ECLI:NL:RBOBR:2017:5127

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
17_1454
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet verblijven op opgegeven adres en rechtmatigheid van PIT-controle

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontving, en de burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. De zaak betreft de beëindiging en intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, omdat hij niet op het door hem opgegeven adres zou verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester een machtiging tot binnentreden heeft afgegeven voor een controle door het Peelland-Interventie Team (PIT) op 18 november 2016. Tijdens deze controle is eiser niet aangetroffen op het opgegeven adres, en zijn er aanwijzingen gevonden dat de kamer die hij huurde in gebruik was door een andere persoon. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, maar de rechtbank oordeelt dat de resultaten van de PIT-controle rechtmatig zijn verkregen en voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser niet woonachtig was op het opgegeven adres. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de machtiging tot binnentreden rechtmatig was en dat de controle niet het karakter had van een huisbezoek in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1454

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

Senzer, burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: D. Slegers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 heeft verweerder eisers recht op uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) per 18 november 2016 opgeschort. Bij besluit van 29 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser vanaf
18 december 2016 ingetrokken en beëindigd op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
Eiser heeft op 3 januari 2017 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt en op 30 januari,
8 februari en 7 april 2017 aanvullende gronden ingediend. De ingediende voorlopige voorziening hangende bezwaar is afgewezen bij uitspraak van 10 maart 2017 (SHE 17/265).
Bij besluit van 25 april 2017, verzonden op 4 mei 2017 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De ingediende voorlopige voorziening hangende beroep is toegewezen bij uitspraak van 28 juni 2017 (SHE 17/1453).
Het beroep tegen het bestreden besluit inzake het opschortingsbesluit van 15 december 2016 is door deze rechtbank bij uitspraak van 22 augustus 2017 ongegrond verklaard
(SHE 17/1445).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Z.M. Alaca, waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser ontving sinds 23 mei 2013 een bijstandsuitkering in de zin van de Pw en stond sinds 17 juni 2016 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [adres] . Eiser huurde een kamer van [persoon] voor € 300,- per maand. De huurovereenkomst ging in per 1 juni 2016. Eisers kamer bevond zich boven een café genaamd [café] (met het adres [adres] ). Op dit adres stond ook [persoon] ingeschreven.
Het Peelland-Interventie Team (PIT) (dat als doel heeft het voorkomen van belasting-, premie- en uitkeringsfraude, illegale tewerkstelling en daarmee samenhangende misstanden), bestaande uit onder andere de politie, brandweer, Senzer en de afdeling Veiligheid en Naleving van de gemeente Helmond, heeft op 18 november 2016 omstreeks 23:25 uur een controle verricht in het café op de [adres] en de bovenverdieping waar zich de (gestelde) kamer van eiser bevindt. De aanleiding voor deze controle was de omstandigheid dat bij controles in het verleden onder andere was gebleken van sociale zekerheidsfraude, illegale tewerkstelling van vreemdelingen, bewoning niet in overeenstemming met de BRP en overtreding van de milieuwetgeving. Daarnaast waren er signalen van mensenhandel en prostitutie. Voorts zou de nieuwe eigenaar volgens bronnen deel uitmaken van een crimineel netwerk.
2. Verweerder heeft uit het verslag van de PIT-controle van 23 november 2016 geconcludeerd dat eiser niet woont op het opgegeven adres.
3. Uit dit verslag, opgemaakt door [persoon] , medewerker opsporing, onderzoek en handhaving van de afdeling Veiligheid en Naleving, blijkt het volgende. Een dame achter de bar is gevraagd zich te legitimeren. Ze is haar legitimatiebewijs gaan halen op de eerste verdieping. Daaruit en uit het gesprek met [persoon] van het PIT bleek dat haar naam [persoon] . De bedrijfsleider [persoon] verklaarde sinds 16 november 2016 in dienst te zijn. Er is een slotenmaker gebeld omdat op de eerste verdieping een kamer aan de voorzijde van het pand op slot was. Deze kamer bleek te zijn gehuurd door [persoon] . De kamers op de eerste verdieping zijn gecontroleerd en er zijn foto’s gemaakt van de kamers. Er is geconstateerd dat de kamer aan de achterzijde, die door eiser gehuurd zou worden, in gebruik was bij [persoon] , die heeft verklaard dat zij samen met haar nichtje een aantal dagen logeerde op deze kamer. Er is alleen post van eiser aangetroffen op onbewoond lijkende kamer op de eerste verdieping waar geen bed stond. In die kamer lag verder alleen nog maar wat rommel en er stonden een paar plastic tassen met kleren.
4. Uit het politierapport van 22 november 2016 over de PIT-controle, opgesteld door [persoon] (lid van het prostitutiecontroleteam), waar naar verwezen wordt in het hiervoor genoemde rapport, blijkt voorts het volgende. De kamer die eiser stelt te bewonen in het pand ligt op de eerste verdieping. Op de begane grond is een café. [persoon] zag bij het betreden van het café een vrouw achter de bar die later [persoon] bleek te zijn. [persoon] werd gevraagd om haar legitimatie. Haar paspoort bleek zich te bevinden in haar tas op de kamer die eiser stelt te bewonen. [persoon] heeft die kamer (links achterin) bekeken en verklaart dat er een tweepersoonsmatras op de grond lag met daarop een rol toiletpapier. Verder stond er een open koffer en lagen er diverse dameskledingstukken en de nodige damesschoenen. Op de kamer heeft [persoon] geen herenkleding aangetroffen. [persoon] verklaart verder dat [persoon] heeft gezegd dat zij en haar nichtje op uitnodiging van de eigenaar van [café] twee dagen tevoren op de betreffende kamer waren komen logeren. [persoon] verklaarde haar eigen sleutels te hebben van het pand. De kamer rechts achterin bleek van [persoon] . Hij verklaarde dat de kamer links achterin van eiser was. Op de kamer in het midden stond geen bed en werd kennelijk niet geleefd. Hier stonden spullen opgeslagen en lagen diverse brieven geadresseerd aan eiser en er stond een wasrek met onder meer wat dameskleding. De badkamer stond vol met dames-toiletspullen.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiser per 18 november 2016 (datum PIT-controle) ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw. Hieraan ligt ten grondslag dat eiser niet op het door hem opgegeven adres verblijft. Daarmee heeft eiser volgens verweerder de inlichtingenplicht geschonden met betrekking tot zijn woonsituatie waardoor is het recht op uitkering met ingang van 18 november 2016 niet is vast te stellen.
6. In het aanvullend bezwaarschrift van 30 januari 2017 heeft eiser aangevoerd dat uit de door hem overgelegde foto’s blijkt dat hij wél woonachtig was op de [adres] . Op deze foto’s staat onder meer een kledingkast met herenkleding afgebeeld. [persoon] , bedrijfsleider van het café onder de woning, heeft desgevraagd verklaard dat eiser op het adres verblijft. Voorts krijgt hij 4 keer per week thuis bezoek van Nora Zorg. In het aanvullend bezwaarschrift van 8 februari 2017 heeft eiser aangevoerd dat de ondervraagde dame heeft verklaard dat zij logeert boven het café; niet dat zij er woont. Voorts stelt hij twee kamers te huren.
Bij het aanvullend bezwaarschrift van 4 april 2017 heeft eiser een verklaring van [persoon] , zijn begeleider van Nora Zorg, overgelegd, waarin staat dat de afspraken in november en december 2016 op eisers woonadres op de [adres] plaatsvonden.
7. Bij het bestreden besluit is het namens eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Dit is conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 3 april 2017, waarin onder meer als volgt is overwogen. Tijdens de controle op 18 november 2016 is eiser niet aangetroffen. Uit de door eiser overgelegde foto’s blijkt niet waar en op welk moment deze zijn genomen, zodat deze geen afdoende bewijsmateriaal vormen voor eisers stelling dat hij wel degelijk verblijft op het door hem opgegeven adres. Tijdens de controle werd geen kledingkast aangetroffen. Er waren behalve de poststukken geen persoonlijke spullen van eiser aanwezig. De brief van Nora Zorg is onvoldoende gespecificeerd om tot een ander standpunt te komen. Eiser heeft dus niet alsnog aannemelijk gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op de [adres] . De stelling van eiser dat [persoon] bij hem verbleef, acht verweerder niet aannemelijk, omdat deze haaks staat op de verklaring van [persoon] . Ook de stelling dat eiser twee kamers huurde wordt niet gevolgd, omdat dat niet blijkt uit het huurcontract. Doordat eiser onjuiste inlichtingen heeft verschaft over zijn hoofdverblijf, heeft hij de op hem rustende inlichtingenplicht in artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Verweerder handhaaft aldus zijn primaire besluit om het recht op bijstand vanaf 18 november 2016 in trekken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw.
8. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna nader worden ingegaan.
9. In de eerste plaats stelt eiser dat hij het opschortingsbesluit van 15 december 2016 niet heeft ontvangen en dat hem daarom niet verweten kan worden dat hij geen inlichtingen over zijn hoofdverblijfplaats heeft verschaft.
10. Het beroep tegen het bestreden besluit, waarbij het bezwaarschrift gericht tegen dit opschortingsbesluit niet-ontvankelijk is verklaard, is ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 augustus 2017. Nu de intrekking, over welk besluit op bezwaar het in dit geval gaat, is gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Pw, kan eiser het door hem gewenste resultaat, namelijk het wederom verkrijgen van de bijstand over de periode vanaf 18 november 2016, datum van opschorting en intrekking, enkel bereiken door het door hem ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar dat ziet op de intrekking. Of het opschortingsbesluit al dan niet juist is bezorgd, doet in dit geval dus niet ter zake. Bovendien is eiser ook in bezwaar in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat hij woonachtig was op de [adres] , zodat hij in deze zin, door het gesteld niet ontvangen van het opschortingsbesluit, niet is benadeeld. Deze beroepsgrond treft geen doel.
11. Eiser stelt voorts dat niet rechtmatig is binnengetreden, omdat het huisbezoek van het PIT heeft plaatsgevonden zonder informed consent, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De resultaten van de PIT-controle zijn dan ook onrechtmatig verkregen en kunnen daarom aan verweerders besluitvorming ten grondslag worden gelegd, aldus eiser.
12. Ook deze beroepsgrond faalt. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter in de uitspraak van 28 juni 2017 in dit verband geoordeeld dat niet op voorhand aangenomen kan worden dat de PIT-controle als bewijs toelaatbaar is (reden ook waarom de voorlopige voorziening hangende beroep is toegewezen), maar ten tijde van die uitspraak bestond nog onduidelijkheid over de wettelijke grondslag van de PIT-controle. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld “dat verweerder in de beroepszaak meer inzicht dient te verschaffen in de wettelijke basis van het PIT-team alsmede de opdracht waarmee onderhavige inval is gedaan
. Verweerder heeft vervolgens op 12 juli 2017 (2 weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter) de machtiging tot binnentreden in de woning op het adres [adres] ingestuurd, waarvan een afschrift is verzonden aan eisers gemachtigde, die hierop niet meer heeft gereageerd.
13. Uit de door verweerder op 12 juli 2017 ingestuurde stukken blijkt dat er door de burgemeester van de gemeente Helmond op 18 november 2016 een machtiging tot binnentreden is afgegeven om bij afwezigheid van de bewoner binnen te treden voor zover dit dringend noodzakelijk is en om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist. De machtiging tot binnentreden is afgegeven op grond van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), artikel 5.10 en 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 5.27 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 77 van de Huisvestingswet, artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 6.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 en artikel 125 van de Gemeentewet. De machtiging is voorts afgegeven aan twee met naam genoemde toezichthouders, die zich door anderen konden doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist, om toezicht uit te oefenen op de naleving van de Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Huisvestingswet, Wet ruimtelijke ordening, APV Helmond 2008, Bouwverordening Helmond 2012 en Regionale Huisvestingsverordening 2014.
Van de machtiging tot binnentreden is gebruik gemaakt bij het binnentreden van de vijf kamers op de eerste verdieping, waaronder de kamer die eiser stelt te huren.
14. Uit de stukken, waaronder de machtiging tot binnentreden, blijkt genoegzaam dat de doorzoeking van de woning door het PIT aan de [adres] niet het karakter had van een huisbezoek in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. Voor het rechtmatig betreden van een woning is óf toestemming van de bewoner nodig – waarbij het vereiste van informed consent geldt – of een machtiging tot binnentreden. Omdat in casu een machtiging tot binnentreden is afgegeven – waarbij toestemming van de bewoner niet is vereist en dus ook niet hoeft te zijn voldaan aan het vereiste van informed consent –, kan hetgeen eiser heeft aangevoerd (te weten dat de resultaten van de PIT-controle onrechtmatig zijn verkregen omdat niet is voldaan aan het vereiste van informed consent) reeds daarom niet slagen. Het vorenstaande neemt overigens niet weg dat degene die in een woning binnentreedt altijd (dus ook met een machtiging) ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Awbi verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden, maar gesteld noch gebleken is dat aan deze voorwaarden niet is voldaan.
15. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder gebruik mocht maken van de resultaten van de PIT-controle. Vervolgens rijst de vraag of deze resultaten voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Immers, eiser is bij de controle niet aangetroffen op de kamer die aan hem zou toebehoren en bovendien bleek deze kamer in gebruik te zijn door [persoon] die aangaf samen met haar nichtje een aantal dagen te logeren op deze kamer, terwijl zij ook de beschikking had over de sleutels van het pand. Op deze kamer lag een tweepersoonsmatras en werd enkel dameskleding aangetroffen, terwijl ook in de badkamer alleen damesartikelen aanwezig waren. Wel werden van eiser enkele poststukken aangetroffen, maar die lagen in een andere kamer, waarin geen bed werd aangetroffen en die er niet uit zag als werd die kamer door iemand bewoond. De stelling van eiser ter zitting dat deze kamer door [persoon] en eiser werd gebruikt, vindt geen steun in de rapporten, zodat deze stelling wordt verworpen.
15. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de verklaring van [persoon] betwist, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages over de gang van zaken bij de PIT-controle en de daarbij afgelegde verklaringen door de daarbij aanwezigen. Ook de betwisting van eiser over het niet aantreffen van spullen van hem in zijn kamer, kan daarom niet slagen. Hieraan doet niet af dat, zoals eiser stelt, het controleteam voornamelijk als doel had de dames in het café te controleren en daardoor weinig tot geen belangstelling heeft getoond voor zijn spullen. Hierbij is van belang dat met name in het politierapport van [persoon] van 22 november 2016 een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van hetgeen is aangetroffen op de bovenverdieping en in de kamer die eiser zou huren. Voor wat betreft de verwijzing van eiser naar de door hem overgelegde foto’s van een kast met herenkleding, deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat hieruit niet blijkt waar en op welk moment deze foto’s zijn genomen, zodat deze geen afdoende bewijsmateriaal vormen voor eisers stelling dat hij wel degelijk verbleef op het door hem opgegeven adres.
17. Eiser verwijst in beroep nog naar de verklaring van Nora Zorg, die volgens hem bedoeld was om de rode draad van deze kwestie aan te duiden. Volgens eiser is verweerder teveel in detail aan het treden door deze brief niet gedetailleerd genoeg te achten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de brief van Nora Zorg (van 4 april 2017), onvoldoende concrete aanwijzingen biedt voor het oordeel dat eiser – in afwijking van de resultaten uit de PIT-controle - wel verbleef op het door hem opgegeven adres. Er zijn geen specifieke data en tijden van deze huisbezoeken bekend en er zijn evenmin verslagen van de huisbezoeken overgelegd, waaruit het een en ander had kunnen blijken.
18. Eiser stelt ook nog dat hij telefonisch contact heeft gehad met [persoon] van de gemeente Helmond, die zou hebben verklaard dat [persoon] (ook van de gemeente) een huisbezoek aan eiser heeft afgelegd op 19 december 2016. Hiervan is echter niets terug te vinden in het dossier. Nu ter zitting ook niet duidelijk is geworden wat de functie is van [persoon] en wat zij aan de deur bij eiser kwam doen (zij is niet binnen geweest), leidt deze enkele stelling niet tot een ander oordeel.
19. Tot slot zou er nog een verklaring zijn van de bedrijfsleider van het café, de heer [persoon] , die meteen de naam van eiser als huurder wist te noemen terwijl hij pas twee dagen in dienst was van het café. Ook deze verklaring is onvoldoende om de resultaten van de PIT-controle terzijde te schuiven. Immers, van iemand die nog maar twee dagen in functie is als bedrijfsleider is het niet aannemelijk dat hij kan verklaren over het hoofdverblijf van eiser op het adres boven het café. Dat hij eiser kan noemen als huurder van de kamer boven het café betekent nog niet dat eiser daar ook feitelijk verblijft en er zijn hoofdverblijf heeft.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter, en mr. M. van ’t Klooster en mr. S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.