ECLI:NL:RBOBR:2017:4321

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
01/997530-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van valsheid in geschrifte en witwassen met betrekking tot stichting

Op 16 augustus 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrifte en witwassen in het kader van haar functie bij de stichting [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zelf de tenlastegelegde handelingen had verricht of dat zij opdracht had gegeven voor deze handelingen. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen, omdat niet kon worden aangetoond dat zij feitelijk leiding had gegeven aan de handelingen die aan de stichting konden worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van medeverdachte [naam] niet redelijkerwijs aan de stichting konden worden toegerekend, en dat de verdachte niet op de hoogte was van deze handelingen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, en de kosten van de partijen gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01/997530-13 en 01/994054-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Eindhoven op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 16 juni 2014, 13 december 2016, 25 juli 2017 en 2 augustus 2017. Op de zitting van 25 juli 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

Ten aanzien van parketnummer 01/997530-13
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2014. Aan verdachte is ten laste gelegde dat:
1. de rechtspersoon stichting [naam 1] op of omstreeks 11 januari 2010, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2011 te Eindhoven, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een verantwoordingsformulier PGB (Persoonsgebonden Budget) (pagina 3826-3827 van het proces-verbaal) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken dan wel heeft vervalst of heeft laten vervalsen, door valselijk en in strijd met de waarheid in dat verantwoordingsformulier PGB te vermelden of te laten vermelden dat door budgethouder [naam 14] euro 3810,40 loon was betaald aan zorgverlener [naam 3] , zulks terwijl in werkelijkheid die [naam 15] geen zorg van deze zorgverlener had ontvangen en/of die zorgverlener geen zorg aan die [naam] had verleend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit zij, verdachte, opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging zij, verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 januari 2010, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van
1 januari 2010 tot en met 31 januari 2011 te Eindhoven , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een verantwoordings-formulier PGB (Persoonsgebonden Budget) (pagina 3826-3827 van het proces-verbaal) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt danwel heeft vervalst, door valselijk en in strijd met de waarheid in dat verantwoordingsformulier PGB te vermelden of te laten vermelden dat door budgethouder [naam 14] euro 3810,40 loon was betaald aan zorgverlener [naam 3] , zulks terwijl in werkelijkheid die [naam 15] geen zorg van deze zorgverlener had ontvangen en/of die zorgverlener geen zorg aan die [naam] had verleend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. de rechtspersoon stichting [naam 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 september 2013 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Rotterdam en/of Tilburg, in ieder geval in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft de stichting toen en daar ( een) voorwerp(en), te weten meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld ten belope van euro 1.061.897,72, in ieder geval meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geld(bedragen), gebruik gemaakt, terwijl de stichting wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) zij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) zij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 september 2013 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Rotterdam en/of Tilburg, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door toen en daar ( een) voorwerp(en), te weten meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld ten belope van euro 295.047,82, in ieder geval meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld, te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geld(bedragen), gebruik te maken, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van parketnummer 01/994054-15
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 augustus 2016. Aan verdachte is ten laste gelegde dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 maart 2015, te Eindhoven en/of Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld ten belope van euro 53.600, in ieder geval meerdere, althans een, hoeveelheden/heid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde hoeveelheden/heid geld gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.

ten aanzien van parketnummer 01/997530-13, feit 2 primair
Verdachte wordt verweten een geldbedrag van € 1.061.897,72 te hebben witgewassen. In de dagvaarding wordt echter niet aangegeven hoe dit bedrag is samengesteld en evenmin wordt verwezen naar vindplaatsen in het dossier waaruit volgt op welke wijze dit bedrag is samengesteld. Daardoor is het – aldus de raadsvrouwe van verdachte – onduidelijk waartegen verdachte zich moet verdedigen en bepleit zij nietigheid van de dagvaarding op dit onderdeel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsvrouwe genoemde onderdelen voldoende feitelijk in de dagvaarding zijn omschreven, in onderling verband en samenhang moeten worden bezien met de gedetailleerde wijze waarop die onderdelen in het dossier en met name in het overzicht op pag. 2254 van het procesdossier zijn uitgewerkt. Het door de raadsvrouwe gevoerde verweer dient – aldus de officier van justitie – te worden verworpen.
De rechtbank overweegt het volgende. De duidelijkheid en de begrijpelijkheid van een dagvaarding mag worden beoordeeld in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier. Op pagina 2254 is in het dossier een overzicht opgenomen waarin het nadeel, bestaande uit ten onrechte uitbetaalde voorschotten PGB en ziekengeld, is weergegeven. Uit dit overzicht blijkt van een nadeel van € 1.061.879,72, het in de dagvaarding genoemde bedrag. Uit het pleidooi van de raadsvrouwe van verdachte blijkt dat zij dit overzicht in het dossier heeft aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding, in onderling verband en samenhang bezien met het overzicht op pagina 2254 van het dossier voldoende duidelijk over wat de verdenking van witwassen tegen verdachte inhoudt en op welke incidenten en feitelijkheden deze verdenking ziet. Of de hoogte van dit bedrag wettig en overtuigend bewezen kan worden is een vraag van andere orde en doet hieraan niet af.
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouwe van verdachte gevoerde verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 primair op de dagvaarding met parketnummer 01/997530-13.

ten aanzien van parketnummer 01/997530-13, feit 2 subsidiair en parketnummer
01/994054-15
Verdachte wordt verweten dat zij een bedrag van € 295.047,82 [parketnummer 01/997530-13, feit 2] en een bedrag van € 53.600,-- [parketnummer 01/994054-15] heeft witgewassen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze onderdelen van de dagvaardingen nietig zijn omdat niet is aangegeven wat de herkomst van deze bedragen is. De officier van justitie heeft gesteld dat de dagvaarding in onderling verband en samenhang met het dossier mag worden gelezen en dat de herkomst van de hiervoor genoemde bedragen op gedetailleerde wijze in het dossier is omschreven. De officier van justitie acht de dagvaarding voldoende duidelijk.
De rechtbank overweegt het volgende. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling of de dagvaarding voldoet aan de daaraan bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, de dagvaarding in onderling verband en samenhang met de inhoud van het procesdossier mag worden gelezen.
De onder parketnummer 01/997530-13 onder feit 2 subsidiair [witwassen van een geldbedrag van € 295.047,82] en onder parketnummer 01/994054-15 [witwassen van een geldbedrag van
€ 53.600,--] ten laste gelegde bedragen maken onderdeel uit van een omvangrijk dossier. In de dagvaarding wordt echter niet verwezen naar vindplaatsen in het dossier waar staat vermeld hoe die bedragen zijn berekend. De inhoudsopgave van het dossier bevat evenmin een verwijzing naar het deel van het dossier waar staat verwoord hoe voornoemde bedragen zijn berekend. Dit klemt temeer nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard dat deze bedragen uit diverse andere bedragen zijn samengesteld en hij eerst ter terechtzitting van 25 juli 2017 de vindplaatsen in het dossier heeft genoemd op grond waarvan zou moeten blijken hoe de hiervoor genoemde geldbedragen zijn samengesteld en waar de herkomst van die bedragen zou kunnen worden gevonden. De officier van justitie had deze informatie eerder aan de rechtbank en aan de verdediging kunnen en moeten verstekken, bijvoorbeeld door die informatie in de dagvaarding op te nemen. Dit heeft de officier van justitie nagelaten.
Nu voorts uit het procesdossier niet aanstonds blijkt wat de herkomst van de hiervoor genoemde samengestelde witwasbedragen is en dat dit ook niet binnen redelijke tijd is te reconstrueren, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaardingen ten aanzien van de feiten die onder parketnummer 01/997530-13 onder feit 2 subsidiair en onder parketnummer 01/994054-15 aan verdachte ten laste zijn gelegd, onvoldoende feitelijk zijn. De rechtbank zal deze onderdelen van voornoemde dagvaardingen dan ook nietig verklaren.

ten aanzien van parketnummer 01/997530-13, feit 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding met parketnummer 01/997530-13 ten aanzien van 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair geldig is en dat de dagvaarding ten aanzien van die feiten voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

Het bewijs


Ten aanzien van parketnummer 01/997530-13, feit 1 primair en feit 2 primair
Is de Stichting [naam 1] aansprakelijk?
Bij de feiten genoemd onder parketnummer 01/997530-13, feit 1 primair en 2 primair wordt verdachte – kort en zakelijk weergegeven – dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder die feiten omschreven verboden gedragingen verricht door de stichting.
Om verdachte als feitelijk leidinggever te kunnen aanmerken, is het noodzakelijk dat de ten laste gelegde handelingen redelijkerwijs aan de stichting kunnen worden toegerekend .
Vooropgesteld wordt dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelf – als bestuurder van de stichting – de in de tenlastelegging omschreven handelingen heeft verricht dan wel dat zij daartoe opdracht heeft gegeven. Vastgesteld wordt dat medeverdachte [naam] op eigen naam bemiddelde bij de aanvragen van PGB’s voor diverse budgethouders, de administratie voerde voor deze budgethouders en de controle uitoefende over de bankrekeningen van die budgethouders. Door CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerde gelden heeft [naam] met name via de door haar beheerde rekeningen van budgethouders, ten bate van zichzelf aangewend.
Voor wat betreft het redelijkerwijs kunnen toerekenen van de verboden handelingen begaan door medeverdachte [naam] aan de stichting overweegt de rechtbank voorts het volgende. Vastgesteld moet worden dat die gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon . Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf of taakuitoefening,
e rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van de stichting uit het opvangen en ondersteunen van jongeren uit minderheidsgroeperingen. Zoals hiervoor reeds vastgesteld was [naam] in de ten laste gelegde perioden voorzitster van de stichting, bemiddelde zij op eigen naam bij de aanvragen van PGB’s voor diverse budgethouders, voerde zij de administratie voor deze budgethouders en oefende zij de controle over de bankrekeningen van die budgethouders uit. Daarbij heeft [naam] af en toe gebruik gemaakt van de zakelijke rekening van de stichting. Door CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerde gelden, heeft [naam] met name via de door haar beheerde rekeningen van budgethouders, ten bate van zichzelf aangewend.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [naam] niet redelijkerwijs aan de stichting kan worden toegerekend. De handelingen van [naam] pasten niet in de normale bedrijfsuitvoering van de stichting en niet aannemelijk is geworden dat [naam] op enig moment namens de stichting heeft gehandeld of dat het handelen van [naam] op enigerlei wijze ten bate van de stichting heeft gestrekt. Haar handelingen zijn dan ook niet dienstig aan de stichting geweest. Niet kan worden vastgesteld dat de stichting het handelen van [naam] heeft aanvaard.
Daarbij komt dat [naam] – zowel bij haar afsluitend verhoor door de politie als ter terechtzitting van 25 juli 2017 – heeft verklaard dat haar medebestuurders, verdachte en [naam 4] , niet van haar handelen op de hoogte waren en dat zij daar part noch deel aan hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaringen van [naam] geloofwaardig
Nu blijkens het voorgaande niet is komen vaststaan dat verdachte zelf de ten laste gelegde handelingen heeft verricht, noch dat zij hiertoe opdracht heeft gegeven, en er evenmin sprake van is dat zij zelf feitelijk leiding zou hebben gegeven aan handelingen die redelijkerwijs aan de stichting kunnen worden toegerekend dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 01/997530-13 onder feit 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.

Ten aanzien van parketnummer 01/997530-13, feit 1 subsidiair
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat er aanwijzingen bestaan dat verdachte bij de ten laste gelegde feiten betrokken is geweest of dat zij daarvan wetenschap heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aanwijzingen echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte dit feit, al dan niet samen en in vereniging met [naam] en/of [naam 4] , heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van het onder parketnummer 997530-13 onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit vrijspreken.

De motivering van de beslissingen op het beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering onder verdachte in beslag genomen personenauto van het merk Seat Altera voorzien van het [kenteken] , nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Op dit voorwerp rust eveneens beslag als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt op dat dit beslag blijft gehandhaafd, niettegenstaande de hiervoor genomen beslissing over dat voorwerp.
De officier van justitie heeft op de voet van het bepaalde in artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd dat het in de dagvaarding met parketnummer 01/997530-13 onder feit 2 subsidiair genoemde witwasgeld ten bedrage van € 1.061.897,72 en in de dagvaarding met parketnummer 01/994054-15 genoemde witwasgeld ten bedrage van € 53.600,-- verbeurd dient te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte dit geldbedrag door middel van witwassen of enig ander strafbaar feit heeft verkregen. Gelet hierop zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring van dat geldbedrag afwijzen.
De motiveringen van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.

De vordering van [naam 5]
Ter zitting van 25 juli 2017 is mr. Boon, advocate te Eindhoven, namens de benadeelde partij verschenen. Zij heeft de vordering ingetrokken voor zover die ziet op de gevorderde materiële schadevergoeding en gehandhaafd voor de gevorderde immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de verminderde vordering, omdat verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en omdat geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 13] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]
De rechtbank zal de hiervoor genoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en omdat geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van de onder parketnummer 01/997530-13 onder 2 subsidiair en onder parketnummer 01/994054-15 ten laste gelegde feiten;
spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 01/997530-13 onder 1 primair en 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten;
Beslissing op het beslag.

gelast de teruggaveaan verdachte van een personenauto van het merk Seat Altera voorzien van het [kenteken] ;
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 5] , [naam 7] , [naam 6] , [naam 13] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]
  • verklaart elk van de benadeelde partijen niet ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. M.E.L. Hendriks, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 16 augustus 2017.