ECLI:NL:RBOBR:2017:4299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
01/879254-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met witwassen

Op 14 augustus 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een bedrag van € 38.608,25 had verkregen uit wederrechtelijke activiteiten, en legde hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. De vordering van de officier van justitie was tijdig ingediend en de rechtbank heeft de bewijsvoering van de politie gevolgd, die stelde dat de verdachte meer had uitgegeven dan zijn legale inkomsten toelieten. De verdachte had verklaard dat hij in het verleden veel geld had verdiend, maar kon deze verklaring niet onderbouwen met bewijs. De rechtbank oordeelde dat de contante gelden en de uitgaven van de verdachte afkomstig moesten zijn uit misdrijven, en dat hij hiervan op de hoogte moest zijn geweest. De rechtbank baseerde haar beslissing op de berekeningen van de politie en concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 38.608,25 bedroeg. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, en de rechtbank maakte duidelijk dat indien er een rechtsmiddel werd ingesteld, de bewijsmiddelen die tot de vaststelling van het voordeel hadden geleid, in een aanvulling op het vonnis zouden worden opgenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/879254-16 Datum uitspraak: 14 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Eindhoven op [geboortedatum] 1953,
wonende te [adres] .

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 38.608,25 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2017.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Bij vonnis van 14 augustus 2017 is verdachte veroordeeld voor ‘witwassen, meermalen gepleegd’, dit in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2016.
In het dossier van politie, eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaal nummer 42, documentcode OBRAA16204/einddossier, onderzoek OBRAA16204-Emax, afgesloten d.d. 21 februari 2017 wordt becijferd dat het door verdachte ten deze verkregen voordeel € 38.608,25 bedraagt. Dit betreft de door verdachte gedane uitgaven, die aldus de politie, niet kunnen zijn gedaan vanuit de in het onderzoek geconstateerde, beschikbare bekende legale inkomsten.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2016 een bedrag van
€ 38.608,25 meer heeft uitgegeven dan hem ter beschikking stond vanuit bekende beschikbare geldmiddelen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 31 juli 2017 een verklaring afgelegd naar aanleiding van de verdenking van witwassen. Hij heeft -kort gezegd- verklaard dat:
-hij in het verleden op een legale wijze veel geld heeft verdiend; dat hij in de loop van de tijd dit geld contant onder zich heeft gehad en er de laatste jaren goed van heeft geleefd. Door de politie is ten onrechte als uitgangspunt genomen dat er op 1 januari 2014 geen contanten waren;
- de uitgaven bij de Harley-Davidson motorzaak te Veghel ook gedaan zijn voor andere personen. Verdachte fungeerde als een soort tussenpersoon omdat hij bij deze zaak korting kreeg;
- hij vaak voor vrienden naar Schiphol reed, waarbij zij de brandstof voor de auto betaalden.
Verdachte heeft zijn verklaring niet onderbouwd met stukken.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte dienaangaande naar voren heeft gebracht niet als een concrete, min of meer verifieerbare verklaring kan gelden en dat de door verdachte gegeven verklaring niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 14 augustus 2017 in de hoofdzaak overwogen dat het niet anders kan zijn dan dat de contante gelden en de gelden ten behoeve van de aanschaf en de kosten van de in de bewezenverklaring genoemde posten onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte dit moet hebben geweten.
Op grond van de bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat [verdachte] voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan betrokkene is veroordeeld.
De rechtbank volgt de berekening zoals opgenomen door de politie in het proces-verbaal kasstroomoverzichten/privé geldmiddelen opgemaakt door de [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] (pag. 398-410).
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 38.608,25 en zal verdachte de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opleggen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld heeft verkregen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 38.608,25 (achtendertigduizend zeshonderdacht euro en vijfentwintig cent).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 38.608,25 (achtendertigduizend zeshonderdacht euro en vijfentwintig cent) ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 14 augustus 2017.