In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie. Eiseres, een onderneming die een tankstation exploiteert, verzocht om schadevergoeding vanwege de onttrekking van toe- en afritten van de rijksweg A59, die volgens haar niet voorzienbaar was op het moment van de investeringsbeslissing in 2004. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij het nemen van het verkeersbesluit een belangenafweging maakt die verder gaat dan de belangen van een individuele gemeente. De rechtbank concludeerde dat de concrete beleidsvoornemens van de gemeente Heusden, zoals vastgelegd in de Structuurvisie en het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, niet voldoende aanleiding gaven voor een redelijk denkend en handelend koper om rekening te houden met een nadelige wijziging van de verkeerssituatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en oordeelde dat de schade niet voorzienbaar was. De rechtbank droeg de verweerder op om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.