ECLI:NL:RBOBR:2017:4620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
01/860245-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor overtreding van de Wegenverkeerswet na verkeersongeval door onoplettendheid

Op 1 september 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 14 december 2016 op de A50 te Veghel. De verdachte, bestuurder van een VW Golf, zou zich roekeloos en onvoorzichtig hebben gedragen door niet tijdig te reageren op een plotseling ontstane file. De officier van justitie eiste een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op dat moment slechts een enkel moment van onoplettendheid had vertoond, wat niet voldoende was om te spreken van aanmerkelijke schuld volgens de Wegenverkeerswet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zich zodanig had gedragen dat er concreet gevaar op de weg was veroorzaakt. De uitspraak benadrukt dat niet elke verkeersovertreding automatisch leidt tot schuld en dat de omstandigheden van het geval cruciaal zijn voor de beoordeling van de schuldvraag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860245-17
Datum uitspraak: 01 september 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 juli 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Veghel, althans op een wegvak gelegen tussen Uden en Veghel (nabij hectometerpaal 118.7 Li), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (VW Golf), daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij bekend was met de (drukke) verkeerssituatie ter plaats op de A50
en/of al eerder de snelheid van zijn personenauto aanzienlijk had moeten terugbrengen in verband met filevorming, met een aanzienlijke snelheid (naar schatting tot 70 kilometer per uur) op te trekken en/of te rijden over de linker rijstrook, op een moment dat (kort) voor hem een file op het wegvak was ontstaan en/of voertuigen tot stilstand waren gekomen en/of nagenoeg tot stilstand waren gebracht, en/of vervolgens zijn personenauto niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en/of te botsen tegen de (linker) achterzijde van een voor hem op de linker rijstrook (nagenoeg) tot stilsstand
gebrachte personenauto (Citroen C1), tengevolge van welke botsing die personenauto (Citroën C1) tegen een voor die personenauto (nagenoeg) stilstaande bestelauto (Fiat Doblo) werd gedrukt, tengevolge van welke botsing(en) tussen die VW Golf en/of Citroën C1 en/of Fiat Doblo een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten een of meerdere gebroken nekwervels en/of een dwarslaesie, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Veghel, althans op een wegvak gelegen tussen Uden en Veghel (nabij hectometerpaal 118.7 Li), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (VW Golf), daarmede rijdende over de weg, A50,
met een aanzienlijke snelheid (naar schatting tot 70 kilometer per uur) is opgetrokken en/of heeft gereden over de linker rijstrook, op een moment dat (kort) voor hem een file op het wegvak was ontstaan en/of voertuigen tot stilstand waren gekomen en/of nagenoeg tot stilstand waren gebracht, en/of vervolgens zijn personenauto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg Vrij was, en/of is gebotst tegen de (linker)achterzijde van een voor hem op de linker rijstrook (nagenoeg) tot stilstand gebrachte personenauto (Citroen C1), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1995)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in de zin van aanmerkelijke mate van schuld en verdachte hiervoor veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft op 14 december 2016 op de Rijksweg A50 te Veghel onvoldoende acht geslagen op een zich voor hem plotseling ontstane file. Verdachte heeft zijn snelheid niet (tijdig) geminderd en is tegen een zich direct voor hem bevindende personenauto gebotst die daardoor werd gelanceerd en met de voorzijde tegen de achterzijde van een bestelauto botste. Ten gevolge van dit ongeval raakte de bestuurster van de personenauto ernstig gewond.
Verdachte heeft ter zitting – kortgezegd – verklaard dat hij niet met andere zaken bezig was dan met de auto te besturen en dat hij geen steekhoudende verklaring kan geven waarom hij kennelijk niet goed heeft opgelet en de file over het hoofd heeft gezien.
De vraag die de rechtbank primair moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
In de tenlastelegging is deze schuld uitgedrukt met het verwijt dat verdachte ‘zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam’ heeft gehandeld.
Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en op de overige
omstandigheden van het geval is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam’ heeft gereden en dus evenmin dat hij aanmerkelijke schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van de Wegenverkeerswet.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat er sprake is geweest van een moment van onoplettendheid. Verdachte heeft de vóór hem plots ontstane file immers niet (tijdig) gezien omdat hij niet goed heeft opgelet. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit langer is
geweest dan een enkel moment. Een dergelijk moment van onoplettendheid is niet zonder meer als aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet te kwalificeren. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist, die in deze zaak niet zijn komen vast te staan. Niet is komen vast te staan dat verdachte met een snelheid reed die niet gepast was. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte met andere zaken bezig was dan met het besturen van zijn auto. Wel hebben zowel het slachtoffer als de bestuurder van de auto voor haar beiden verklaard dat zij plotseling – en zoals het slachtoffer verklaard heeft: flink – moesten remmen voor de file en dat zij nog net op tijd stilstonden, hetgeen de rechtbank sterkt in haar oordeel dat sprake was van een plotseling opnieuw opkomende file waarvoor verdachte door een moment van onoplettendheid niet op tijd stilstond. Dat zich eerder die ochtend op de door verdachte afgelegde route al filevorming had voorgedaan doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Nu er geen, voor het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 benodigde, schuld is te bewijzen zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat concreet gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2017.