ECLI:NL:RBOBR:2017:4131

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
01/860376-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige, meermalen gepleegd

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 1993. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 te Veldhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van [slachtoffer 1] op 12 januari 2016, waarin zij gedetailleerd beschreef hoe de verdachte haar als kind heeft misbruikt tijdens logeerpartijen bij zijn gezin.

De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en deze werden ondersteund door getuigenverklaringen, waaronder die van [slachtoffer 2], die ook een incident met de verdachte beschreef. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank achtte de ontuchtige handelingen bewezen en legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.500 aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/860376-16
Datum uitspraak: 08 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juni 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 juli 2017 is gewijzigd (
bijlage 1) is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met
31 december 2005 te Veldhoven, (telkens) met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1993), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de buik en/of de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] en/of het voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewegen om met haar hand zijn, verdachtes, penis te betasten en/of aan te raken
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bron.
Een eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, nummer PL2100-201526135 afgesloten d.d. 23 augustus 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 137. Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
Inleiding.
Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij
[slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) die destijds zijn buurmeisje was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarvoor op de aangifte van [slachtoffer 1] , die zij betrouwbaar acht, de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegd dat hij, als er vriendinnetjes bij zijn dochter bleven slapen, wel eens bij hen op de kamer kwam om zowel zijn dochter als het vriendinnetje dat bleef slapen in te stoppen als hun dekens niet goed lagen. Ook baseert de officier van justitie zich op de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) die verklaart eens door verdachte te zijn betast toen zij bij zijn dochter logeerde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat er onvoldoende bewijs is. Verdachte ontkent dat hij ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] . De verklaring van [slachtoffer 2] creëert een sfeer van stemmingmakerij, maar geeft geen steun aan de aangifte van [slachtoffer 1] . Voor de overige getuigenverklaringen geldt dat deze uitsluitend zijn terug te voeren op één bron, [slachtoffer 1] , zodat ook daarin geen steun voor de aangifte kan worden gevonden. Tot slot acht de raadsvrouw de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar, omdat zij op essentiële punten inconsistent en tegenstrijdig verklaart ten opzichte van hetgeen de getuigen, waaraan zij haar verhaal in de loop van de jaren heeft verteld, hebben verklaard. Volgens de raadsvrouw is de verklaring van verdachte beïnvloed door met meerdere personen over de vermeende ontuchtige handelingen te praten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de navolgende bewijsmiddelen van belang.
Op 12 januari 2016 heeft [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1993, aangifte gedaan tegen verdachte. Zij verklaart tijdens het verhoor onder meer:
Ik doe aangifte van misbruik door mijn voormalige buurman, [verdachte] , de vader van mijn vroegere vriendin [dochter verdachte] . Ik logeerde vaak bij hen. Dan kwam hij
’s nachts naar de slaapkamer waar ik samen met mijn buurmeisje lag te slapen. Hij randde mij dan aan, hij zat dan aan mijn vagina. Dat deed gewoon pijn. Ik heb altijd gedaan dat ik gewoon sliep. Ik heb nooit mijn ogen opengedaan en heb ook nooit iets gezegd. Hij pakte ook wel eens mijn hand en daarmee wreef hij over zijn geslachtsdeel. Dit gebeurde in de periode vanaf ongeveer 1999/2000. Het is gebeurd vanaf dat ik zeven was tot ongeveer
tien, elf jaar. Het gebeurde bij mijn buren op het [adres 2] . Het gebeurde regelmatig. Ik sliep daar denk ik wel twee keer in de maand. Ik denk dat het wel 10 keer gebeurd is (p 27, eindpv).
Er was altijd een klein lampje aan, ook als wij sliepen. [verdachte] kwam dan de slaapkamer binnen en hij knielde dan tussen het bed van [dochter verdachte] en het matras in. Ik weet dat hij op die momenten dan een boxershort droeg. Ik deed alsof ik sliep. Als hij mijn hand op zijn geslachtsdeel legde voelde ik zachte stof van een boxershort. Hij ging dan met zijn hand in mijn onderbroek en dan voelde ik zijn hand aan mijn vagina. Ik weet ook dat hij probeerde met zijn vingers in mijn vagina te komen. Het deed pijn. Ik voelde dat hij kracht zette op mijn vagina. Ik voelde de pijn in het begin aan de binnenzijde van mijn vagina. Dat (het dekbed) sloeg hij aan de kant. Hij sloeg dat gewoon een beetje terug. Hij pakte ook wel eens mijn hand en wreef dan mijn hand over zijn geslachtsdeel. Ik denk dat hij mijn linkerhand pakte want ik lag meestal half op mijn rug/rechterzij. Ik lag meestal met mijn gezicht richting de deur. Hij wreef dan met de bovenzijde van mijn hand over zijn geslachtsdeel. Hij had meestal mijn pols vast als hij dat deed. Altijd over zijn broek, nooit rechtstreeks op zijn geslachtsdeel (p. 28-29, eindpv). Het is nog een keer gebeurd in hun nieuwe woning, op de [adres 3] . Ik was toen 11 jaar (p. 31, eind pv).
[slachtoffer 2] , een andere vroegere vriendin van [dochter verdachte] , heeft als getuige op 8 april 2016, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij wel eens bij [dochter verdachte] bleef slapen en dat haar vader (verdachte) een keer, toen zij 13 of 14 jaar oud was, ’s nachts aan haar matras zat en dat hij met zijn hand onder haar shirt op haar buik naar boven in de richting van haar borsten wilde gaan. Zij duwde hem weg. Zij heeft verder verklaard dat zij op een matras op de grond sliep op de slaapkamer van [dochter verdachte] en dat er altijd een lampje aan was op de slaapkamer. Hierdoor kon zij verdachte zien toen dit gebeurde. Ze heeft dat de volgende dag verteld tegen [dochter verdachte] en tegen haar moeder. Tot slot verklaart zij dat zij het zich, hoewel het tien jaar geleden is gebeurd, nog levendig voor de geest kan halen
(p. 98-99, eindpv).

Verdachte heeft op 2 en 3 augustus 2016 onder meer verklaard:Het klopt dat [slachtoffer 1] meerdere keren per maand bij mij en mijn gezin bleef logeren (p. 119, eindpv). [slachtoffer 1] sliep dan bij [dochter verdachte] op de slaapkamer op een matrasje naast [dochter verdachte] . Dat matrasje lag dan op de grond (p. 120, eindpv). Als nachtkleding droeg ik in die tijd onder meer een boxershort. Als ik mogelijk naar de wc moest en langs de kamer liep van [dochter verdachte] dan keek ik vanaf de overloop naar binnen. Als het niet goed was dan deed ik de dekens goed. Dat kan bij allebei zijn. Bij wie er dan logeert (p. 133, eindpv). Als [slachtoffer 1] verklaart dat ik, als ik bij haar knielde, een boxershort aan had dan denk ik dat ik haar aan het onderstoppen was (p. 135, eindpv).Er was één keer dat [slachtoffer 2] niet kon slapen en ik er op mijn hurken even bij gezeten heb en tegen haar gezegd heb dat ze maar gewoon moest gaan slapen. Ze lag toen wakker. Ik heb toen haar schouders aangeraakt (p. 126, eindpv).

Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij wel eens bij [dochter verdachte] en [slachtoffer 1] op de slaapkamer is geweest om [slachtoffer 1] en zijn dochter in te stoppen.
Waardering van de bewijsmiddelen
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Deze zijn gedetailleerd en consistent. Er zijn geen aanwijzingen dat haar verklaringen op essentiële onderdelen onwaarheden zouden bevatten. Dat zij in de jaren voorafgaand aan haar aangifte met verschillende personen over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gesproken, betekent nog niet dat haar verklaring daardoor beïnvloed zou zijn. Bovendien ontbreken concrete aanwijzingen dat er feitelijk enige afstemming tussen aangeefster en derden heeft plaatsgevonden. Ook is er geen enkel motief aannemelijk geworden waarom [slachtoffer 1] , die al vele jaren geen enkel contact met verdachte heeft, in strijd met de waarheid belastend zou verklaren.
De verdediging heeft voorts gewezen op tegenstrijdigheden tussen de verklaring van aangeefster en van derden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van tegenstrijdigheden die afdoen aan de kern van het verwijt dat aangeefster verdachte heeft gemaakt. Dat getuigen op onderdelen enigszins afwijkend verklaren van hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard kan zijn verklaring vinden in het feit dat zij niet uit hun eigen waarneming hebben kunnen verklaren en aangeefster sommige getuigen het verhaal ook al enige jaren geleden heeft verteld.
Nu sprake is van een ontkennende verdachte en slechts één getuige ( [slachtoffer 1] ) die uit eigen waarneming verklaart, dient het procesdossier voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] te bevatten, wil de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen kunnen komen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte meerdere details verteld die door de verklaring van verdachte worden ondersteund. Zo blijkt zowel uit de aangifte van [slachtoffer 1] als uit de verklaringen van verdachte dat [slachtoffer 1] geregeld bij verdachte en zijn gezin bleef slapen en dat zij daar dan op een matras op de grond lag. Daarnaast komt de verklaring van verdachte dat hij ’s nachts een boxershort droeg overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte, als hij de ontuchtige handelingen bij haar pleegde, een boxershort droeg. Verder erkent verdachte dat het wel eens voorkwam, mogelijk als hij ’s nachts naar het toilet ging, dat hij op de slaapkamer van [dochter verdachte] kwam als hij zag dat haar deken of van een vriendinnetje die bleef logeren niet goed lag. Hij legde deze dan alsnog goed en stopte [dochter verdachte] en/of het vriendinnetje dan in. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat het zou kunnen dat dit ook bij [slachtoffer 1] is gebeurd. Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteund door bewijs dat niet is afgeleid van haar eigen verklaring als informatiebron en is daarmee voldaan aan het vereiste bewijsminimum, zoals verwoord in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (HR 10 juni 2014, NJ 2014/329).
Daarnaast kent de rechtbank gewicht toe aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte op een nacht dat zij bij [dochter verdachte] sliep naast haar matras heeft gezeten en met zijn hand onder haar shirt op haar buik naar boven in de richting van haar borsten wilde gaan. Deze voor verdachte belastende verklaring is onafhankelijk van die van [slachtoffer 1] afgelegd. [slachtoffer 2] heeft het incident de dag nadat het was gebeurd direct verteld aan [dochter verdachte] en aan haar moeder, zonder dat zij op de hoogte was van de belastende verklaring van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ook niet ontkend dat hij op haar slaapkamer is geweest en haar (weliswaar volgens hem aan de schouder) heeft aangeraakt. De rechtbank acht het voorts van belang dat [slachtoffer 2] uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij, hoewel het tien jaar geleden is, zich het voorval nog levendig voor de geest kan halen. De verklaring van [slachtoffer 2] draagt dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
meermalen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 te Veldhoven, telkens met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1993), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewegen om met haar hand zijn, verdachtes, penis te betasten en/of aan te raken
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
De officier van justitie vordert een taakstraf voor de duur van 200 uur, bij niet voldoening te vervangen door 100 dagen hechtenis. Daarnaast vordert zij een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank, mocht zij toch tot een bewezenverklaring komen, om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daardoor zou hij zijn baan verliezen, terwijl hij kostwinnaar is. De raadsvrouw verzoekt om een taakstraf op te leggen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] , destijds ongeveer tussen de zeven en tien/elf jaar oud was. De ontuchtige handelingen bestonden uit het meermalen en gedurende een lange periode betasten van de vagina van [slachtoffer 1] en haar ertoe bewegen om met haar hand zijn penis te betasten en/of aan te raken. Door het plegen van deze ontuchtige handelingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en zijn eigen seksuele behoefte daar boven geplaatst. De ervaring leert dat slachtoffers van seksueel misbruik nog langdurig de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dit wordt ook onderschreven door de emotionele verklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft afgelegd en waaruit blijkt van de langdurige en verstrekkende negatieve gevolgen voor haar. Ook weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 1] het buurmeisje van verdachte was, zij bevriend was met zijn dochter en hij en zijn ex-partner en de ouders van [slachtoffer 1] in de bewezenverklaarde periode ook vriendschappelijk met elkaar omgingen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat verdachte binnen deze vriendschappelijke relatie misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer 1] en haar ouders in hem mochten hebben.
De rechtbank weegt in matigende zin mee dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het bewezenverklaarde meer dan elf jaar geleden heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Tevens wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat hij sinds de onderhavige verdenking op advies van de politie geen contact meer heeft gehad met zijn twee kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen. De rechtbank ziet aanleiding om het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken tot het reeds ondergane voorarrest (2 dagen). Daarnaast zal de rechtbank deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 58 dagen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht daarnaast de oplegging van een taakstraf van na te melden duur op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.De officier van justitie verzoekt de gehele vordering van [slachtoffer 1] toe te wijzen met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.De verdediging stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in geval van vrijspraak. Subsidiair is de verdediging van mening dat de vordering voor immateriële schade dient te worden gematigd tot
€ 2.500,= . Hiervoor verwijst de verdediging naar het vonnis dat de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering had bijgevoegd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2.500,= als immateriële schadevergoeding,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2016 (
datum aangifte) tot aan
de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en een nader onderzoek naar de juistheid en omvang ervan zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade (ambulancevervoer € 122,54) afwijzen, omdat de hieraan ten grondslag liggende klachten van hyperventilatie naar het oordeel van
de rechtbank in een te ver verwijderd verband staan van de bewezenverklaarde feiten van ruim tien jaar daarvoor.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2016 tot de
dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57 en
247 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorwaardelijke verzoeken verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om [slachtoffer 1] , [naam 1] , [naam 3] [naam 4] en [naam 2] en de vader van [slachtoffer 1] als getuigen te laten horen ter toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
. De officier van justitie heeft zich tegen de verzoeken verzet vanwege een gebrek aan noodzaak.
De rechtbank zal het algehele verzoek, gezien het tijdstip waarop het is geformuleerd,
toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium. Dit criterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor volledigheid van het onderzoek van de zaak.
De rechter dient het horen van de verzochte getuigen in dat verband noodzakelijk te achten.
Toetsend aan dit kader wijst de rechtbank het algehele verzoek van de verdediging af, omdat
de noodzakelijkheid van de gevraagde verhoren niet is gebleken. De rechtbank acht zich op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel.

*
Gevangenisstrafvoor de duur van 60 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
*
Taakstrafvoor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
*
Maatregelvan schadevergoeding van € 2.500,= subsidiair 35 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve
van het [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.500,=, bij gebreke van betaling
en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. Het bedrag betreft een immateriële
schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor
genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 12 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.500,=, zijnde een
immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 12 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op
nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van vordering dat ziet op het hoger gevorderde
bedrag aan immateriële schade niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt
daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom,
indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij,
komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck en D.A. Koopmans, griffiers,
en is uitgesproken op 8 augustus 2017.
De voorzitter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.