In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Casade Woonstichting en Bouwbedrijf [gedaagde] over een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben in het verleden twee vaststellingsovereenkomsten gesloten, maar er zijn geschillen ontstaan over de uitvoering van de overeenkomst, met name over stagnatieschade en de verschuldigde rente. Casade heeft haar vorderingen in conventie ingetrokken, maar [gedaagde] heeft in reconventie een vordering ingesteld tot betaling van een rentebedrag van € 1.460.165,12, vermeerderd met rente en proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [gedaagde] betrekking heeft op stagnatieschade, waarvoor volgens de rechtbank alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke handelsrente, zoals bedoeld in paragraaf 45 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) 1989, niet van toepassing is op schadevergoedingen, maar alleen op de betaling van de primaire prestatie. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Casade zijn begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen vorderingen tot schadevergoeding en vorderingen tot betaling van de primaire prestatie, en bevestigt dat de wettelijke handelsrente niet van toepassing is op schadevergoedingen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.