ECLI:NL:RBOBR:2017:4032

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
01/860420-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 na tegenstrijdige getuigenverklaringen

Op 28 juli 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 8 juli 2015 te Boxtel, waarbij de verdachte met haar auto een overstekende fietser aanreed. De officier van justitie vorderde een veroordeling, stellende dat de verdachte door rood licht was gereden en onvoldoende aandacht had voor het verkeer. Tijdens de zitting op 14 juli 2017 zijn getuigen gehoord, maar hun verklaringen waren tegenstrijdig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte door rood licht was gereden. De getuigenverklaringen boden onvoldoende basis om te concluderen dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook overwogen of de verdachte, indien het verkeerslicht groen was, een andere verkeersfout kon worden verweten, maar vond hiervoor geen aanwijzingen in het dossier. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860420-16
Datum uitspraak: 28 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1968,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juni 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 08 juli 2015 te Boxtel als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Brederodeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de Brederodeweg, haar aandacht niet steeds
voortdurend en/of voldoende op die weg en/of op de naast/bij die weg gelegen
verkeerstekens gehad/gehouden en/of heeft bij het naderen van een
fietsersoversteekplaats, haar snelheid niet, althans onvoldoende verminderd
en/of een in haar richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht niet
(tijdig) opgemerkt en genegeerd en/of een op die fietsersoversteekplaats
overstekende fietser (genaamd [slachtoffer] ), niet (tijdig) opgemerkt,
waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door verdachte
bestuurde personenauto en die (op genoemde fietsersoversteekplaats)
overstekende fietser,
waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2]
2000) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten op meerdere
plaatsen een traumatische hersenbloeding of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 juli 2015 te Boxtel als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Brederodeweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte:
rijdende op die Brederodeweg, haar aandacht niet steeds voortdurend en/of
voldoende op die weg en/of op de naast/bij die weg gelegen verkeerstekens
gehad/gehouden en/of heeft bij het naderen van een fietsersoversteekplaats,
haar snelheid niet, althans onvoldoende verminderd en/of een in haar richting
gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht niet (tijdig) opgemerkt en
genegeerd en/of een op die fietsersoversteekplaats overstekende fietser
(genaamd [slachtoffer] ), niet (tijdig) opgemerkt;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie is van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie acht voldoende vast komen te staan dat verdachte bij het benaderen van de fietsersoversteekplaats onvoldoende aandacht voor het verkeer heeft gehad en deze fietsersoversteekplaats is opgereden op het moment dat het voor haar geldende verkeerslicht op rood stond. Daardoor heeft verdachte aanmerkelijk en onoplettend gereden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van EUR 1.000,-- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging is van mening dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken nu op grond van de afgelegde getuigenverklaringen niet kan worden uitgesloten dat het verkeerslicht dat gold voor verdachte, groen was op het moment dat zij de fietsersoversteekplaats opreed. Voorts kan op grond van de gedingstukken niet worden aangenomen dat verdachte ten tijde van het naderen van de fietsersoversteekplaats onvoldoende aandacht had voor het verkeer.

Vrijspraak.

Verdachte is met haar auto een fietsersoversteekplaats opgereden en heeft daarbij een overstekende fietser aangereden. Zowel voor automobilisten als voor overstekende fietsers, werd het verkeer ter hoogte van die fietsersoversteekplaats door verkeerslichten geregeld. In het dossier bevinden zich verklaringen van getuigen die op zichzelf genomen het wettig bewijs leveren dat verdachte door rood is gereden. De rechtbank wijst op de verklaring van een verkeersmedewerker van de gemeente Boxtel op grond waarvan kan worden aangenomen dat de verkeerslichten ten tijde van het ongeval goed werkten en dat zij in de beide autorichtingen gelijktijdig dezelfde kleur uitstraalden, in samenhang bezien met de verklaring van getuige [getuige] die in tegenovergestelde autorichting van verdachte reed en heeft verklaard dat het verkeerslicht rood was. Echter, in het dossier bevinden zich ook verklaringen van getuigen die zich op de fietsersoversteekplaats hebben bevonden op grond waarvan voornoemd bewijs in twijfel moet worden getrokken. Een proces-verbaal behelzende een analyse van het verkeersongeval is niet voorhanden, zodat geen objectief bewijs voorhanden is op grond waarvan de toedracht van het ongeval kan worden vastgesteld. Nu getuigen elkaar tegenspreken acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte door rood is gereden. De rechtbank heeft verder nog onderzocht of verdachte, indien het verkeerlicht groen voor haar was, een andere verkeersfout valt te verwijten. Het strafdossier bevat daarvoor echter geen enkele aanwijzing en het verhandelde ter terechtzitting evenmin. Een en ander leidt tot de conclusie dat verdachte van zowel het primair ten laste gelegde misdrijf van art. 6 WVW als van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van art. 5 WVW zal worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

BESLISSING:
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2017.
mr. C.M. Zandbergen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.