ECLI:NL:RBOBR:2017:4301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
01/845044-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 14 augustus 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 te Helmond, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 januari 2017 in Eindhoven, waar de verdachte het slachtoffer met kracht in het gezicht sloeg, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een afgebroken tand en kneuzingen in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zittingen op 3 mei en 31 juli 2017 zijn getuigen gehoord en is het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste 15 maanden jeugddetentie, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk 10 maanden jeugddetentie op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit van zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van in totaal € 13.788,77, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845044-17
Datum uitspraak: 14 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Helmond op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2017 en 31 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een afgebroken, athans losgekomen tand en/of
- een snee/verwonding aan de lip en/of
- een bult op het (achter)hoofd en/of
- een bult op het linkerjukbeen en/of
- een kneuzing in/van de hersenen,
heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht in/tegen het gelaat, althans op/tegen het hoofd te stompen/slaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht in/tegen het gelaat, althans op/tegen het hoofd te stompen/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een afgebroken, athans losgekomen tand en/of
- een snee/verwonding aan de lip en/of
- een bult op het (achter)hoofd en/of
- een bult op het linkerjukbeen en/of
- een kneuzing in/van de hersenen,
ten gevolge heeft gehad;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde feit, zware mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw bepleit primair vrijspraak van de beide tenlastegelegde feiten. Er is geen wettig en overtuigend bewijs. Er zijn circa 6 personen die verklaren over betrokkenheid van een persoon bij een ruzie (duwen-trekken) kort ervoor en niet over de klap waar in het in deze zaak om gaat. Deze getuigen verklaren dat het gaat om een Turkse/Marokkaanse man met langer achterover gekamd haar. Verdachte voldoet niet aan dit signalement. Er zijn slechts 2 getuigen die verklaren het incident wel gezien te hebben. Getuige [naam 1] geeft een signalement van deze persoon dat niet overeenkomt met verdachte. Getuige [naam 2] geeft ook een signalement dat niet overeenkomt en wijst bij de fotoconfrontatie verdachte ook niet aan als de dader, terwijl hij eerder zeer stellig had aangegeven dat hij de dader zeker zou herkennen. Hieruit kan dus worden afgeleid dat verdachte niet de dader is.
Subsidiair voert de raadsvrouwe aan dat het opzet niet gericht is geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Het geven van één enkele klap kan dat opzet niet opleveren. Verdachte dient vrijgesproken te worden van het primair tenlastegelegde feit. Hooguit kan het gevolg van de klap zwaar lichamelijk letsel zijn.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Bewijsmiddelen.

Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] : [2]
Ik wens aangifte te doen van een mishandeling gericht tegen mij. De mishandeling werd gepleegd op het Stratumseind te Eindhoven op zondag 22 januari 2017. Op zondag 22 januari 2017 ging ik op stap in het Eindhovense uitgaansgebied genaamd het Stratumseind. Ik wilde samen met collega's naar binnen gaan bij [café 1] gelegen op het Stratumseind te Eindhoven. We stonden in de rij voor [café 1] . Aldaar was een man die vrouwonvriendelijke opmerkingen maakte. Ik sprak hem hierop aan en wij hadden met elkaar gesproken. De man hield daarbij zijn voorhoofd tegen mijn voorhoofd. Plotseling zag ik dat mijn collega [naam 3] op de grond viel door toedoen
van twee vrienden van de man waarmee ik aan het praten was. Toen ik mijn vriend wilde gaan helpen, ging voor mij het licht uit. Ik werd wakker in het ziekenhuis. Ik mis een voortand en heb een snee in mijn lip. Ik voel dat ik een bult op mijn achterhoofd heb. Ik denk dat ik een klap heb gehad en daardoor bewusteloos ben geraakt waardoor ik op straat ben gevallen. Het doet in ieder geval nu nog goed pijn. Ik heb niemand het recht nog de toestemming gegeven mij te slaan of te mishandelen. Ik ondervind hier nog steeds pijn van en heb aanzienlijk letsel in mijn gezicht.
Als signalement van de man waarmee ik aan het praten was en die zijn voorhoofd tegen
mijn voorhoofd hield kan ik verklaren dat het een man van Marokkaanse of Tunesische
afkomst was. Ongeveer 176 cm groot, ik ben 174 cm groot, ongeveer 22 jaar oud, een
stevig breed postuur. Hij had iets van grijze kleding, mogelijk zijn trui. Was ongeschoren en droeg zijn donkere haren.
Foto’s letsel [slachtoffer] . [3]
Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 24 januari 2017: [4]
-bult op achterhoofd;
-bult op jukbeen rechts;
-wondje bovenlip;
-tand eruit;
-gering uitwendig bloedverlies;
-vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en inwendig bloedverlies.
Bijzondere mededelingen:
Kneuzingen in de hersenen (intracerebrale en wat subarochnoïdaal bloed, mogelijk spoortje subduraal).
Proces-verbaal van bevindingen: [5]
Op zondag 22 januari 2017 was ik verbalisant belast met het toezicht houden via de
regionale toezicht ruimte (RTR).
Omstreeks 02.04 hoorde ik via de portofoon dat er mogelijk een opstootje gaande was bij [café 1] gelegen aan het [adres 2] in Eindhoven. Via camera 14.1 PTZ pakte ik zicht op de zijkant van [café 1] . Ik zag dat twee mannen aan het duwen en trekken waren tegenover een andere groep. Ik zag dat de twee mannen zich verplaatsten richting de ingang van [café 1] . Ik zie dat onder de luifel iemand ten val komt en op de grond komt te liggen. Op het moment dat de persoon op de grond lag, kon ik zicht pakken met de camera. Direct hierop zie ik de twee mannen die betrokken waren bij het opstootje onder de luifel uit komen en met versnelde pas weglopen. Ik zie dat de man die voorop loopt nog achterom kijkt richting de persoon die op de grond ligt. Ik verbalisant herken de man ambtshalve als [verdachte] . In de horecabriefing is diverse malen in het afgelopen jaar aandacht voor deze man gevraagd in verband met zijn betrokkenheid bij geweldincidenten, en ik heb hem daarom ook regelmatig gezien in het horecagebied in het afgelopen jaar.
Door mij verbalisant werd het signalement van [verdachte] verspreid, en werd
zijn naam door mij portofonisch doorgegeven aan de collega's van het horecateam, en
zijn mogelijke betrokkenheid bij het incident. Korte tijd later werd op straat [verdachte] staande gehouden.
Via de camera's herkende ik de verdachte direct van het incident wat zich eerder had
afgespeeld.
[verdachte] :
- getinte huidskleur;
- fors postuur;
- donkerkleurige jas;
- donker haar.
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998 te Helmond.
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] : [6]
Ik was met collega’s op personeelsuitje op het Stratumseind in Eindhoven. Rond 02.00 uur stonden we voor de [café 1] te wachten in de rij om naar binnen te gaan. Opeens hoorde ik [naam 4] zeggen dat hij weg wilde gaan. Ik draai me om richting [naam 4] en toen zag ik dat hij hoofd tegen hoofd stond met een andere gast. Ik zag dat het een dikke gast was met kroeshaar. Hij had een donkerkleurige jas aan had. Er was best wat geduw en getrek onderling. Ik ben er toen tussen gesprongen om ze uit elkaar te halen. Toen ik me omdraaide richting [naam 4] , zag ik dat hij languit op de grond lag, achterover. Ik sprong op [naam 4] en zag dat hij helemaal niet meer bewoog. Hij leek wel even dood.
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] : [7]
Ik was gisterenavond aan het stappen in Eindhoven met collega's van de [naam kledingzaak] . We stonden buiten in de rij te wachten bij de kroeg tegenover die snackbar. Omstreeks 02.00 uur stond ik in de rij bij die kroeg. Ik zag dat er een Marokkaanse jongen de kroeg uit kwam. Ik zag dat hij er zeer agressief uit zag. Ik zag daarna dat [naam 4] en die Marokkaan "kop tegen kop" aan stonden. Hierna werd er over en weer geduwd en getrokken. Ineens zag ik dat de Marokkaanse jongen, [naam 4] hard tegen zijn gezicht aan sloeg. Hij sloeg hem met zijn vuist, want ik zag dat [naam 4] na de klap van de Marokkaan hard tegen de grond aan viel. Ik keek naar [naam 4] en zag dat hij bloedend op de grond lag. Hierna zag ik dat de Marokkaan weg liep het Stratumseind op. Hij liep samen met 3 á 4 andere Marokkanen weg.
Ik kan de Marokkaan welke [naam 4] sloeg als volgt omschrijven:
- Man;
- Licht getint;
- Marokkaan;
- Flink postuur, volslank;
- Zwart haar;
- Donkere kleding.
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] : [8]
Ik was gisterenavond omstreeks 02.00 uur aan het werk bij de [café 2] als portier. Ik kreeg de melding dat het los ging onder de luifel bij [café 1] . Hierdoor liep ik direct richting [café 1] . Ik zag ineens dat een jongen, een andere jongen vol in zijn gezicht sloeg met zijn rechtervuist. Ik zag dit op ongeveer 4 meter afstand gebeuren. Ik zag dat de jongen welke geslagen werd, een stap achteruit zette en gestrekt op de grond neer viel. Ik zag dat hij met zijn achterhoofd op de grond viel. Ik kan u zeggen dat ik die dader ken. Ik ken hem niet bij naam maar ik ken hem van een eerder incident. Dit incident was vorige week, toen was ik ook aan het werk op het Stratumseind en heb ik de politie nog geholpen. Deze jongen werd toen ook aangehouden voor iets anders. Hij is een bekende van de politie.
Ik kan de dader, de verdachte als volgt omschrijven:
- Jongen (man);
- Getinte huidskleur;
- 20-25 jaar;
- Fors postuur;
- 1.85 m - 1.90m;
- Donker haar;
- Donkere kleding/ Grijze trui.
De dader was samen met 3 á 4 andere personen op het Stratumseind. Ik zag dat de dader na het incident weg liep met 3 á 4 andere personen, het Stratumseind op. Ik zag dat de dader vooraan in de groep liep. Ik heb een Aziatisch uiterlijk, kort haar, een normaal postuur.
Proces-verbaal van bevindingen: [9]
Wij hielden verdachte [naam 6] aan op zondag 15 januari omstreeks 04:20 uur. Zie
hiervoor registratienummer 2017009830. Deze [naam 6] verzette zich tegen zijn
aanhouding en meerdere omstanders, waaronder [verdachte] , begonnen zich te bemoeien met
onze aanhouding. Wij waren bezig verdachte [naam 6] onder controle te krijgen en te
boeien. Ik, [naam verbalisant 1] , moest de omstanders op afstand houden zodat ze verdachte [naam 6] niet ontzetten. Wij zagen dat een Aziatisch uitziende portier ons hielp met het op afstand houden van de omstanders. Wij kunnen die portier omschrijven als een man van Aziatische afkomst, ongeveer 1,70 groot en kort geknipt zwart haar. Wij kennen deze portier als iemand die vaker op het Stratumseind werkt tijdens de weekenden. Ik, [naam verbalisant 2] , weet dat het de portier van [café 2] is.
Wij hoorden tijdens de aanhouding [verdachte] en andere omstanders diverse beledigingen
naar ons roepen en schreeuwen. Toen er meerdere collega's arriveerde toen en er werden diverse aanhoudingen gedaan terzake het beletten/belemmeren en beledigen van ons verbalisanten waaronder [verdachte] .
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998 te Helmond.
Proces-verbaal van bevindingen: [10]
Op 22 januari 2017 omstreeks 14.00 uur, hoorden wij [verdachte]
terzake de verdenking aangaande zware mishandeling. Na dit verhoor bekeken wij de
kleding van [verdachte] , welke in zijn fouillering aanwezig was. Wij zagen
dat [verdachte] een zwart vest in zijn fouillering had zitten. Op eerder genoemde dag, datum, omstreeks 16.00 uur, bekeken wij de camerabeelden, welke waren geregistreerd door de "Regionale Toezichtruimte" in Eindhoven. Genoemde beelden werden geregistreerd op zondag 22 januari 2017 vanaf het tijdstip 02:04 uur.
Wij verbalisanten zagen chronologisch het navolgende gebeuren op de beelden;
** Zie fotobijlage 1: 22-01-2017 02:04:42 uur**
Op genoemde beelden zagen wij dat er duw- en trekwerk ontstond nabij [café 1] .
(…)
** Zie fotobijlage 4: 22-01-2017 02:05:01 uur**
Hierna zagen wij dat er een persoon onder de luifel weg liep het Stratumseind op. Wij
herkenden de persoon als [verdachte] . Wij herkenden hem aan zijn postuur en
aan zijn manier van lopen. Tevens herkenden wij het zwarte vest, welke [verdachte]
in zijn fouillering had zitten. Met [verdachte] bedoelen wij de
volledig te noemen verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1998 te Helmond
Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 16 februari 2017:
In het dossier bevindt zich voorts een brief aan de huisarts van [slachtoffer] d.d. 16 februari 2017, afkomstig van D.M.F. Driessen, als revalidatie-arts verbonden aan het Catharinaziekenhuis te Eindhoven. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren:
  • Het slachtoffer heeft nog moeite met helder nadenken, is moe en duizelig, hij gebruikt andere woorden dan voorheen;
  • De implantoloog heeft geconstateerd dat naast de tand ook bot uit de kaak is geslagen;
  • Het slachtoffer wordt aangemeld voor een poliklinisch revalidatietraject.
Verklaring verdachte ter terechtzitting [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij op 22 januari 2017 omstreeks 02:00 uur op het Stratumseind bij [café 1] in Eindhoven was. Het was druk om hem heen en hectisch. Hij kon niet binnen en er werd geduwd en getrokken. Het escaleerde. Toen heeft hij ook geduwd en getrokken. Het klopt dat hij een week eerder door de politie was aangehouden. Hij heeft een getinte huidskleur.

Overwegingen t.a.v. het bewijs.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, waaronder met name de getuigenverklaringen van [naam 5] , [naam 1] en [naam 2] is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer in zijn gezicht heeft gestompt.
Getuige [naam 2] herkent de dader als dezelfde persoon van een incident een week eerder waarbij hij de politie heeft geholpen. De politie bevestigt dat een Aziatisch uitziende portier van [café 2] hen toen heeft geholpen en dat verdachte toen is aangehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij een week voor het tenlastegelegde feit is aangehouden door de politie. Dat getuige [naam 2] verdachte bij een meervoudige fotoconfrontatie bijna 6 maanden later niet herkende, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan zijn herkenning van verdachte op 22 januari 2017 toen het tenlastegelegde feit net was gebeurd.
Getuige [naam 1] geeft een signalement van de Marokkaan met wie het slachtoffer "kop tegen kop" stond en die het slachtoffer met zijn vuist in het gezicht sloeg. Getuige [naam 5] geeft ook een signalement van de persoon met wie het slachtoffer hoofd tegen hoofd stond. Het door getuigen [naam 1] en [naam 2] gegeven signalement van de dader en het door getuige [naam 5] gegeven signalement van de persoon die met zijn hoofd tegen het hoofd van het slachtoffer stond komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met elkaar en met het door verbalisanten gegeven signalement van verdachte. Verbalisanten herkennen verdachte op de camerabeelden. Dat getuige [naam 1] de dader een Marokkaan noemt, is niet onbegrijpelijk gezien het uiterlijk van verdachte en zijn getinte huidskleur.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het één keer stompen in het gezicht het (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling onder meer een tand en een deel van zijn kaakbot verloren en kneuzingen van de hersenen opgelopen. De rechtbank kwalificeert dit letsel als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht daarom het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Subsidiair:
op 22 januari 2017 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht tegen het gelaat te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een afgebroken tand en
- een snee/verwonding aan de lip en
- een bult op het (achter)hoofd en
- een bult op het linkerjukbeen en
- een kneuzing van de hersenen,
ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen en eist 15 maanden jeugddetentie, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de voorwaardelijke jeugddetentie dienen als bijzondere voorwaarden te worden gesteld de voorwaarden die in het reclasseringsadvies van 1 mei 2017 zijn opgenomen.
De officier van justitie eist tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht en daarnaast de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, pleit de raadvrouw voor het opleggen van een werkstraf van 80 uur conform de LOVS oriëntatiepunten voor minderjarigen. De voorlopige hechtenis is geschorst met veel vrijheidsbeperkende voorwaarden. De behandeling bij de Catamaran is in de vorige zaak waarvoor verdachte is veroordeeld al opgelegd en die proeftijd loopt nog een hele tijd. Er dient geen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, omdat dat geen nut heeft. De straf in de vorige strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer één keer met kracht in zijn gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Uit de door het slachtoffer bij zijn schadevordering overgelegde bescheiden en diens verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij sinds het incident onder meer hevige hoofdpijnklachten ervaart, gedragsveranderingen vertoont, moeite met spraak en articuleren heeft, concentratieproblemen heeft en vergeetachtig is geworden. Hij is op dit moment
- ruim 6 maanden nadien - nog steeds aan het revalideren en wordt in dat kader intensief (3 à 4, soms 5 dagen per week) behandeld op de revalidatieafdeling van het Jeroen Bosch Ziekenhuis.
Verdachte doet aan kickboksen in zijn vrije tijd en is dan ook geoefend in vechtsport. Hij mag daarom bekend worden geacht met de impact die een klap als deze kan hebben. Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen een ander te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog heel lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van 31 juli 2017 totaal geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad en eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Uit het uitgevoerde psychologisch rapport van 6 april 2017 door drs. M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, en psychiatrisch rapport van 26 april 2017 door drs. L. Berkens, psychiater en supervisor, drs. M. Wigard, psychiater/supervisant, is weliswaar naar voren gekomen dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat de gedragsdeskundigen geen verband, in de zin van een doorwerking van die stoornis in de ten laste gelegde feiten, kunnen leggen, omdat verdachte ontkent dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank ziet hierin en ook overigens geen grond of aanleiding om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, te weten 18 jaar. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de gedragsdeskundigen in hun rapporten toepassing van het jeugdstrafrecht adviseren, omdat verdachte volgens hen (nog) onvoldoende in staat is om zijn eigen gedrag te organiseren en de risico’s van zijn handelen in te schatten en een pedagogische aanpak noodzakelijk en mogelijk wordt geacht. Ook de reclassering adviseert in haar rapport van 1 mei 2017 toepassing van het jeugdstrafrecht. Gelet op die rapporten zal de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdsanctierecht toepassen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte, te weten 3 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
DedeDe rechtbank ziet, gelet op de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de omstandigheid dat op grond van een eerdere veroordeling reeds begeleiding en behandeling is gestart, geen aanleiding te bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.237,45 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie kan de immateriële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,--. Met betrekking tot de materiële schade kunnen de volgende posten worden toegewezen: overhemd, eigen risico, medicatie, implantoloog, reiskosten, parkeerkosten, ziekenhuisopname en misgelopen loon. De posten telefoon- en portokosten, treinabonnement en ticket concert zijn onvoldoende onderbouwd. Dit zijn kosten die al eerder zijn betaald en vallen onder de immateriële schade. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in dat deel van de gevorderde materiële schade en het overige deel van de gevorderde immateriële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De raadvrouw stelt zich op het standpunt dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het betreft een omvangrijke vordering. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. De onderbouwing van de vordering is niet volledig met betrekking tot de posten verlies verdienvermogen, tandartskosten. De posten telefoon- en portokosten, ticket concert en NS-abonnement zijn niet onderbouwd. Er wordt een hoog bedrag aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De uitspraken die zijn bijgevoegd bij de vordering zien op andere situaties en daarin wordt een lager bedrag toegewezen. Er zijn zoveel punten onduidelijk, dat de vordering door de civiele rechter moet worden behandeld.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.500,-- en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 7.288,77 bestaande uit de volgende posten:
overhemd € 25,95,
eigen risico zorgverzekeringswet € 385,--,
nota’s apotheek € 29,08,
niet vergoede kosten implantoloog € 1.697,35,
reiskosten € 552,97,
parkeerkosten € 79,50,
telefoon- en portokosten € 25,--,
NS-abonnement € 26,32,
ziekenhuisopname 2 nachten € 56,--,
verlies aan verdienvermogen tot 1 augustus 2017 € 1.819,02,
verlies vakantietoeslag tot 1 augustus 2017 € 145,52,
verlies aan verdienvermogen van 1 augustus 2017 t/m 31 december 2017 € 2.265,80,
verlies vakantietoeslag van 1 augustus 2017 t/m 31 december 2017 € 181,26
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 22 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de posten NS-abonnement en ticket concert overweegt de rechtbank het volgende.
De aanschaf van het concertticket is door de verdediging betwist. Nu een bewijsstuk daaromtrent ontbreekt, zal de rechtbank de benadeelde partij op dit onderdeel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het treinabonnement is wel een betalingsbewijs overgelegd. In dat verband geldt dat het hier gaat om een uitgave, die is gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel. Nu de benadeelde partij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade – die als vermogensschade moet worden aangemerkt – als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgave die zijn doel heeft moeten missen. In het onderhavige geval gaat het om 6 van de 31 dagen van het maandabonnement, waarvan de benadeelde partij geen voordeel heeft kunnen hebben. Deze post (6/31 deel van het maandbedrag ad € 136) is derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide, nadere behandeling vereisen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot het gevorderde voorschot van € 5.000,--, omdat alleen de voorzieningenrechter, en derhalve niet de strafrechter, een voorschot kan opleggen.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 77c, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 300.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair:
v
erklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt
verdachte daarvan vrij.
T.a.v. subsidiair:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. subsidiair:
Jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering van de Jeugdbescherming Brabant Sobriëtasplein 102, 5701 MJ Helmond;
- zich binnen twee dagen na beëindiging van de detentie, voor zover het vonnis onherroepelijk is, zal melden bij Bureau Jeugdzorg via het telefoonnummer 088-2439022. Hierna moet veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden bij de jeugdreclassering volgens een frequentie en gedurende een periode die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een ambulante behandeling bij de Catamaran te Eindhoven, GGzE of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
- zijn medewerking zal verlenen aan een eventueel kamertraject, indien de reclassering dit aangewezen acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
T.a.v. subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 13.788,77 subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van EUR 13.788,77 (zegge: dertienduizend- zevenhonderdachtentachtig euro en zevenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 6.500,-- immateriële schadevergoeding en EUR 7.288,77 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 22 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 13.788,77 (zegge: dertienduizendzevenhonderdachtentachtig euro en zevenenzeventig cent), te weten EUR 6.500,-- immateriële schadevergoeding (immateriële schadevergoeding tot heden) en EUR 7.288,77 materiële schadevergoeding (posten: overhemd EUR 25,95, eigen risico EUR 385,--, apotheek EUR 29,08, niet vergoede kosten implantoloog EUR 1697,35, reiskosten EUR 552,97, parkeerkosten EUR 79,50, telefoon en portokosten EUR 25,--, NS- abonnement EUR 26,32, ziekenhuisopname 2 nachten EUR 56,--, verlies aan verdienvermogen tot 1 augustus 2017 EUR 1819,02, verlies vakantietoeslag tot 1 augustus 2017 EUR 145,52, verlies aan verdienvermogen van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 EUR 2.265,80, verlies vakantietoeslag van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 EUR 181,26).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 22 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering met betrekking tot het resterende deel van de immateriële schade en het gevorderde voorschot à € 5.000,-- niet- ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 14 augustus 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, Teamrecherche Eindhoven-Noord, met zaaknummer PL2100-2017014711, afgesloten d.d. 6 februari 2017, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 t/m 76.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 26-27.
3.Foto’s letsel [slachtoffer] , p. 47 t/m 51.
4.Medische verklaring [slachtoffer] d.d. 24 januari 2017 door C. Waterink, p. 75.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 31.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 39-40.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 41-42.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
10.Proces-verbaal van bevindingen p. 60 t/m 67.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 31 juli 2017.