ECLI:NL:RBOBR:2017:4459

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
01/845823-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van brandstichting en vernielingen met strafoplegging

Op 21 augustus 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 december 2016 in Ommel, gemeente Asten, brand heeft gesticht en vernielingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van drugs en alcohol, opzettelijk brand heeft gesticht in een weeghok nabij een varkensstal, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte heeft ook opzettelijk en wederrechtelijk een elektrische aandrijving van een toegangspoort en een autobus beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar was, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor zijn middelengebruik dat leidde tot de psychose. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft inmiddels de schade vergoed en lijkt positieve veranderingen in zijn leven te hebben doorgemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845823-16
Datum uitspraak: 21 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2016 in de gemeente Ommel, gemeente Asten,

althans in het arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur (in een weeghok in/nabij een varkensstal) een bonnenmap en/of een kartonnen doos en/of een houtenschap in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een weeghok en/of een varkensstal en/of ongeveer 20.000, althans een grote hoeveelheid, varkens te duchten was;

2.
hij op of omstreeks 23 december 2016 in de gemeente Ommel, gemeente Asten,,

althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur in een (personen)auto en/of autobus in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde auto en/of een varkensstal en/of ongeveer 20.000, athans een grote hoeveelheid varkens te duchten was;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Ommel, gemeente Asten,
opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een (personen)auto en/of autobus, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Asten opzettelijk en wederrechtelijk

een goed, te weten een (electrische aandrijving van een) hekwerk en/of (toegangs)poort, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] Hotel en/of [slachtoffer 2] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
Bronnen:
  • Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 augustus 2017;
  • Bijlagen bij het proces-verbaal van relaas van de politie Oost-Brabant, genummerd PL2100-2016281486, doorgenummerd 1 tot en met 25.
Feit 1
Gebezigde bewijsmiddelen:
1. Bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 augustus 2017, voor zover inhoudende als hierna zakelijk weergegeven:

“Ik was met het vuur het kwaad aan het verdelgen. Ik stond in dat weeghok, hoewel ik op dat moment niet wist dat dit een weeghok was. ik kan me herinneren dat ik iets had aangestoken, maar wat dat precies was weet ik niet meer.”

2. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 23 december 2016, p. 33-34
3. Relaas verbalisanten [naam 2] en [naam 3] , p. 36-38
Feit 2
Gebezigde bewijsmiddelen:
1. Bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 augustus 2017, voor zover inhoudende als hierna zakelijk weergegeven:

“ik kan me iets herinneren van dat ik iets met vuurwerk had aangestoken in de bus.”

2. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 23 december 2016, p. 33-34
3. Proces-verbaal van relaas verbalisanten [naam 2] en [naam 3] , p. 36-38
Feit 3
Gebezigde bewijsmiddelen:
1. Bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 augustus 2017, voor zover inhoudende als hierna zakelijk weergegeven:
“De auto is van mij en de betonschaar lag in mijn auto. Ik ben op dat moment een beetje doorgedraaid. Ik had de gedachte dat de aandrijfmotor van de poort iets heel anders was. ik had het idee dat het iets was wat kapot moest. Ik heb heel vaak geslagen op de aandrijfmotor met die betonschaar.
2. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 24 december 2016, p. 85-87
3. Proces-verbaal van relaas verbalisant [naam 4] van 28 december 2016, p. 100-101
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Bewijsoverwegingen.
T.a.v. feit 2:
Brandstichting is strafbaar gesteld als gevaarzettingsdelict. Dat gevaar dient zich uit te strekken tot andere goeden dan het goed waarin brand wordt gesticht. In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er andere goederen gevaar hebben gelopen dan de autobus waarin verdachte de brand heeft gesticht. Uit de bewijsmiddelen volgt immers niet hoe ver de autobus verwijderd was van de varkensstal en de daarin aanwezige varkens. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Wel is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de autobus heeft beschadigd, zoals subsidiair aan hem ten laste is gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 23 december 2016 in Ommel, gemeente Asten, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur in een weeghok nabij een varkensstal een bonnenmap en/of een kartonnen doos en/of een houten-schap in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een varkensstal enongeveer 20.000 varkens te duchten was;
2. [ Subsidiair]
op 23 december 2016 te Ommel, gemeente Asten, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een autobus, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd;
3.
op 23 december 2016 te Asten opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een elektrische aandrijving van een toegangspoort, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] Hotel heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte verkeerde ten tijde van het begaan van de feiten in een psychose. Hij was volkomen in een waan en de delicten zijn vanuit die waan gepleegd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit de strafbaarheid van verdachte niet uitsluit. Reden hiervoor is dat sprake is van
culpa in causa: verdachte heeft er zelf de hand in gehad dat hij in een psychose terecht is gekomen. Deze is immers ontstaan door het drugsgebruik van de verdachte. Het ontstaan van de psychose onder invloed waarvan verdachte heeft gehandeld kan verdachte daarom worden verweten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op het moment van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar de rapporten van de psychiater en de psycholoog. Zij zeggen dat de verdachte geen andere mogelijkheden zag voor het reguleren van zijn stress dan het gebruik van drugs, zodat hem dat niet kan worden aangerekend. Om die reden moet volgens de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de dagen voorafgaand aan de gepleegde feiten in toenemende mate speed, cannabis en alcohol heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat hij bijna een hele week niet had geslapen, dat hij doorlopend cannabis en speed heeft gebruikt en dat hij de wereld anders begon te zien en stemmen begon te horen. Dat verdachte als gevolg van dat middelengebruik in een psychotische stoornis is geraakt en onder invloed daarvan zijn wil niet vrijelijk heeft kunnen bepalen ten tijde van het plegen van deze feiten, staat niet ter discussie.
Dat betekent niet zonder meer dat deze feiten ook niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Indien het optreden van een psychose aan verdachte zelf te wijten is, dan leidt ontoerekeningsvatbaarheid in beginsel niet tot strafuitsluiting omdat in een dergelijk geval aan verdachte een verwijt valt te maken dat hij zichzelf in die toestand heeft gebracht..
Omtrent de geestvermogens van verdachte zijn twee Pro Justitia rapportages uitgebracht. Gedragsdeskundigen dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater-supervisor en drs. F.A.P.M. van Mensvoort, psychiater in opleiding, hebben in hun rapportage van 1 mei 2017 geadviseerd om het
culpa in causaprincipe niet op betrokkene van toepassing te doen zijn, omdat betrokkene vanuit zijn kwetsbare persoonlijkheid en zijn daarbij gepaard gaande erg beperkte adaptieve vaardigheden geen andere keuzemogelijkheden in het reguleren van stress heeft, dan drugsgebruik. Verder merken zij hierover op dat verdachte, gezien zijn ondergane opname in het verleden op de intensive care afdeling van het ziekenhuis, had kunnen weten dat de combinatie van speed en alcohol niet samengaat. Opgemerkt zij hierbij dat hij toen niet psychotisch ontregeld was geraakt.
Gedragsdeskundige drs. K. Bertens, klinisch psycholoog, heeft in haar rapportage van 3 mei 2017 geconcludeerd dat verdachte wist dat het gebruik van middelen niet verstandig was, en dat sommige middelen hem achterdochtig maakten. Die ervaring had verdachte al eerder gehad. De rapporteur geeft aan dat hoewel enig inzicht in de effecten van de middelen mag worden verondersteld, verdachte weinig andere mogelijkheden tot zijn beschikking had om de psychische klachten en onrust te dempen. Het middelengebruik werd door verdachte van jongs af aan ingezet als coping, waarbij hij meer en meer is gaan gebruiken omdat hij meer nodig ging hebben, aldus drs. Bertens. Zij adviseert verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds zijn veertiende cannabis gebruikte, en sinds zijn zestiende amfetamine. Hij heeft verklaard dat hij de laatste periode voorafgaand aan de feiten overal kwaad om werd en woedeaanvallen kreeg. Ook dacht hij dat mensen een complot tegen hem stichtten. Hij voelde zich zo slecht, dat hij meer drugs ging gebruiken om het slechte gevoel te onderdrukken. Hij hoopte dat het daardoor beter zou gaan met hem. Verdachte heeft verder verklaard dat hij nooit heeft overwogen om hulp te zoeken, maar wel dat hij zou moeten stoppen met zijn drugsgebruik. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij al eerder had gemerkt dat hij door het gebruik van amfetamine achterdochtig werd.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte niet door iemand anders is gedwongen speed, cannabis en alcohol te gebruiken, maar daar zelf voor heeft gekozen. In dat geval geldt als uitgangspunt dat van strafuitsluiting wegens ontoerekeningsvatbaarheid, indien gehandeld is onder invloed van een doormiddelengebruik geïnduceerde psychose, geen sprake kan zijn, omdat verdachte zichzelf verwijtbaar in deze geestestoestand heeft gebracht. Het is immers een feit van algemene bekendheid is dat het (poly-)gebruik van middelen een verhoogd risico met zich brengt dat de gebruiker psychotisch wordt. De rechtbank ziet dan ook, anders dan de verdediging, geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Daarbij is verder nog van belang dat zowel de gedragsdeskundigen als verdachte zelf aangeven dat er bij hem enig besef en inzicht bestond in de effecten van de middelen – verdachte verklaart zelfs dat hij al eerder had gemerkt dat hij achterdochtig werd door het gebruik van amfetamine – en anderzijds de lange duur dat verdachte deze middelen al gebruikte. De rechtbank begrijpt uit de rapportages van de gedragsdeskundigen dat het voor verdachte gelet op zijn persoonlijkheid lastiger was dan voor anderen om met zijn psychische klachten om te gaan. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet heeft te volgen dat voor hem gelet op die omstandigheid geen enkele andere keuzemogelijkheid bestond dan het gebruik van drugs. Aan verdachte kan worden verweten dat hij op geen enkel moment in de periode voorafgaand aan de gepleegde feiten een manier heeft gezocht om zijn middelengebruik te beëindigen, althans hulp in te roepen om op andere wijze dan het aanhoudend gebruik van middelen (waarvan verdachte zelf ook had bemerkt dat dit zijn problemen niet oploste) de door hem ervaren druk te verminderen. De rechtbank wil, met de deskundigen, wel aannemen dat het voor deze verdachte, gelet op hetgeen is opgemerkt omtrent zijn persoonlijkheid en de daaruit voortspruitende beperkingen, moeilijker was dan voor anderen in vergelijkbare omstandigheden om om te gaan met zijn psychische klachten (zonder daarbij terug te grijpen op middelengebruik) en is van oordeel dat in zoverre aanleiding bestaat om het bewezenverklaarde hem in verminderde mate toe te rekenen

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 240 uur, een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel van deze straf dienen verbonden te worden een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 6 maart 2017.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de officier van justitie verwezen naar enerzijds de ernst van het feit en de hoge gevangenisstraf die daar normaal gesproken voor wordt geëist, en heeft anderzijds meegewogen dat verdachte de schade inmiddels volledig heeft vergoed, zijn leven een positieve wending heeft gegeven en zijn zaken weer aardig op orde lijkt te hebben. De officier van justitie heeft tot slot opgemerkt dat wat hem betreft geen aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Gelet op de situatie van verdachte, die fulltime aan het werk is, is gewoon reclasseringstoezicht wat de officier van justitie meer passend.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair voor ontslag van alle rechtsvervolging gepleit. Subsidiair is de verdediging met de gedragsdeskundigen van mening dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Daarvoor bestaan geen contra-indicaties, verdachte is nog jeugdig, en er zijn pedagogische maatregelen denkbaar om verdachte op het rechte spoor te brengen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft, onder invloed van een psychose, ontstaan door het gebruik van speed, cannabis en alcohol, verschillende strafbare feiten gepleegd. Hij heeft de elektrische aandrijving van een toegangspoort kapot geslagen met een betonschaar, met vuurwerk brand in de autobus van [slachtoffer 1] gesticht en tot slot brand gesticht in een stal waar 20.000 varkens stonden. Met name dat laatste betreft een ernstig feit: omdat de brand tijdig is ontdekt zijn de gevolgen zeer beperkt gebleven, maar dit laat onverlet dat de gevolgen catastrofaal hadden kunnen zijn.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij de feiten als een ‘wake up call’ lijkt te hebben gebruikt. Verdachte heeft sindsdien geen middelen meer gebruikt, is in loondienst bij de werkgever van zijn vader en is daar ook in opleiding tot vrachtwagenchauffeur. In het bericht van de reclassering van 4 augustus 2017 is aangegeven dat verdachte echt positieve gedragsveranderingen weet te bewerkstelligen. Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij de financiële schade die bij de slachtoffers is ontstaan reeds heeft vergoed.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank tot slot rekening met de inhoud van de voornoemde Pro Justitia Rapportages, aangaande de geestvermogens van verdachte. De rapporteurs hebben aangegeven dat bij verdachte sprake is van een onrijpe kwetsbare persoonlijkheid en dat verdachte veel psychische klachten heeft, terwijl hij onvoldoende coping mechanismen heeft om op een gezonde manier met zijn psychische problematiek om te gaan. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over. Deze persoonskenmerken ontslaan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet van elke verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebruik van middelen, zoals hiervoor is toegelicht Zoals hiervoor reeds overwogen ziet de rechtbank aanleiding in de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten om hem de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen en dit bij de strafoplegging ook tot uitdrukking te brengen.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen op verdachte. Hiermee wordt afgeweken van het advies van de gedragsdeskundigen om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Reden hiervoor is dat toepassing van het volwassenstrafrecht uitgangspunt is bij meerderjarige verdachten, terwijl de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte onvoldoende grond ziet om hiervan af te wijken en ook geen sprake is van een strafmodaliteit die niet beschikbaar is in het volwassenenstrafrecht, maar wel passend wordt geacht voor verdachte. De rechtbank ziet, mede gelet op het advies van de reclassering, aanleiding om aan verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel voorwaarden op te leggen die er mede toe strekken om verdachtes verslavingsproblematiek aan te pakken.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uitgaat van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank zal alles afwegend aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Met dit voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en een kader te scheppen waarbinnen aan verdachte reclasseringstoezicht kan worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 157, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
T.a.v. feit 2 subsidiair:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 3:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:

Taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:

Gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich uiterlijk na het onherroepelijk zijn van dit vonnis zal melden bij de reclassering van Novadic-Kentron aan de dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
  • zich ambulant laat behandelen bij Novadic-Kentron, Forensische verslavingszorg, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • zich verplicht laat opnemen tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van deze opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, wordt opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 29 december 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 21 augustus 2017.