Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad ex artikel 392 Rv van [eiseres]
- de antwoordakte van Jeroen Bosch Ziekenhuis.
2.De beoordeling van het verzoek van [eiseres]
‘Wordt bij de uitvoering van een verbintenis gebruik gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, dan wordt de tekortkoming die daardoor ontstaat de schuldenaar toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn.’De vraag die [eiseres] aan de Hoge Raad voorgelegd wenst te zien, vindt in dit artikel in zijn algemeenheid al beantwoording. Die beantwoording komt er immers op neer dat de tekortkoming die ontstaat door gebruikmaking van gebrekkige hulpzaken aan Jeroen Bosch Ziekenhuis kan worden toegerekend tenzij er sprake is van de in die bepaling genoemde omstandigheden die toerekening onredelijk zouden maken. Voor de beslechting van het onderhavige geschil (en soortgelijke geschillen) is derhalve de vraag aan de orde of toerekening onredelijk is. Dat is afhankelijk van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:77 BW, waartoe minstens eerst de feiten vastgesteld zullen moeten worden, zoals artikel 392 Rv ook bepaalt. De algemene vraagstelling zoals voorgelegd kan aldus niet bijdragen aan een beslissing op de eis van [eiseres] . Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.De beslissing
18 januari 2017voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart, april en juni 2017, waarna dag en uur van de zitting zullen worden bepaald,