ECLI:NL:RBOBR:2017:4911

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
01/845316-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, doorrijden na een aanrijding en rijden zonder geldig rijbewijs

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, doorrijden na een aanrijding en rijden zonder geldig rijbewijs. De zaak kwam voort uit een incident op 25 mei 2017 op Eindhoven Airport, waar de verdachte met een auto op voetgangers inreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan meerdere slachtoffers, maar sprak hem vrij van het inrijden op een medewerker van de Koninklijke Marechaussee en van diefstal van de auto. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bepaalde dat de verdachte schade diende te vergoeden. De rechtbank overwoog dat de gedragingen van de verdachte grote onrust veroorzaakten bij de slachtoffers, die aanvankelijk vreesden voor een terroristische aanslag. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd en was tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling opnieuw in de fout gegaan. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om een klinische behandeling te ondergaan. De rechtbank legde ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor een periode van 12 maanden en een geldboete voor het rijden zonder rijbewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845316/17
Parketnummer vordering: 03/190306-15
Datum uitspraak: 19 september 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 september 2017 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opperwachtmeerster der Koninklijke Marechaussee, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurde auto is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] , althans met een door hem bestuurde auto hard is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] , althans met een door hem bestuurde auto hard is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem, verdachte, bestuurde auto is ingereden op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , althans met een door hem bestuurde auto hard is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Eindhoven [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto ingereden op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , althans met een door hem bestuurde auto hard is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de busbaan op Eindhoven Airport, op of omstreeks 25 mei 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2017 tot en met 25 mei 2017 te Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Ford Ka), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Luchthavenweg en/of de busbaan op Eindhoven Airport, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 03/190306-15 is aangebracht bij vordering van 24 juli 2017. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Roermond d.d.
30 november 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie dient de verdachte te worden vrijgesproken van feit 4.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel op bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. Ook dient vrijspraak te volgen voor feit 4.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder feit 3 en feit 5 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Feit 1 primair en subsidiair

Het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde betreft dezelfde feitelijke handelingen, zodat deze zich naar het oordeel van de rechtbank lenen voor een gelijktijdige bespreking.
Opperwachtmeester [slachtoffer 1] van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) heeft in een ambtsedig opgemaakt proces‒verbaal verklaard dat hij verdachte op 25 mei 2017 als bestuurder van een Ford Ka (hierna: de auto) op het terrein van Eindhoven Airport een stopteken heeft gegeven, teneinde zijn rijbewijs te controleren. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte hieraan feitelijk geen gehoor gegeven en is er vandoor gegaan. Verdachte zou hierbij plotseling sterk naar links hebben gestuurd, daar waar [slachtoffer 1] zich op dat moment met zijn dienstfiets bevond, waarbij verdachte de snelheid van de auto plotseling en snel heeft opgevoerd en over de busbaan is weg gereden. Volgens [slachtoffer 1] , die zelf naast de auto van verdachte op de busbaan fietste, moest hij een noodstop maken en sterk naar links sturen om te voorkomen dat verdachte hem met de auto zou raken.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 mei 2017 op het terrein van Eindhoven Airport reed toen een agent van de KMAR op een fiets hem een stopteken gaf. Hij zou tegen de agent hebben gezegd dat hij even verderop wilde stoppen. Verdachte heeft verklaard dat hij echter niet wilde stoppen voor een controle, omdat hij niet over een rijbewijs beschikte en hij bang was aangehouden te worden. Om die reden is hij met de auto snel een stuk recht naar voren gereden , waarna hij naar links heeft gestuurd en zijn weg heeft vervolgd over de busbaan. Volgens verdachte reden op dat moment over een afstand van tien tot vijftien meter vóór hem geen auto’s en stond [slachtoffer 1] stil op het moment dat hij optrok en naar links stuurde. Volgens verdachte heeft hij door zijn acties de agent nimmer kunnen raken.
Bij de beoordeling gaat het erom of verdachte wist of moest weten dat [slachtoffer 1] , zoals [slachtoffer 1] verklaart, zich direct naast de door verdachte bestuurde auto bevond op het moment dat hij de snelheid van zijn auto opvoerde en naar links stuurde. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst een stuk recht naar voren is gereden voordat hij naar links heeft gestuurd en verder over de busbaan is gaan rijden en dat [slachtoffer 1] stil stond op het moment dat hij optrok. Deze lezing verschilt met de verklaring van [slachtoffer 1] hieromtrent. Op zichzelf is een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van een opsporingsambtenaar voldoende om als wettig bewijs te dienen in een strafzaak. Echter nu in dit geval de opsporingsambtenaar ook degene is die aangifte doet van het strafbare feit, dient dit proces-verbaal te worden bezien in het licht van de overige stukken in het dossier. Het proces-verbaal van aangifte is immers gebaseerd op de waarnemingen van [slachtoffer 1] .
De rechtbank concludeert dat het dossier geen overige bevindingen, camerabeelden of getuigenverklaringen bevat die de waarneming van [slachtoffer 1] ondersteunen óf die de verklaring van verdachte ontkrachten. De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen waar [slachtoffer 1] zich bevond op het moment dat verdachte zijn auto naar links stuurde en/of dat [slachtoffer 1] stil stond dan wel in beweging was op het moment dat verdachte zijn actie uitvoerde. De juistheid van de verklaring van verdachte dat hij eerst een tiental meters recht naar voren is gereden alvorens naar links te sturen, waarbij [slachtoffer 1] stil stond en dat hij om die reden [slachtoffer 1] nimmer zou hebben kunnen raken, kan dus niet worden uitgesloten. [slachtoffer 1] heeft ook zelf verklaard dat, op het moment dat hij verdachte aansprak en net voordat verdachte er vandoor ging, de rijbaan voor verdachte over ongeveer tien meter geheel vrij was. De omstandigheid dat er onvoldoende zekerheid bestaat over wat er precies is gebeurd, dient in het voordeel van verdachte te worden uitgelegd. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte is ingereden op [slachtoffer 1] of hard is gereden in de richting van [slachtoffer 1] en zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.

Feit 2 primair en subsidiair

[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben aangifte gedaan tegen verdachte als bestuurder van de auto.
[slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 rond 13.00 uur liep ik samen met familieleden op het terrein van Eindhoven Airport om een oom weg te brengen naar het vliegveld. Wij liepen met zijn allen achter elkaar de busbaan op en zijn langs de slagbomen gelopen. We wilden op het stukje voetpad lopen welke naast de busbaan ligt. Op een gegeven moment voelde ik dat een auto met hoge snelheid langs ons af reed. Vlak daarna hoorde ik een harde klap en zag ik dat deze auto een bus had geraakt. [2] Op het moment dat het voertuig bij mij in de buurt was ben ik volgens mij aan de kant gegaan. Nadat ik opzij was gestapt, hoorde ik een enorme harde klap. [3]
[slachtoffer 3] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 liep ik met mijn moeder en mijn familie bij de P1 te Eindhoven . Mijn moeder liep voor mij. Plotseling zag ik een donkerblauwe auto op mij af komen. Ik voelde dat hij tegen mij aan reed, ik voelde pijn in mijn linkerhand. Tegelijkertijd sprong ik naar rechts richting mijn moeder. Ik kwam tegen mijn moeder aan, daardoor viel ik niet. Als ik door was blijven lopen, was ik zeker omver gereden. Ik keek om en zag dat de auto 5 meter verder tegen een lantaarnpaal tot stilstand kwam. Ik zag dat de blauwe auto was klemgereden door een bus uit tegenovergestelde richting. Ik ben hoogzwanger en volgende week word ik ingeleid. [4]
[slachtoffer 4] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 rond 13.30 uur liep ik op de parkeerplaats P1 van Eindhoven Airport te Eindhoven . Ik kwam gelopen vanuit de richting van de Luchthavenweg en de ingang van P1 en liep in de richting van de toegang tot de terminal van Eindhoven Airport aan de zuidzijde. Ik liep daar samen met twee ooms en twee tantes. Ik zag plots voor me een personenauto aan komen rijden. Het was een Ford Ka. Op het moment dat deze auto ongeveer op 2 of 3 meter van mij was verwijderd en ik deze zag, heb ik een zwarte tas aan de kant gegooid en ben ik zelf naar rechts gestapt om de auto te ontwijken. Ik hoorde mijn tante, die zwanger is, achter me schreeuwen. Ik zie de auto langs me af schieten en ik keek de auto ook na. Uiteindelijk hoor en zie ik de auto met een klap tegen de stadsbus tot stilstand komen. [5]
Overige verklaringen in het dossier:
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 had ik dienst als buschauffeur. Omstreeks 12.45 uur was ik vanaf Eindhoven station onderweg naar Eindhoven Airport. Bij Eindhoven Airport werd ik door een verkeersbegeleider vanaf de Luchthavenweg de busbaan richting parkeerplaats 1 begeleid. Toen ik met mijn bus de busbaan op reed en door de slagbomen ging, zag ik al spookrijdend een zwarte Ford Ka met hoge snelheid op mij af rijden. Ik kon niet uitwijken naar een andere rijbaan. Ik zag dat er een groep personen op de rechterkant van de busbaan liep. Ik zag dat de Ford Ka met hoge snelheid doorreed en vlak langs de groep personen afreed. Ik zag dat enkele van deze personen opzij moesten springen voor deze Ford Ka. Ik zag ook dat de Ford Ka zo vlak langs een vrouw reed dat ik het idee had dat deze Ford Ka de vrouw geraakt had. Ik zag dat de Ford Ka mij aan de rechterzijde voorbij reed en ik hoorde niet veel later een harde klap. [6]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 omstreeks 13.00 uur zat ik op de bankjes op de luchthaven Eindhoven Airport en ik keek in de richting van de parkeerplaats P1 toen ik een auto, een blauwe Ford Ka, tegen het verkeer in zag rijden. Ik hoorde de Ford versnellen aan het geluid wat deze maakte. Ik zag dat een rode stadsbus vanuit de tegenovergestelde richting de kant van de Ford op kwam. Ik zag dat de bus vaart minderde. Ik zag dat de Ford voor de stadsbus langs tussen het hekwerk, welke nog voor de luchthaven staat, en de stadsbus schoot. Ik zag verder dat naast de bus nog een tweetal dames zich tegen het hekwerk aan drukten. Zij zijn voor zover ik weet net niet geraakt. [7]
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard:
Op 25 mei 2017 was ik op mijn fiets bij Eindhoven Airport. Ik hoorde iemand gillen en keek die kant op. Ik zag dat een Ford Ka tegen het verkeer in reed. Ik zag iets in de lucht gaan, mogelijk een jas of een tas. Ik zag dat verschillende mensen aan de kant moesten springen om de auto te ontwijken. Ik zag dat de Ford Ka over het zebrapad, over de busbaan reed. Ik zag dat de bestuurder van de auto twijfelde om langs de bus te rijden, die in de bocht stil stond. De auto reed vol gas richting de bus. Ik hoorde een vrouw roepen: “Ik ben zwanger”. Ik zag dat deze vrouw samen was met een man en hij moest aan de kant springen om de auto te ontwijken. Ik zag dat de auto tegen de bus aanreed en tot stilstand kwam. [8]
Camerabeelden:
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voor zover inhoudende:
Op camera 093:
- 25 mei 2017 te 13:07:23 uur:
Zichtbaar op de camera is een plein voor de luchthaven. Daarachter is een busbaan zichtbaar, welke gescheiden wordt na het passeren van een slagboom. Er is maar één rijrichting, namelijk de rijrichting van de aankomende bus. De busbaan ligt naast de ingang P1. Aan de rand van het plein is een (gaas)hekwerk. Aan de andere zijde van het hek is een smal trottoir zichtbaar en daarnaast vervolgt de busbaan. Een rode stadsbus rijdt het beeld binnen vanuit de Luchthavenweg en passeert de slagboom. Er zijn meerdere mensen zichtbaar die op het smalle trottoir zich te voet verplaatsen.
- 25 mei 2017 te 13:07:34 uur:
De bus vertraagt en komt tot stilstand.
- 25 mei 2017 te 13:07:36 uur:
Twee personen schrikken zichtbaar.
- 25 mei 2017 te 13:07:37 uur:
Een Ford Ka komt in beeld.
- 25 mei 2017 te 13:07:37 uur:
De Ford Ka passeert de twee personen op de trottoirband. Vervolgens rijdt de Ford Ka verder in de richting van de bocht naar de achterzijde van de bus.
- 25 mei 2017 te 13:07:40 uur:
De Ford Ka staat erg dicht bij de bus, mogelijk dat deze contact hebben gemaakt en komt tot stilstand. [9]
De verkeersongevallen analyse van de politie d.d. 27 juni 2017:Op de camerabeelden is te zien, dat de Ford 9 seconden rijdt om van punt A naar punt B te komen. Uit berekening blijkt dat de Ford dan een afstand aflegt van 97,27 meter. Om met deze twee waardes tot een gemiddelde snelheid te komen, wordt de formule, afstand : tijd = snelheid gebruikt. 97,21 meter : 9 seconden = 10,80 m/s x 3,6 = 39 km/h.
39 km/h is de gemiddelde indicatieve snelheid van punt A naar punt B. [10]
De verklaring van verdachte bij de politie d.d. 25 mei 2017:Ik wilde er zo snel mogelijk vandoor. Ik reed vervolgens plankgas over de stoep. Ik reed ongeveer 30 a 40 km per uur. Ik ben vervolgens de busbaan opgereden omdat ik snel weg wilde. Ik nam de rotonde vervolgens niet naar rechts, maar over links, tegen het verkeer in. Ik kwam vervolgens op de parkeerplaats van de luchthaven. Ik zag een bus en mensen. Ik zag er een vrouw lopen met een hoofddoek. Achter haar zag ik meerdere mensen lopen op de stoep. Ik reed op dat moment ongeveer 20 of 30 kilometer per uur. Ik zag weer andere mensen, volgens mij een man en vrouw en kinderen. Toen ik voorbij deze mensen reed zat er ongeveer 70 centimeter tussen de mensen en de auto waarin ik reed. Ik had wel verwacht dat ik meer ruimte zou hebben gehad. Daarna ben ik de stoep opgegaan en ben ik vervolgens tegen een bus gereden en daarna tegen een paal. Ik belande tussen de bus en het hek van de luchthaven. [11] De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2017:Ik ben in paniek weggereden nadat de agent van de KMAR mij had gevraagd te stoppen. Ik wilde wegkomen, omdat ik niet aangehouden wilde worden. Ik ben doorgereden en kwam uit bij Eindhoven Airport, waar ik mensen heb zien lopen. Op een gegeven moment ben ik de stoep opgereden. Dit alles met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. [12]
De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het niet zijn bedoeling was mensen aan te rijden en dat het enkel zijn bedoeling was om weg te komen van de marechaussee op zichzelf geloofwaardig. Desalniettemin kan sprake zijn van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel indien kan worden vastgesteld dat verdachte in zijn poging te ontkomen aan de marechaussee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel aan de aangevers kon worden toegebracht. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijk kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard en er dus sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op het moment dat [slachtoffer 1] het rijbewijs van verdachte wilde controleren, verdachte kennelijk in paniek is geraakt bij de gedachte dat hij zou worden aangehouden. Om dit te voorkomen, heeft verdachte er alles aan gedaan om weg te komen bij [slachtoffer 1] . Zo heeft hij de snelheid van zijn auto opgevoerd tot ongeveer 39 kilometer per uur en heeft hij naar links gestuurd om zodoende zijn weg te vervolgen over de busbaan, waar hij niet mocht rijden. Hij is over de busbaan tegen de rijrichting in gereden, net zolang totdat hij een bus tegenkwam en hij met zijn auto kwam vast te zitten tussen de bus en een paal dan wel een hekwerk. Tussendoor heeft hij tevens op de stoep gereden. Ten tijde van al deze gedragingen was verdachte er zich van bewust dat er voetgangers aanwezig waren in het gebied en dat deze voetgangers zich op en rondom (de voetpaden van) de busbaan liepen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij op meerdere momenten tijdens zijn vlucht mensen heeft zien lopen. Verdachte heeft ook de groep personen zien lopen waar aangevers deel van uitmaakten. Volgens verdachte is hij doorgereden toen hij deze laatste groep personen zag lopen nu er volgens hem voldoende ruimte was om te passeren. Dit bleek echter niet het geval. Het is immers enkel aan de reactie van aangevers zelf te danken dat verdachte slechts rakelings langs hen is gereden hen niet harder heeft geraakt dan hij heeft gedaan. Dit omdat aangevers zelf opzij zijn gesprongen / gestapt waardoor zij een directe aanrijding grotendeels hebben weten te voorkomen.
Gelet op gedragingen van verdachte, te weten het opvoeren van de snelheid, het daarna tegen de rijrichting in rijden op de busbaan waarbij hij zag dat er mensen die in dat gebied liepen, het inrijden op de aangevers en het feit dat verdachte er op geen enkel moment voor heeft gekozen om de auto te doen stoppen en zich over te geven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers als gevolg van zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Dat dit gevolg, het zwaar lichamelijk letsel, zich niet daadwerkelijk heeft gemanifesteerd, doet daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook het primair onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3

Aangifte namens [benadeelde 1] door [getuige 1] :
Ik zag een Ford Ka met hoge snelheid in mijn richting komen. Ik zag dat de Ford Ka rechts van mij wilde passeren. Ik hoorde een klap. Toen ik in mijn rechterbuitenspiegel keek, zag ik dat de Ford Ka tegen de bus aan was gereden en vast zat tussen de lantaarnpaal en de bus. [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 september 2017 bekend dat hij, nadat hij met zijn auto tegen de bus was aangereden, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat door dit ongeval schade was toegebracht. [14]
Gelet op de verklaring van verdachte en de aangifte van [benadeelde 1] is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Feit 4

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat ‒ gelet op de ter terechtzitting van 5 september 2017 afgelegde getuigenverklaring van [getuige 4] ‒ ten aanzien van de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal van de auto onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de diefstal van de auto.

Feit 5

Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 september 2017 verklaard dat hij nooit heeft beschikt over een rijbewijs, dus ook niet op 25 mei 2017. [15]
Bij raadpleging van het RDW bleek dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs. [16]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overtreding, het rijden zonder rijbewijs, wettig en overtuigend is bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 2 primair:
op 25 mei 2017 te Eindhoven , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurde auto is ingereden op voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 3:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de busbaan op Eindhoven Airport, op 25 mei 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [benadeelde 1] ) schade was toegebracht;
Ten aanzien van feit 5:
op 25 mei 2017 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Luchthavenweg en de busbaan op Eindhoven Airport, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voorts vordert zij 12 maanden rijontzegging. Voor feit 5 vordert zij een geldboete van € 450,-, te vervangen door 9 dagen hechtenis.
Tevens vordert zij de toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, te weten een gevangenisstraf van 3 weken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De verdediging verzoekt de rechtbank geen rijontzegging op te leggen en voor de overtreding geen straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling op drie voetgangers, het verlaten van de plaats van een ongeval en het rijden zonder rijbewijs.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt bij de aangevers. Zij hebben verklaard dat zij in eerste instantie bang waren dat sprake was van een terroristische aanslag. Daarnaast hebben zij gevoelens van angst en onveiligheid ervaren door de gedragingen van verdachte, wat ook enige tijd heeft doorgewerkt, zo blijkt uit de schriftelijke onderbouwing van de vorderingen van aangevers. Door zijn gedragingen heeft verdachte welbewust gevaar voor aangevers in het bijzonder en anderen in het algemeen in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Ook aan de belangen van de busmaatschappij heeft verdachte zich niks gelegen laten liggen nadat hij de aanrijding met de bus had veroorzaakt. Hij is immers gevlucht terwijl hij wist dat hij schade aan de bus had veroorzaakt. Verdachte hechtte er slechts belang aan te ontkomen aan een aanhouding door een marechaussee, omdat die zijn rijbewijs wilde controleren en verdachte wist dat hij niet over een rijbewijs beschikte en hij er toch zelf voor heeft gekozen om die dag te gaan rijden met de auto van een ander.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld tot onder meer gevangenisstraffen voor onder meer vernieling, mishandeling en diefstal met geweld. Voorts heeft verdachte de onderhavige strafbare feiten gepleegd twee dagen na een eerdere veroordeling voor gekwalificeerde mishandeling en diefstal met geweld, waarbij aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Verder heeft verdachte de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling van de politierechter te Roermond op 30 november 2015. De rechtbank weegt dit alles ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij gemotiveerd lijkt te zijn om te stoppen met het gebruik van harddrugs en alcohol. Zoals gebleken ter zitting kan verdachte reeds op 8 september 2017 starten met een klinische behandeling van maximaal één jaar in FPC De Woenselse Poort. Gelet op het reclasseringsrapport d.d. kan verdachte vervolgens gedurende de proeftijd onder toezicht van de reclassering blijven. Hij dient dan te verblijven in een instelling voor begeleid dan wel beschermd wonen. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan deze voorwaarden te houden. Hij heeft zich voorts bereid verklaard om een agressie-regulatietraining te gaan volgen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, te weten 270 dagen in totaal.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, in totaal 163 dagen, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan trachten te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om het mogelijk te maken dat verdachte zich door middel van een klinisch traject onder behandeling kan stellen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van 3 (drie) jaren verbinden.
De rechtbank ziet aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen / gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangevers [slachtoffers 1 tm 3] en [slachtoffer 4]. Gelet op deze feiten en gelet op de documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen voor geweldsdelicten is veroordeeld, is de rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te noemen, op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht, te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn/is.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank een langere gevangenisstraf oplegt dan die door de officier van justitie werd gevorderd en de rechtbank deze straf baseert op een geringere bewezenverklaring dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze gevangenisstraf, waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en daarnaast zorgt voor de mogelijkheid van een klinische behandeling van verdachte en voor een gedegen stok achter de deur.
Ten aanzien van feit 2 primair en feit 3 legt de rechtbank voorts op een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijvoertuigen voor een periode van 12 maanden.
Met betrekking tot de overtreding voor het rijden zonder rijbewijs is de rechtbank van oordeel dat dient te worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van twee jaar. Aan deze proeftijd worden geen bijzondere voorwaarden verbonden.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de kosten door het overleggen van een pro forma factuur onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast kunnen de kosten voor rechtskundige bijstand in de visie van de verdediging niet worden meegenomen in een eventuele schadevergoedingsmaatregel.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte niet wordt vervolgd voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De vordering ziet op het toebrengen van schade als gevolg van het veroorzaken van een verkeersongeval. Aan verdachte wordt echter verweten dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, zonder zijn identiteit direct kenbaar te maken. Gelet op deze tenlastelegging is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een rechtstreeks verband tussen de schade, die is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte waardoor hij een botsing met de bus heeft veroorzaakt, en het bewezen verklaarde strafbare feit, zijnde het verlaten van de plaats van het ongeval.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- passend en geboden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard, zodat de benadeelde partij dat deel nog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden gematigd. Uit de toelichting op de gevorderde immateriële schade blijkt dat de psychische klachten van de benadeelde mogelijk ook eerder speelden dan het moment van het incident op 25 mei 2017, zodat niet duidelijk is of er in dit geval sprake is van een rechtstreeks verband met het strafbare feit.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige gevorderde immateriële schade. Van dat onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade in directe relatie tot het onderhavige bewezen verklaarde feit staat. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze onderdelen van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dat onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 25 mei 2017, tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- passend en geboden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard, zodat de benadeelde partij dat deel nog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de vordering dient te worden gematigd.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige gevorderde immateriële schade. Van dat onderdeel van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade in directe relatie tot het onderhavige bewezen verklaarde feit staat. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze onderdelen van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dat onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 25 mei 2017, tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 03/190306-15.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en het gegeven dat een toewijzing van de vordering een plaatsing ter klinische behandeling in FPC De Woenselse Poort zal doorkruisen, ziet de rechtbank aanleiding thans geen tenuitvoerlegging te gelasten, doch de vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 23, 24, 24c, 27, 36f, 45, 57, 60a, 62, 302.
Wegenverkeerswet 1994 art. 7, 107, 176, 177, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Verklaart het onder feit 2 primair, feit 3 en feit 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair, feit 3 en feit 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven en de overtreding:

Ten aanzien van feit 2 primair:poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;Ten aanzien van feit 3:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;Ten aanzien van feit 5:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.

Ten aanzien van feit 2 primair, feit 3:Gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van hetWetboek van Strafrecht waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling per 19 september 2017 voor een periode van maximaal 1 (één) jaar ter klinische behandeling laat opnemen in (Forensische) psychiatrie - de Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich na de klinische behandeling moet melden bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven . Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal verblijven binnen een beschermde woonvorm (MET GGZ) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geen alcohol en harddrugs zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole;
- zal deelnemen aan de gedragsinterventie:
* GI-LdH Agressietraining (ART Wiltshire-NL).
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Ten aanzien van feit 2 primair, feit 3:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Ten aanzien van feit 5:Geldboete van € 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

Ten aanzien van feit 2 primair:Maatregel van schadevergoeding van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding (smartengeld).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict,
25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te weten € 750,00 immateriële schadevergoeding (smartengeld).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 2 primair:Maatregel van schadevergoeding van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding (smartengeld).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict,
25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te weten € 750,00 immateriële schadevergoeding (smartengeld).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 25 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Verlenging van de proeftijd, bepaald bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 30 november 2015, gewezen onder parketnummer 03/190306-15,
met één jaar.Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 19 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Brabant-Zuid, Afdeling Recherche, genummerd 17-001809, afgesloten d.d. 22 juni 2017, aantal pagina’s: 147. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina’s 52 en 53.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina’s 55 en 56.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina’s 59 en 60.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina’s 62 tot en met 64.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina’s 65 en 66.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina’s 83 en 84.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina’s 87 en 88.
9.Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 22 en 23.
10.Proces-verbaal Verkeersincident van verbalisant [verbalisant 2] van 27 juni 2017, pagina 10/15.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 mei 2017, pagina’s 121 en 122.
12.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 5 september 2017.
13.Proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde 1] , pagina 67.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 5 september 2017.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 5 september 2017.
16.Proces-verbaal van verdenking, pagina 92.