en dat verdachte enkel uit was op financieel gewin. De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij onderhavig feit heeft gepleegd kort na zijn invrijheidstelling. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat slechts een lange gevangenisstraf een passende sanctie is.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beslag
De officier van justitie heeft gevorderd de op de beslaglijst vermelde goederen te onttrekken aan het verkeer.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht verdachte van beide feiten vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het voorarrest, in het geval van enkel een bewezenverklaring van feit 1, reeds te lang is.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De raadsman heeft verzocht de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak ter zake van feit 2, af te wijzen.
Beslag
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak ter zake van feit 1. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, in het geval van een bewezenverklaring van feit 1, al te lang in voorarrest heeft verbleven. Het volledig herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou volgens de raadsman in dat geval niet rechtvaardig zijn. Hij verzoekt verdachte dan in ieder geval niets meer van de betreffende vrijheidsstraf te laten ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit 1
Verdachte heeft een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad en bijpassende kogelpatronen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Feit 2
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, onder meer door te dreigen met een vuurwapen, alsmede aan een afpersing van hetzelfde slachtoffer. Het intimiderende en gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om samen met anderen geweld te gebruiken en een persoon ernstig te bedreigen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen kennelijk uitsluitend laten leiden door het vooruitzicht van financieel gewin en de negatieve gevolgen voor het slachtoffer daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte en zijn mededaders gedurende ruim een week bezig zijn geweest om het slachtoffer te bewegen een geldbedrag aan hen te betalen, waarbij zij ook de opa en oma van het slachtoffer, een echtpaar op leeftijd, hebben betrokken.
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot gevangenisstraffen en dat hij het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling in een tweetal zaken.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor wat betreft feit 1, nu sprake is van een doorgeladen vuurwapen, is een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. In soortgelijke zaken als feit 2 wordt doorgaans een gevangenisstraf tussen 2 en 3 jaar opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit en de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, laat verdachte zich kennelijk door niets weerhouden om door te gaan met het plegen van ernstige strafbare feiten en de rechtbank acht dan ook, uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, enkel een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. De verdediging heeft de vordering onvoldoende concreet weersproken en de rechtbank is van oordeel dat het gevorderde gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, alsmede gelet op de toelichting van die vordering redelijk en billijk is.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
BeslagDe rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling 99/000437-24
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 15j, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 310, 312 en 317.
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitieT.a.v. feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personenVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 2:Maatregel van schadevergoeding van € 1.651,51 subsidiair 26 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], van een bedrag van € 1.651,51 (zegge: duizendzeshonderdéénenvijftig euro en éénenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 551,51 materiële schadevergoeding en € 1.100,00 immateriële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.651,51 (zegge: duizendzeshonderdéénenvijftig euro en éénenvijftig eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 551,51 materiële schadevergoeding en € 1.100,00 immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: - 1 pistool, kleur zwart, Walther PP 7.65 mm, G1126091;
- 7 stuks munitie, patronen, G1126092.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met V.I. zaaknummer 99/000437-24. Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe. Gelast dat de
vrijheidsstrafdie als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
392 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. A.E. van der Eijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 6 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, genummerd 2017003376, aantal pagina’s: 366. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Relaas verbalisanten AOT Zuid 318 en 332, dossierpagina 36-37
3.Relaas verbalisant [verbalisant 7] , dossierpagina 28-29 en relaas verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 287-289
4.Verklaring verdachte, dossierpagina 315 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
5.Verklaring [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris en verklaring [slachtoffer] , dossierpagina 107
6.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 316
7.Verklaring [betrokkene 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris
8.Relaas verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , dossierpagina 218-220
9.Verklaring [medeverdachte 1] , aanvullend in dossier
10.Kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 358
11.Relaas verbalisant [verbalisant 2] , dossierpagina 221-222
12.Verklaring [medeverdachte 1] , dossierpagina 336
13.Verklaring [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris
14.Verklaring [slachtoffer] , dossierpagina 96, 100 en 103
15.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 317
16.Verklaring [medeverdachte 1] , aanvullend in dossier
17.Verklaring [medeverdachte 1] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
18.Relaas verbalisant [verbalisant 4] , dossierpagina 99
19.Relaas verbalisant [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , dossierpagina 165
20.Relaas verbalisant [verbalisant 3] , dossierpagina 168-170
21.Verklaring [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris
22.Verklaring [getuige 1] , dossierpagina 123-124
23.Verklaring [getuige 2] , dossierpagina 126-128
24.Verklaring [medeverdachte 1] , aanvullend in dossier
25.Verklaring [medeverdachte 1] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
26.Aangifte [slachtoffer] , dossierpagina 97
27.Relaas verbalisant [verbalisant 7] , dossierpagina 5
28.Verklaring [medeverdachte 1] , aanvullend in dossier
29.Verklaring [medeverdachte 1] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
30.Relazen verbalisant [verbalisant 3] , dossierpagina 234-235 en 225 en relaas verbalisant [verbalisant 9] , dossierpagina 227
31.Relaas verbalisant [verbalisant 8] , dossierpagina 143-144
32.Relaas verbalisant [verbalisant 8] , dossierpagina 144
33.Relaas verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 9] , dossierpagina 180
34.Verklaring [medeverdachte 2] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
35.Verklaring [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting
36.Relaas verbalisant [verbalisant 9] , dossierpagina 238
37.What’s app, dossierpagina 245, 246 en 248
38.What’s app, dossierpagina 249-250
39.What’s app, dossierpagina 252-253
40.What’s app, dossierpagina 239 in samenhang met 254
41.What’s app, dossierpagina 254
42.What’s app, dossierpagina 257 en 260
43.What’s app, dossierpagina 261-262
44.What’s app, dossierpagina 262-263
45.What’s app, dossierpagina 267 en 269
46.What’s app, dossierpagina 271-272
47.What’s app, dossierpagina 276, 278 en 280
48.Relaas verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , dossierpagina 131
49.Verklaring [getuige 1] , afgelegde bij de rechter-commissaris
50.Relaas verbalisant [verbalisant 3] , dossierpagina 237
51.Verklaring [medeverdachte 1] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
52.Verklaring [medeverdachte 1] , proces-verbaal terechtzitting d.d. 22 september 2017 inzake [medeverdachte 1]
53.Relaas verbalisant DR042, dossierpagina 149-157
54.Relaas verbalisant DR042, dossierpagina 149, 151 en 152
55.Relaas verbalisanten AOT Zuid 318 en 332, dossierpagina 36-37
56.Relaas verbalisant [verbalisant 13] , dossierpagina 80-81
57.Relaas verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 310
58.Relaas verbalisant [verbalisant 7] , dossierpagina 28-29 en relaas verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 287-289
59.Relaas verbalisanten AOT Zuid 208 en 329, dossierpagina 54
60.Relaas verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 12] , dossierpagina 97