ECLI:NL:RBOBR:2017:43

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
01/865080-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en roekeloos rijgedrag in Sint-Oedenrode

Op 4 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juni 2016 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Sint-Oedenrode. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, bestuurde een witte Volkswagen Golf en veroorzaakte een aanrijding met een Ford Ka, waarbij de bestuurster van de Ford, [slachtoffer 1], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van vier jaar en een rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen die wezen op het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte, waaronder het zwalken over de weg en het inhalen via de vluchtstrook. De verdachte had een alcoholpromillage van ongeveer 790 microgram per liter uitgeademde lucht, wat bijna vier keer de toegestane hoeveelheid was. Daarnaast verzet hij zich tegen de aanhouding door de politie en beledigde de verbalisanten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onaanvaardbare risico's had genomen, wat leidde tot de fatale gevolgen van het ongeval. De uitspraak is gedaan na een zitting op 21 december 2016, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers: 01/865080-16 en 01/175684-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 4 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
zonder vaste bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2016.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 13 september 2016 (parketnummer 01/865080-16) en 24 november 2016 (parketnummer 01/175684-16).
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01/865080-16, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 december 2016 is gewijzigd, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 25 juni 2016 te Sint-Oedenrode, in elk geval in Nederland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij danig onder invloed was van alcohol en aldus niet tot behoorlijk besturen van een voertuig in staat kon worden geacht, met een alcoholgehalte van ongeveer 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in ieder geval met een alcoholgehalte dat aanzienlijk hoger was dan 220, althans 88, microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en/of
- terwijl hij niet in het bezit is van een geldig rijbewijs voor het besturen van een personenauto en/of
- de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate (blijvend) heeft overschreden en/of
- een Volkswagen Golf ( [kenteken 1] ) rakelings heeft ingehaald en/of vervolgens)
- voornoemde Volkswagen Golf heeft afgesneden door (abrupt) naar rechts te sturen, waardoor sprake is geweest van gevaarlijk inhalen en/of (vervolgens)
- naar de linkerbaan is opgeschoven om vervolgens (abrupt) richting de rechterbaan te sturen en/of (vervolgens)
- zijn personenauto niet onder controle heeft weten te houden en/of (vervolgens)
- daarbij in botsing is gekomen met een op de rechter weghelft rijdende personenauto (Ford Ka),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ), zijnde de bestuurster van die rechts rijdende personenauto werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet; art 6 Wegenverkeerswet 1994
2. hij op of omstreeks 25 juni 2016 te Sint-Oedenrode, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Oost-Brabant), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(ar(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, door te proberen zijn geboeide handen onder zijn lichaam door te halen en/of door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die, waarin genoemde politieambtena(a)r(en) hem, verdachte, trachtte(n) te geleiden en/of te houden;
3. hij op of omstreeks 25 juni 2016 te Sint-Oedenrode, in elk geval in Nederland opzettelijk één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen/hem/haar de woorden toe te voegen: “Police, suck my dick!”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/175684-16 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2016 in de gemeente Wijchen, als bestuurder van een motorvoertuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op/nabij de [adres 1] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (01/865080-16)
Inleiding
Het in deze zaak aan de orde zijnde verkeersongeval heeft de volgende toedracht. De verdachte bestuurde een witte Volkswagen Golf met onder meer als inzittende [getuige 1] . De verdachte is met de rechter voorkant van zijn auto tegen de linker achterkant van de Ford Ka gereden die werd bestuurd door [slachtoffer 1] . Kort Voor het ongeluk heeft de verdachte andere auto's ingehaald. In een van die auto’s zat [getuige 2] met haar man. Zij werden via de vluchtstrook ingehaald door de verdachte. Vervolgens haalde de verdachte een auto in die werd bestuurd door [getuige 3] , kennelijk ook via de vluchtstrook. Daarna werd de auto ingehaald die werd bestuurd door de [getuige 4] met als inzittenden de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] .
Beoordeling
De rechtbank ziet zich ten aanzien van dit feit in het bijzonder gesteld voor de vraag welke gradatie van schuld de verdachte aan het verkeersongeval heeft gehad, in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor culpa, waarvan wordt gesproken als sprake is van schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving, zoals in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij culpa dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Roekeloosheid vormt de bovengrens van deze zogenaamde ‘bewuste schuld’.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm kan slechts sprake zijn indien door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De rechtbank wijst in het bijzonder op de navolgende passages uit de wetsgeschiedenis bij de invoering van de wet waarbij roekeloosheid als strafverzwarende omstandigheid is toegevoegd:
“Aansluitend bij de strekking van de wetswijziging uit 1998, die de regering onverminderd onderschrijft, wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om de zwaarste vorm van het culpose delict – dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid – van een afzonderlijk strafmaximum te voorzien. Daarmee wordt beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s worden genomen.
(…)
Zoals gezegd wordt met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpose delict, om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt.
(…)
Bij de beoordeling of sprake is van roekeloosheid dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Dit brengt mee dat het culpose delict niet als een geïsoleerde handeling wordt beschouwd, maar dat ook daaraan voorafgaande handelingen, zoals alcoholgebruik, worden betrokken bij de beoordeling. Roekeloosheid vereist, zoals gezegd, dat een of meer gedragingen van de dader worden aangewezen die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen.
(…)
In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.”
(MvT, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 484, nr. 3, p. 10-12)
en
“Met andere woorden: de culpoos handelende dader is zich wel bewust van het mogelijke gevolg en hij neemt met zijn gedraging onaanvaardbare risico’s, maar hij neemt het gevolg niet op de koop toe. Dit laatste geldt ook voor de roekeloze dader. Het wettelijke begrip «roekeloosheid» is immers, zoals uit de wettekst en de memorie van toelichting blijkt, binnen de grenzen van de culpa gepositioneerd. Roekeloosheid onderscheidt zich daarmee op het vlak van de wil ten aanzien van het mogelijke gevolg principieel van voorwaardelijk opzet.
(…)
Bij roekeloosheid zal in het algemeen sprake dienen te zijn van de bewustheid van een onaanvaardbaar groot risico van ernstige gevolgen. Dat betekent evenwel niet, zoals ook in het nader rapport uiteen is gezet, dat roekeloosheid volledig samenvalt met de bewuste schuld. De schuld die niet bestaat in roekeloosheid kan bijvoorbeeld ook bewuste schuld zijn. Niet elk risico is zo onaanvaardbaar groot dat het bewust nemen ervan als roekeloosheid dient te worden bestempeld.
(…)
Bij de beoordeling of roekeloosheid aanwezig is, dienen alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Dit betekent dat de culpose gedraging niet als geïsoleerde gedraging moet worden beoordeeld, maar dat bijvoorbeeld ook aan het eigenlijke delict voorafgaande handelingen bij deze beoordeling worden betrokken, evenals de situatie waarin de culpose gedraging is verricht. In het algemeen zal in dit verband sprake moeten zijn van bewustheid van een onaanvaardbaar groot risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. ”
(NAV, Kamerstukken II, 2002-2003, 28 484, nr. 7, p. 14- 21)
Hoewel roekeloosheid de zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is en daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van zal zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat deze gevallen zich niet of nauwelijks meer voor zouden doen. De arresten van de Hoge Raad die leidden tot een vernietiging van die arresten waar roekeloosheid werd aangenomen, wijzen op motiveringsgebreken, maar brengen niet met zich dat de schuldvorm roekeloosheid nauwelijks meer te bewijzen kan zijn.
Roekeloosheid betreft zoals gezegd een aan de ondergrens van opzet (voorwaardelijk opzet) grenzende schuldvorm. Zowel bij voorwaardelijk opzet als bij roekeloosheid gaat het om de kans op het intreden van strafbare gevolgen door een bepaalde gedraging van de verdachte waarvan de verdachte weet of bewustheid moet hebben gehad. Bij voorwaardelijk opzet is dat de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg, waarbij de verdachte wetenschap moet hebben gehad van die kans, zich daarvan bewust is geweest, en die kans welbewust heeft aanvaard, terwijl het bij roekeloosheid gaat om het nemen van “onaanvaardbare risico’s met ernstige gevolgen”, van welk onaanvaardbaar risico de verdachte zich bewust moet zijn geweest, maar waarbij de verdachte “op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren” of zich “om de gevolgen van zijn handelingen niet heeft bekreund”. Het verschil zit in de wil of aanvaarding van de kans op het intreden van een bepaald gevolg.
Wat betreft het schemergebied tussen de roekeloosheid en de zich daar net onder bevindende vormen van culpa ligt het verschil niet in de vraag of de verdachte de gevolgen van zijn handelingen heeft aanvaard. Het verschil tussen roekeloosheid en de lichtere vormen van culpa zit in de waardering van de onvoorzichtigheid van het gedrag. Hoe risicovoller er wordt gehandeld, des te eerder kan roekeloosheid worden aangenomen. Het risicovolle karakter van het gedrag is echter niet doorslaggevend. Bij de vraag of sprake is van roekeloosheid komt naar het oordeel van de rechtbank ook vrij belangrijke betekenis toe aan de grootte van de kans dat een bepaald gevolg intreedt en de mate waarin de verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag welke mate van schuld als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994 uit van het volgende.
1.
Verdachte is aan de noodlottige rit begonnen terwijl hij wist dat hij te veel alcohol had gedronken om een motorvoertuig te mogen besturen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij op de dag van het ongeval slechts vier of vijf flesjes bier had genuttigd. Dit verhoudt zich immers niet met de uitkomst van de voorlopige ademanalyse die direct na het ongeval bij hem is afgenomen. Die analyse heeft geresulteerd in een F (falen) en een indicatie van 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Dit is weliswaar een voorlopige uitslag die om tot bewezenverklaring van overtreding van artikel 8 van de WVW 1994 te komen door een definitieve test moet worden bevestigd, maar levert naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de hier te geven beoordeling wel een bruikbare en duidelijke indicatie op dat verdachte veel te veel alcoholhoudende drank had gedronken. Bovendien kon het definitieve alcoholpromillage niet worden vastgesteld enkel door de weigering van verdachte om mee te werken aan een ademanalyse als bedoeld in artikel 163, eerste lid, WVW 1994. Verdachte is blijven weigeren mee te werken aan deze ademanalyse, terwijl hij meerdere malen is gewezen op de mogelijke consequenties van deze weigering. De rechtbank gaat dan ook uit van een gehalte van ongeveer 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dat wil zeggen bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol voor een ervaren bestuurder, een categorie waar verdachte echter niet onder valt aangezien hij niet over een geldig rijbewijs beschikt.
2.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het bizarre rijgedrag van verdachte een sterke aanwijzing vormt om te concluderen dat alcohol een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij dit ongeval. [getuige 8] heeft bijvoorbeeld verklaard sterk het vermoeden te hebben dat de bestuurder van de witte Golf onder invloed was. Deze getuige baseerde dit vermoeden op de manier waarop de auto van verdachte van links naar rechts zwabberde, en niet in een rechte lijn over de weg reed. [getuige 3] heeft verklaard dat hij door verdachte rakelings werd ingehaald over de vluchtstrook, terwijl verdachte voor en bij het inhalen met groot licht aan het seinen was en vervolgens zijn gevarenlichten aanzette. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte een andere rijstijl had dan normaal het geval was. Het rijgedrag van verdachte was volgens [getuige 1] stoer en nonchalant. Verdachte had niet de rustige rijstijl die hij anders altijd had, aldus de [getuige 1] . [verbalisant 3] verklaart in haar proces-verbaal van bevindingen dat zij zag dat verdachte niet goed op zijn benen kon staan. Zij zag hem enkele malen bijna door zijn benen zakken, terwijl verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren dat verdachte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook.
3.
Ook de snelheid waarmee verdachte onmiddellijk voor het ongeval heeft gereden is een factor die mede bepaalt van welke gradatie van schuld moet worden uitgegaan. De gereden snelheid ten tijde van c.q. juist voor het ongeval is niet exact te bepalen, maar uit verschillende getuigenverklaringen kan wel worden afgeleid dat verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, heeft gereden.
[getuige 5] schat de snelheid van de auto waar zij in zat op ongeveer 120 km/u en verklaart dat hun auto met een hoge snelheid werd ingehaald. Daaruit kan worden afgeleid dat het voertuig van verdachte een stuk sneller reed dan 120 km/u. [getuige 6] die net als [getuige 5] bij [getuige 4] in de auto zat verklaart op de kilometerteller van hun voertuig te hebben gezien dat zij op dat moment 130 km/u reden. Hij zag vervolgens dat het voertuig van verdachte hen met een forsere snelheid passeerde. [getuige 4] zag op zijn kilometerteller dat hij 120 km/u reed. Hij zag dat de witte Golf veel harder reed. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij maximaal 140 kilometer per uur heeft gereden. De rechtbank trekt uit deze verklaringen de conclusie dat verdachte (ten minste) ongeveer 140 km/u heeft gereden. Deze snelheid heeft verdachte voorts, gelet op het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, gereden tijdens de nachtelijke uren, terwijl er ter plaatse geen straatverlichting aanwezig was.
4.
Tot slot was sprake van een gevaarlijke inhaalmanoeuvre van verdachte die uiteindelijk heeft geleid tot de botsing met de auto van het latere slachtoffer, [slachtoffer 1] . Meerdere getuigen hebben verklaard over de wijze waarop verdachte eerst op een gevaarlijke manier de Volkswagen Golf van [getuige 4] heeft ingehaald en vervolgens is gebotst tegen de Ford Ka van [slachtoffer 1] . [getuige 5] verklaart dat verdachte na het inhalen van hun voertuig naar rechts stuurde en vervolgens krachtig afremde, waardoor [getuige 4] snel naar links moest sturen om verdachtes auto te ontwijken. Getuige ziet op dat moment verdachtes auto hard achterop een andere auto botsen. [getuige 6] heeft het over slingerend rijden na het inhalen door verdachte van hun voertuig. Na het inhalen wordt de auto waar [getuige 6] in zit, afgesneden door verdachte. Verdachte gaat dan naar rijstrook 1 en vervolgens weer naar rijstrook 2. Op dat moment rijdt verdachte hard tegen een andere personenauto aan.
[getuige 8] heeft het ook over zwalken: van links naar rechts gaan. [getuige 8] verklaart dat verdachte dicht tegen de vangrail rijdt, waarbij hij de vangrail net niet raakt. Opeens ziet [getuige 8] verdachtes auto naar rechts gaan en met de rechterzijkant tegen de linkerzijkant van de auto van het slachtoffer botsen. [getuige 4] verklaart dat verdachte hem als het ware afsnijdt na het inhalen. Vervolgens ziet hij dat verdachte voor een moment opschuift naar rijstrook 1 om vervolgens tegen de Ford Ka in de linkerflank, dan wel achterzijde aan te botsen.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de verdachte in de nacht met bijna vier keer het toegestane alcoholpromillage, met te hoge snelheid, zwalkend en zwabberend over de snelweg rijdend en daarbij andere auto’s links en rechts, en zelfs over de vluchtstrook rakelings inhalend, waarbij ook eenmaal bijna tegen de vangrail wordt gereden door de verdachte, over de snelweg is gereden en uiteindelijk vermijdbaar en verwijtbaar achterop de auto van het slachtoffer is gebotst met als uiteindelijke gevolg het overlijden van het slachtoffer. Verdachte verklaart ook ter terechtzitting dat het ongeval heeft plaatsgevonden omdat hij de auto niet onder controle kon houden.
Het rijgedrag van de verdachte in combinatie met het als gevolg van alcoholgebruik niet in staat zijn om het voertuig adequaat te besturen, moet als buitengewoon onvoorzichtig en gevaarzettend worden aangemerkt. Door aldus te rijden heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen. De autorit was onder deze omstandigheden bijna gedoemd om te eindigen in een ongeval met – vanwege onder meer de grote snelheid – een niet geringe kans op noodlottige gevolgen. De rechtbank wijst daarbij op het feit dat het nog voor het eigenlijke verkeersongeval nog maar net goed ging toen verdachte via de vluchtstrook en via de linker rijbaan andere auto’s inhaalde. Het mag een wonder heten dat hij niet toen al tegen ofwel de vangrail ofwel die andere auto’s was aangereden. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte zich hiervan bewust is geweest. Hij is zich immers naar eigen zeggen wel bewust geweest van het feit dat hij de auto als gevolg van alcoholgebruik niet onder controle kon houden. Weliswaar kan worden vastgesteld dat hij onder aanzienlijke invloed van alcohol verkeerde, maar dat het hem aan elke bewustheid van het gevaarzettende karakter van zijn rijgedrag heeft ontbroken, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Voor zover de verdachte deze bewustheid ter terechtzitting heeft willen ontkrachten, hecht de rechtbank aan diens verklaring geen geloof. Zij heeft daarbij in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte, toen hij een tweetal naast elkaar rijdende auto’s via de vluchtstrook inhaalde, zijn gevarenlichten activeerde, naar eigen zeggen ter terechtzitting ook omdat hij zich bewust was van de risico’s.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door aldus te rijden onaanvaardbare risico’s met ernstige gevolgen heeft genomen, dat hij zich daarvan bewust moet zijn geweest, dat hij de uiteindelijke gevolgen niet heeft gewild maar zich tegelijkertijd door de autorit niet te stoppen kennelijk en minstgenomen op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zouden realiseren. Aldus heeft de verdachte roekeloos gereden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. parketnummer 01/865080-16
1. op 25 juni 2016 te Sint-Oedenrode als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- terwijl hij danig onder invloed was van alcohol en aldus niet tot behoorlijk besturen van een voertuig in staat kon worden geacht, met een alcoholgehalte van ongeveer 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en
- terwijl hij niet in het bezit is van een geldig rijbewijs voor het besturen van een personenauto en
- de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden en
- een Volkswagen Golf ( [kenteken 1] ) rakelings heeft ingehaald en vervolgens
- voornoemde Volkswagen Golf heeft afgesneden door (abrupt) naar rechts te sturen, waardoor sprake is geweest van gevaarlijk inhalen en vervolgens
- naar de linkerbaan is opgeschoven om vervolgens (abrupt) richting de rechterbaan te sturen en vervolgens
- daarbij in botsing is gekomen met een op de rechter weghelft rijdende personenauto (Ford Ka),
waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] , zijnde de bestuurster van die rechts rijdende personenauto werd gedood,
terwijl hij na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
2. op 25 juni 2016 in Nederland zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, die verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door te proberen zijn geboeide handen onder zijn lichaam door te halen en door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die, waarin genoemde politieambtenaren hem, verdachte, trachtten te geleiden en te houden;
3. op 25 juni 2016 in Nederland opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Police, suck my dick!”;
T.a.v. parketnummer 01/175684-16
op 22 juni 2016 in de gemeente Wijchen, als bestuurder van een motorvoertuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op/nabij de [adres 2] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde partij 1] ) schade was toegebracht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en eist een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de gemoedsrust van zijn cliënt na het ongeval en het feit dat hij op dat moment in een shock verkeerde. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de relatief jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij spijt heeft betuigd aan de nabestaanden van het slachtoffer. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, nu zijn cliënt van plan is zich na zijn straf in Nederland te gaan vestigen.
De raadsman heeft toepassing van de LOVS-oriëntatiepunten van maart 2016 bepleit en geconcludeerd dat een gevangenisstraf van 24 maanden, in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, passend en geboden is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, zonder dat hij over een rijbewijs beschikt, met zijn auto tegen de auto van [slachtoffer 1] gebotst. Als gevolg van de botsing is [slachtoffer 1] ter plaatse aan haar verwondingen overleden. Door onder invloed van alcoholhoudende drank zwalkend en met een veel hogere snelheid te rijden dan ter plaatse was toegestaan, heeft verdachte roekeloos rijgedrag vertoond. Vervolgens heeft verdachte zich zonder aanleiding beledigend en recalcitrant gedragen jegens verbalisanten die ter plekke waren gearriveerd om hulp te verlenen, en heeft hij geweigerd mee te werken aan een definitieve ademanalyse als gevolg waarvan het exacte alcoholpromillage niet kon worden vastgesteld.
Daarmee heeft verdachte zich totaal geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit verdachte bijzonder zwaar aan. Door zijn rijgedrag heeft verdachte zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Ter terechtzitting is door een zoon, twee broers en een zus van [slachtoffer 1] op indringende wijze verwoord wat dit verlies voor hen en hun omgeving betekent en is tevens uiting gegeven aan hun verdriet. Verdachte heeft weliswaar spijt betuigd aan de nabestaanden, maar van oprecht en doorleefd berouw is daarbij naar de inschatting van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij in 2014 is veroordeeld in verband met het gebruiken in het verkeer van een vals, dan wel vervalst rijbewijs. Voorts heeft verdachte slechts drie dagen voor de datum van het noodlottig ongeval ook reeds als bestuurder van een personenauto een ongeval veroorzaakt. Verdachte heeft toen de plaats van het ongeval verlaten.
Uit het voorgaande ontstaat een beeld van een verdachte die bij herhaling illegaal en onverantwoordelijk gedrag in het verkeer laat zien, op 25 juni 2016 zelfs met noodlottige gevolgen voor een andere weggebruiker.
Al het vorenstaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Ten aanzien van de hoogte van die gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de hiervoor omschreven omstandigheden en heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die gelden voor schending van de artikelen 6 en 7 Wegenverkeerswet 1994, alsmede op straffen die eerder in soortgelijke situaties zijn opgelegd.
In de sinds december 2016 geldende oriëntatiepunten is geen oriëntatiepunt voor roekeloosheid meer opgenomen.
In voorgaande versies van de oriëntatiepunten werd een grove verkeersfout met dodelijke afloop onder invloed van meer dan 570 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht bestraft met een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar. Op roekeloos rijden onder verder dezelfde omstandigheden stond als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 4 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 5 jaar. Deze laatste strafmaat is in de nieuwste versie van de oriëntatiepunten gebracht onder ‘zeer hoge mate van schuld’. Daarmee heeft het LOVS exact de strafmaat overgenomen die voorheen voor roekeloos rijden werd gereserveerd.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de voorgaande versie van de LOVS, waarbij roekeloos rijden als een apart oriëntatiepunt was opgenomen, omdat zij van oordeel is dat de daar bedoelde gedragingen (die in de huidige oriëntatiepunten ‘zeer hoge mate van schuld’ zijn genoemd) in dit geval van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierboven genoemde strafmaatoverwegingen afwijking hiervan ten voordele van verdachte niet aan de orde is. Voor een afwijking hiervan ten nadele van verdachte ziet de rechtbank al met al ook onvoldoende grond.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van vier jaren. Dit met aftrek van voorarrest.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is geboden om de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een lange periode te beschermen tegen verdachte. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan de rechtmatige eigenaar, niet zijnde verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 180, 266, 267.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 7, 175, 176, 179.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/865080-16 feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. 01/865080-16 feit 2:
wederspannigheid.
T.a.v. 01/865080-16 feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; meermalen gepleegd.
T.a.v. 01/175684-16:
overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. 01/865080-16 feit 1, feit 2, feit 3, 01/175684-16:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. 01/865080-16 feit 1:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 5 jaar
Beslag:
Gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 personenauto Volkswagen Golf, kleur wit, [kenteken 2]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier,
en is uitgesproken op 4 januari 2017.
BIJLAGE MET BEWIJSMIDDELEN VOOR DE BEWEZEN VERKLAARDE FEITEN

Ten aanzien van parketnummer 01/865080-16, feit 1

1.
Een dossier van de regiopolitie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meierij, met registratienummer PL2100-2016142329, afgesloten d.d. 16 september 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 147, voor zover inhoudende:
a. het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [pag. 95 t/m 135]
Op 26 juni 2016 omstreeks 00.25 uur hebben wij geassisteerd bij de afwikkeling van een verkeersongeval waarbij een Volkswagen Golf en een Ford Ka betrokken waren. De Ford en de Volkswagen reden over de Rijksweg A50, komende uit de rijrichting van Oss en gaande in de rijrichting van Eindhoven. De Ford reed voor de Volkswagen voorafgaand aan de aanrijding.
2.2.4
Lichtgesteldheid
Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid: nacht.
2.2.5
Wegverlichting
Geen straatverlichting
4.2
Toedracht ongeval
Op rijstrook 2 tussen hectometerpalen 108.3 en 108.2 links kwam de Volkswagen hoogstwaarschijnlijk met de rechter voorzijde in aanraking met de linker achterzijde van de Ford. Door de aanrijding met de Ford begon de Volkswagen in het begin rechtsom om zijn hoogteas te draaien. De Volkswagen begon op een gegeven moment linksom om zijn hoogteas te draaien op de rijbaan. Linksom draaiend om zijn hoogteas slipte de Volkswagen verder in de richting van de rechter berm en kwam met de rechter voorhoek in aanraking met de slootwand. De Volkswagen kwam uiteindelijk deels in de rechter berm en deels in de sloot tot stilstand, met de voorzijde tegen de slootwand aan.
Door de aanrijding met de Volkswagen begon de Ford vervolgens rechtsom om zijn hoogteas te draaien. De Ford sloeg vervolgens meerdere keren over de kop. Gezien de aangetroffen hoeveelheid krassporen op de vluchtstrook kwam de Ford eerst, nadat het voertuig los was gekomen met de wielen, waarschijnlijk eerst met de linkerzijde van het dak op de vluchtstrook terecht, sloeg verder over de kop en kwam vervolgens met de rechter voorzijde van het dak deels op de vluchtstrook en deels in de rechter berm terecht. In de rechter berm sloeg de Ford, gezien de omgewoelde berm, waarschijnlijk nog twee maal over de kop en kwam vervolgens op zijn dak in de rechter berm tot stilstand, met de voorzijde in de rijrichting van Eindhoven.
Op 26 juni 2016, om 04:40 uur, heb ik de lijkschouw bijgewoond van de bestuurster van de Ford. De schouw werd verricht door de forensische geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] .
b. het relaas van verbalisanten [namen verbalisanten] [pag. 44 en 45]
Op 26 juni 2016 werd het lijk van de overledene, [slachtoffer 1] , geboren op [1957] te Eindhoven, getoond aan [benadeelde partij 2] , geboren op [1987] te Eindhoven, zoon van het slachtoffer en aan [benadeelde partij 3] , geboren op [1952] te Leende, zus van het slachtoffer. Zij verklaarden ieder voor zich: “Het lijk dat u mij nu toont, is het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] . Ik herken het stoffelijk overschot aan het postuur, uiterlijk en kleding.”
c. de relazen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] [pag. 29 t/m 33 en p. 40]
Op 25 juni 2016, omstreeks 23:34 uur, kregen wij, samen met diverse andere eenheden van politie Oost-Brabant het verzoek om te gaan naar de snelweg A50, ter hoogte van hectometerpaal 108.1, in de gemeente Sint-Oedenrode. Aldaar zou een verkeersongeval hebben plaatsgevonden. Er zou een voertuig op de kop op de snelweg liggen en een persoon zou bekneld in het voertuig zitten.
Omstreeks 23:42 uur kwamen ter plaatsen aan, samen met enkele andere eenheden. Wij zagen dat deels op de vluchtstrook en deels in de berm een personenauto op de kop lag. Wij zagen dat een stukje verderop een witte Volkswagen Golf met de neus in een sloot stond. Van onze collega’s vernamen wij dat de enige inzittende van het voertuig dat op de kop lag, was overleden. Tevens hoorden wij dat bij de aanrijding twee voertuigen betrokken waren, te weten het voertuig dat op de kop lag en de witte Volkswagen Golf.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag twee mannen en een vrouw staan. Ik zag dat de vrouw de andere man vasthield. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg aan de vrouw wie de bestuurder was geweest van de witte Volkswagen Golf. Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat de vrouw verklaarde dat de man die zij kort daarvoor vasthield en die aan het schreeuwen was, de bestuurder was geweest. Ik, [verbalisant 1] , vroeg aan de man of hij de bestuurder was geweest. Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat de man verklaarde dat hij de bestuurder was geweest. Via dienstdoende officier van justitie hoorden wij, telefonisch, dat met tussenkomst van enkele getuigen de personalia van de verdachte bekend waren geworden. De verdachte zou zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [1993] in Litouwen.
Ik, [verbalisant 1] , heb de bestuurder van de witte Golf verzocht om medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek naar uitgeademde lucht als bedoeld in art. 160 lid 5 Wegenverkeerswet 1994. De bestuurder voldeed aan dit verzoek. Als uitslag gaf het alcoholselectieapparaat een F (Falen) indicatie. Op dit apparaat is het mogelijk om de resultaten van de laatste tests te zien. Ik zag hierop dat de uitslag op het alcoholselectieapparaat 790 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg.
Op het politiebureau heb ik, [verbalisant 1] , aan de verdachte het bevel gegeven om zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse als bedoeld in artikel 163 lid 1 Wegenverkeerswet 1994. Ik, [verbalisant 1] , deelde de verdachte mede dat hij verplicht was om aan dit bevel gehoor te geven en dat hij verplicht was om dus een twee[de] blaastest af te leggen. Wij hoorden dat de verdachte verklaarde dat hij al op straat had geblazen en dat hij niet nogmaals een blaastest wilde afleggen. Ik, [verbalisant 1] , legde de verdachte uit dat hij op straat een eerste test had geblazen en dat hij nu een definitief onderzoek moest gaan doen. Ik, [verbalisant 1] , legde nogmaals uit dat hij verplicht was om aan dit bevel gehoor te geven en dat wanneer hij dit niet zou doen dit zou worden opgevat als een weigering. Hierbij gaf ik, [verbalisant 1] , nogmaals het bevel om mee te werken aan de ademanalyse. Wij hoorden dat de verdachte opnieuw verklaarde dat hij geen blaastest zou gaan doen.
Ik, [verbalisant 1] , deelde de verdachte mede dat hij ervan werd verdacht zojuist betrokken te zijn geweest bij een dodelijke aanrijding terwijl hij onder invloed was van alcohol en dat dit een zeer ernstig feit was. Ik, [verbalisant 1] , deelde mede dat hij verplicht was om aan het bevel voor de ademanalyse gehoor te geven. Hierbij gaf ik, [verbalisant 1] , voor de derde maal het bevel om mee te werken aan een ademanalyse. Wij hoorden de verdachte verklaren dat hij niet mee zou werken aan een ademanalyse omdat hij zijn advocaat niet had gesproken.
p. 40: Ik het dienstvoertuig roken wij, verbalisanten, dat de adem van [verdachte] riekte naar het inwendig gebruik van alcohol.
d. het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 6] [pag. 37-38]
Ik zag dat de bestuurder van de witte Volkswagen Golf niet goed op zijn benen kon staan. Ik zag dat hij enkele malen bijna door zijn benen zakte. Ik zag dat de grotere man van het drietal de bestuurder van de witte Volkswagen Golf moest ondersteunen.
e. de verklaring van de [getuige 1] [pag. 49]
Ik ben op 25 juni 2016, omstreeks 23.00 uur, met een kennis genaamd [verdachte] vanuit mijn verblijfplaats in Wijchen vertrokken. Er is ook nog een Pools meisje met ons meegegaan. Wij zijn met zijn drieën vertrokken in de auto van [verdachte] . Dat is een witte Volkswagen Golf IV. [verdachte] bestuurde de auto. Ik zat achterin.
Ik weet niet goed wat [verdachte] vanavond bezielde want zijn rijstijl was anders. Ik zag namelijk dat hij stoer deed, met één hand boven op het stuur. Na ongeveer een halfuur rijden zag ik dat [verdachte] een andere auto wilde inhalen. Tijdens die inhaalmanoeuvre zag ik dat hij te laat was met het naar de rechterbaan te gaan. Ik hoorde een klap en hij raakte toen met het rechter voorlicht van zijn auto de linker achterkant van zijn voorganger. Dit was een kleine donkerkleurige auto.
f. de verklaring van de [getuige 5] [pag. 52, 53]
Op 25 juni 2016, tussen 23:30 uur en 23:45 uur, ben ik getuige geweest van een verkeersongeval, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg A50, te Veghel. Op genoemde datum en tijdstip reed ik als bijrijder mee in een personenauto, merk VW, type golf 6-1.4, kleur zwart. Ik zat rechts achterin genoemd voertuig. De bestuurder van het voertuig waar ik in zat heet [getuige 4] . Rechts voorin, naast [getuige 4] , zat [getuige 6] . Achterin naast mij zat [getuige 7] . Ik denk dat wij 120 km/u reden.
Wij kwamen uit de richting Nijmegen en reden in de richting van Eindhoven. Plotseling zag ik achter onze auto iemand seinen met zijn lichten. Wij reden op de linker rijbaan. Ik zag dat [getuige 4] naar rechts stuurde om de auto die naar ons seinde ons te laten passeren. Ik zag dat deze auto ons met hoge snelheid inhaalde. Ik zag dat het een witte auto betrof. Ik kon het merk op type van de witte auto niet zien. Ik zag dat deze auto, nadat hij ons gepasseerd was, naar rechts stuurde en vervolgens plotseling krachtig afremde. Ik zag dat aan de remlichten van de witte auto.
Ik voelde en zag dat [getuige 4] snel naar links stuurde om de witte auto te ontwijken. Ik zag dat de witte auto hard achterop een auto, die daarvoor reed, botste. Ik zag meerdere brokstukken op de rijbaan belanden. Ook zag ik dat de auto, die door de witte auto geraakt werd, enkele keren over de kop sloeg. Ik zag dat de witte auto en de auto die door de witte aangereden was in de berm terecht kwamen.
Wij zijn een stukje verder gereden en gestopt op de vluchtstrook. Ik zag dat [getuige 4] , [getuige 6] en [getuige 7] uit onze auto stapten. Ik zag dat ze naar de aangereden auto liepen. Toen ze terugkwamen hoorde ik van hen dat de vrouw die in de auto zat was overleden.
g. de verklaring van de [getuige 6] [pag. 54-55]
Op 25 juni 2016 reden wij over de A50. Een vriend, [getuige 4] , bestuurde de auto. Toen wij de afslag St. Oedenrode passeerden, zag ik dat een auto die achter ons reed met zijn verlichting begon te seinen. Ik zag dat [getuige 4] hierop opschoof naar rijstrook 2. Vervolgens zag ik dat een witkleurige Volkswagen Golf ons via rijstrook 1 passeerde. Ik zag op onze kilometerteller dat wij 130 kilometer per uur reden. Ik zag dat de witte golf ons met een forsere snelheid passeerde. Op het moment van passeren zag ik dat de witte golf dicht langs onze personenauto reed. Hierop zag ik dat de witte golf abrupt op rijstrook 2 ging rijden. Hierbij zag ik dat hij ons afsneed. Kort hierop zag ik dat de witte golf weer een moment op rijstrook 1 ging rijden en vervolgens weer op rijstrook 2. Op dit moment zag ik dat de witte golf tegen een andere personenauto aanreed die over rijstrook 2 reed. Volgens mij betrof dit een donkerkleurige Ford Ka. Ik zag dat dit hard ging en de Ford Ka ongeveer vier keer over de kop sleg en in de berm terechtkwam.
h. de verklaring van [getuige 4]
Op 25 juni 2016, omstreeks 23:45 reed ik over de A50 richting Eindhoven. Toen ik de afslag Sint Oedenrode passeerde zag ik een personenauto achter mij met zijn verlichting seinen. Ik besloot om op te schuiven naar rijstrook 2. Vervolgens zag ik dat een witte Volkswagen Golf mij over rijstrook 1 passeerde. Ik zag dat de witte Golf, op het moment van passeren erg dicht langs mij afreed. Ik reed hierop iets verder naar rechts. Ik zag op mijn kilometerteller dat ik ongeveer 120 kilometer per uur reed. Ik zag dat de witte Golf veel harder reed.
Hierop zag ik dat de witte Golf direct opschoof naar rijstrook 2. Ik zag dat hij mij als het ware afsneed. Vervolgens zag ik dat hij weer voor een moment opschoof naar rijstrook 1. Ik zag dat er een andere personenauto, volgens mij een Ford K, voor mij reed.
Ik zag dat de witte Golf dit voertuig in de linkerflank dan wel achterzijde aanreed.
i. de verklaring van de [getuige 8] [pag. 56-57]
Op 25 juni 2016 reed ik op de A50 te Veghel. Ik zag dat er voor mij een witte Volkswagen Golf reed. Ik zag dat de witte Golf van links naar rechts zwabberde. Ik zag dat de witte Golf van de linkerrijstrook naar de vluchtstrook reed, en zo weer terug naar de linkerrijstrook. Ik zag dat de witte Golf een paar keer bijna een auto raakte die ook op de rijbaan reed. Dit ging maar net goed. Ik had sterk het vermoeden dat de bestuurder van de witte golf onder invloed was. Ik merkte dit aan de manier van hoe de auto van links naar rechts zwabberde, en niet in een rechte lijn over de weg reed. Omdat de auto zo aan het zwabberen was, ben ik ongeveer 200 meter achter hem gaan rijden, zodat ik niet in gevaar kwam. Ik zag dat de witte Golf van links naar rechts ging op de rijbaan.
Enkele seconden later zag ik dat de witte Golf op de linkerrijstrook ging rijden. Dit was ongeveer 200 meter voor de plaats waar het ongeluk gebeurde. Ik zag dat hij dicht tegen de vangrail aan reed, hij raakte de vangrail net niet. Ik zag dat de witte Golf opeens naar rechts toe ging. Ik zag dat de witte Golf met zijn rechterzijkant van de auto tegen de linkerzijkant van de auto op rijstrook 2 kwam.
j. de verklaring van de [getuige 3] [pag. 60]
Op 25 juni 2016, tussen 23:20 en 23:45 uur, reed ik met mijn personenauto (Skoda Rapid, [kenteken 3] ) op de A50 in de richting Eindhoven. Ik reed samen met mijn vriendin. Toen wij ter hoogte van afrit Veghel-Noord reden, zag ik in mijn binnenspiegel dat er twee auto’s die op rijstrook 1 en 2 naast elkaar reden werden ingehaald door een personenauto via de vluchtstrook. Kort daarna reed de personenauto die zojuist over de vluchtstrook had ingehaald achter mij. Ik reed op dat moment op de rechterrijstrook. Ik zag dat de bestuurder zijn groot licht aanzette en dat hij mij inhaalde. De auto reed vlak langs mij, ik bedoel dat er maar weinig ruimte tussen mijn en zijn auto zat op het moment van inhalen. Ik reed in het midden van de rechterrijstrook. Tevens zag ik dat gevarenlichten van de auto werden aangezet nadat hij mij had ingehaald. Deze gevarenlichten werden weer uitgezet toen hij mij tot ongeveer 500 meter was gepasseerd.
Ik zag dat het een witte VW Golf betrof. Het kenteken was wit van kleur en ik zag dat het een Litouws voertuig betrof. Voor de combinatie stond als landsteken LT. Ik zag dat deze witte Golf zwalkte over beide rijstroken. Ik vond het rijgedrag van de bestuurder van de witte Golf zeer gevaarlijk en ik wilde zoveel mogelijk uit de buurt van deze auto blijven. Even later zag ik ter hoogte van St.-Oedenrode meerdere remlichten en knipperlichten oplichten. Kort hierna zag ik een klein model auto, donker van kleur op zijn kop op de rand van de vluchtstrook met de voorkant in de richting van Veghel liggen. Ook zag ik dat de zojuist genoemde witte Golf die ons eerder met gevaarlijk rijgedrag passeerde in de berm met schade stilstond.
2. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 december 2016 afgelegd
Op 25 juni 2016, omstreeks 23:30, reed ik als bestuurder van de witte Volkswagen Golf met het Litouwse [kenteken 2] op de A50, samen met [getuige 1] en [getuige 9] . We kwamen uit de richting van Nijmegen en reden in de richting van Eindhoven.
Ik had die avond bier gedronken. Het besturen lukte die avond niet omdat ik alcoholhoudende drank gedronken had. Ik begrijp dat dat veel meer is dan toegestaan voor iemand met een rijbewijs, wat ik niet heb.
Ik heb iemand via de vluchtstrook rakelings ingehaald. Op de vluchtstrook activeerde ik mijn gevarenlichten. Dat moet op de vluchtstrook omdat dat een gevaarlijke situatie is. Ik wilde de Ford Ka ook inhalen, maar was te laat. Ik ben toen tegen de achterkant van de Ford gebotst. Ik heb na het raken van de Ford Ka geremd, en ben toen in de berm terechtgekomen.
Ik had nog nooit zo gereden, dat kwam door alcohol. Ik had haast en ik had gedronken.

Ten aanzien van parketnummer 01/865080-16, feit 2 en feit 3

1.
Een dossier van de regiopolitie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meierij, met registratienummer PL2100-2016142329, afgesloten d.d. 16 september 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 147, voor zover inhoudende:
het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] [pag. 29 t/m 33]
Op 25 juni 2016, omstreeks 23:34 uur, kregen wij, samen met diverse andere eenheden van politie Oost-Brabant het verzoek om te gaan naar de snelweg A50, ter hoogte van hectometerpaal 108.1, in de gemeente Sint-Oedenrode. Aldaar zou een verkeersongeval hebben plaatsgevonden. Daarbij zou een witte Volkswagen Golf betrokken zijn geweest.
Nadat wij de verdachte, de bestuurder van de witte Volkswagen Golf, in ons dienstvoertuig hadden geplaatst merkten wij dat deze zich begon te verzetten. Ik, [verbalisant 1] , zag en voelde dat de verdachte nadat hij op de achterbank werd geplaatst door [verbalisant 2] probeerde om zijn geboeide handen onder zijn lichaam door te halen. Hierop heb ik, [verbalisant 1] , de verdachte gefixeerd in onze dienstauto. Ik, [verbalisant 1] , voelde dat de verdachte zijn spieren aanspande en zijn lichaam drukte in de tegengestelde richting dan in de positie waarin ik hem trachtte te houden. Wij hoorden dat de verdachte riep: “Police, suck my dick!” De verdachte bleef deze en woorden van gelijke strekking herhalen. Wij voelden ons door de uitlatingen van verdachte in onze goede naam en eer aangetast, zeker gezien de context waarin wij als hulpverleners bij een dodelijk verkeersongeval ter plaatse kwamen.
Tijdens het transport naar het cellencomplex te ’s-Hertogenbosch zag ik, [verbalisant 2] , achter in het dienstvoertuig bij de verdachte. Ik, [verbalisant 2] , voelde dat de verdachte zich vrijwel constant verzette door zijn lichaam in tegengestelde richting te bewegen dan in de richting waarin ik hem wilde bewegen en houden. Gedurende de rit van 15 tot 20 minuten heeft de verdachte zich vrijwel constant verzet. Ook heeft de verdachte zijn eerder gedane beledigingen diverse malen herhaald. Nadat de verdachte op het cellencomplex te ’s-Hertogenbosch was ingesloten in een cel, bleef hij agressief en sloeg hij met zijn hoofd en/of lichaam diverse malen tegen de celdeur. Hierbij riep de verdachte wederom: “Police, suck my dick” en woorden van gelijke strekking.

2. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2016

Op 25 juni 2016, omstreeks 23:30, reed ik als bestuurder van de witte Volkswagen Golf met het Litouwse [kenteken 2] op de A50, samen met [getuige 1] en [getuige 9] . We kwamen uit de richting van Nijmegen en reden in de richting van Eindhoven. Ik had die avond vier of vijf flesjes bier gedronken. Ik heb toen een ongeval veroorzaakt waarbij een persoon, van wie ik later heb gehoord dat haar naam [slachtoffer 1] was. is overleden. Na het ongeval heb ik mij verzet tegen de aanhouding door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Ook heb ik dingen geroepen als “Police, suck my dick.”

Ten aanzien van parketnummer 01/175684-16

1.
Een dossier van de regiopolitie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meierij, met registratienummer PL0600-2016308066, afgesloten d.d. 5 september 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 26, voor zover inhoudende:
a. aangifte [slachtoffer 2] / [benadeelde partij 1] [p. 4]
Op 22 juni 2016 omstreeks 17.00 uur was ik op de [naam straat 1] te Wijchen ter hoogte van [bedrijf 1] . Ik stond met mijn auto, een oranje Toyota Aygo met het [kenteken 4] stil op de weg en wilde mijn auto inparkeren aan de zijde van de [bedrijf 1] ter hoogte van [bedrijf 2] . Ik zag toen dat er een witte Volkswagen Golf voorzien van (Litouws) [kenteken 2] vanaf de parkeerplaats aan de overzijde van de weg, ter hoogte van het wijkcentrum [naam wijkcentrum] , achteruit kwam gereden. Ik zag dat hij mijn richting op reed en dat hij tegen mijn auto aan reed. Ik zag en voelde dat hij mij raakte aan de bijrijderskant. Vervolgens zag ik dat de witte Golf via de parkeerplaats ernaast vooruit wegreed in de richting van de Randweg-Noord. Een getuige van de aanrijding heeft toen 112 gebeld.
b. de verklaring van de [getuige 10] [p. 12]
Op 22 juni 2016 ergens in de middag was ik op de [naam straat 2] in Wijchen bij de [bedrijf 1] . Ik zag dat er een auto met oranje vegen stilstond. Ik zag dat er een witte Volkswagen met buitenlands kenteken in de parkeerhaven aan de zijde van ’t Achterom stond. Op een gegeven moment zag ik dat de witte Golf achteruit kwam gereden en tegen het stilstaande kleine autootje aan reed. Ik zag dat het kleine autootje werd geraakt aan de rechterzijkant. Ik zag toen dat de bestuurder van de witte Golf uitstapte en keek naar wat hij geraakt had. Vervolgens zag ik dat de bestuurder van de Golf weer haastig in zijn auto stapte en wegreed in de richting van de Randweg. Het kenteken heb ik onthouden en ter plaatse doorgegeven aan de mevrouw die de politie belde.

2. de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2016

Op 22 juni 2016 omstreeks 17.00 uur was ik op de parkeerplaats bij [bedrijf 1] in Wijchen. Ik reed op de parkeerplaats in de witte Volkswagen Golf met het Litouwse [kenteken 2] . Ik ben toen tegen de oranje auto gebotst en na de botsing doorgereden. Ik ben zelf volledig schuldig. Ik begrijp dat je na een aanrijding moet blijven staan zodat de eventuele schade netjes kan worden afgewikkeld, maar dat heb ik niet gedaan.