ECLI:NL:RBOBR:2017:3967

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
17_1786
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting schuur op basis van artikel 13b Opiumwet

Op 25 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonend in [woonplaats], bezwaar maakte tegen de sluiting van een schuur door de burgemeester van de gemeente Eersel. De burgemeester had op 15 juni 2017 besloten de schuur te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de schuur niet gesloten zou worden. Tijdens de zitting op 11 juli 2017 werd duidelijk dat verzoeker geen aangifte had gedaan toen hij de hennepkwekerij ontdekte, wat het voor de burgemeester moeilijk maakte om een ijkpunt te bepalen voor de ontmanteling van de kwekerij. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de schuur te sluiten en dat de sluiting niet disproportioneel was. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en verweerder tegen elkaar af en concludeert dat het belang van de burgemeester bij handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij het openen van de schuur. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1786

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2017 in de zaak tussen

[verzoeker] , wonend in [woonplaats] , verzoeker,

en

de burgemeester van de gemeente Eersel, de burgemeester

(gemachtigde: mr. P.M. Bakermans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten een van de schuren op het perceel [adres] te [woonplaats] , op grond van artikel 13b van de Opiumwet, te sluiten voor een periode van zes maanden, ingaande op 22 juni 2017.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die zou moeten inhouden dat de burgemeester de betreffende schuur niet zal sluiten.
Bij faxbericht van 22 juni 2017 heeft de burgemeester de rechtbank laten weten dat de schuur inmiddels is gesloten.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Verzoeker is verschenen. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoeker woont op het adres [adres] te [woonplaats] . Uit gegevens van het Kadaster blijkt dat op dat adres ook een bedrijf genaamd [bedrijfsnaam] is gevestigd. Dat bedrijf, een trust, is de feitelijke eigenaar van het pand en de bijgebouwen. Verzoeker is de gebruiker.
In een door de politie opgestelde bestuurlijke rapportage van 10 april 2017 staat het volgende:
“(…)
Naar aanleiding van binnen gekomen informatie over een ontmantelde hennepkwekerij
in een schuur aan [adres] te [woonplaats] , is door de politie een opsporingsonderzoek ingesteld. Politieambtenaren ter plaatse troffen de hieronder genoemde [verzoeker] aan. Hij had informatie betreffende de ontmantelde hennepkwekerij. Hij gaf de politieambtenaren te kennen dat hij verbleef op dit perceel en dat zijn kinderen verbleven in het pand op perceel [adres] te [woonplaats] . Hij gaf spontaan aan dat hij de schuur verhuurd had aan Poolse mensen, hij kwam erachter dat zij hennep teelden. Toen hij daar achter kwam moesten zij van hem vertrekken. Een en ander moet nog nader onderzocht worden.
Op woensdag 5 april 2017 werd door de politie binnengetreden in de genoemde schuur. De schuur staat los van een woning. In de schuur werden resten van hennepplanten aangetroffen alsmede goederen waarmee de kweek in een hennepkwekerij normaliter wordt bewerkstelligd. Men vond aanwijzingen die duiden op een of meerdere eerdere oogsten. De stroom werd illegaal afgetapt.(…)”
Op 11 mei 2017 heeft de burgemeester verzoeker op de hoogte gebracht van zijn voornemen de schuur op het adres [adres] voor een periode van zes maanden te sluiten. Hierop heeft verzoeker, bij brief van 15 mei 2017, zijn zienswijze gegeven.
2. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, waaruit blijkt dat de burgemeester vindt dat hij, gelet op wat er in de schuur is gevonden, bevoegd is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet [1] en het Handhavingsbeleid [2] , de schuur per 22 juni 2017 voor zes maanden te sluiten en dat dit proportioneel is.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is vermeld dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom hij niet kan wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het bestreden besluit
5. Gelet op de gedingstukken en wat verzoeker op de zitting heeft verklaard, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, in dit geval het sluiten van de schuur.
6. Vervolgens zal de voorzieningenrechter beoordelen of de burgemeester in redelijkheid tot een sluiting (voor zes maanden) van de betreffende schuur heeft kunnen overgaan; dus of dat geen te zware maatregel is.
7. Verzoeker heeft gezegd dat hij het sluiten van de schuur een veel te zware maatregel vindt. De door hem genoemde argumenten, waaronder de omstandigheden dat hij zelf niet aan de kwekerij heeft meegeholpen, maar deze zelfs heeft beëindigd en dat de kwekerij daardoor niets heeft opgeleverd, zijn volgens hem voldoende om in afwijking van het Handhavingsbeleid niet tot sluiting van de schuur over te gaan. Ook klopt de inhoud van de bestuurlijke rapportage van 10 april 2017 volgens verzoeker niet.
8. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin vermelde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Daarom mag de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester slechts terughoudend toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2014:3941).
9. De burgemeester kan op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken van het Handhavingsbeleid indien handelen overeenkomstig dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
10. De burgemeester heeft de sluiting van de schuur (voor zes maanden) gebaseerd op de inhoud van de bestuurlijke rapportage van 10 april 2017. De voorzieningenrechter heeft echter geconstateerd dat de bestuurlijke rapportage enkele onduidelijkheden bevat. Zo is daarin vermeld dat in de schuur resten van hennepplanten en goederen waarmee de kweek in een hennepkwekerij normaliter wordt bewerkstelligd werden aangetroffen en dat er aanwijzingen waren die duidden op een of meerdere oogsten. Uit de stukken blijkt echter niet wat voor en hoeveel resten er zijn aangetroffen. Ook blijkt daaruit niet wat voor goederen er zijn aangetroffen. De opmerking op de zitting van de gemachtigde van verweerder dat hij dacht dat er kweekroosters waren aangetroffen, is hiervoor onvoldoende. Evenmin blijkt uit de bestuurlijke rapportage waarop de politie heeft gebaseerd dat er een of meerdere oogsten zijn geweest.
In de bestuurlijke rapportage staat verder dat de stroom illegaal werd afgetapt. Voor deze stelling ontbreekt echter ook elke onderbouwing. Zeker nu verzoeker heeft gezegd dat er in de schuur een aggregaat stond voor het opwekken van stroom en er gewoon stroom in de schuur aanwezig was, had het op de weg van verweerder gelegen om over het volgens de politie illegaal aftappen van stroom nader navraag te doen en een nadere onderbouwing hiervan te geven, bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s van de ter plaatse aangetroffen situatie of een rapportage van een medewerker van Enexis die de situatie ter plaatse heeft gecontroleerd. Van dit alles is niet gebleken. Gelet hierop heeft verweerder niet aan zijn vergewisplicht voldaan en kleeft aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek.
11. Vervolgens moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker en verweerder tegen elkaar afwegen. Die afweging leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van verweerder bij het handhaven van de openbare orde in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van verzoeker bij het tijdelijk, want tot is beslist op het bezwaar, weer openen van de schuur. Daarbij heeft de voorzieningenrechter er rekening mee gehouden dat verweerder het hiervoor benoemde gebrek in bezwaar kan herstellen en dat het bestreden besluit daarna naar verwachting in stand zal kunnen blijven. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat er veel tijd is verstreken sinds het ontmantelen van de kwekerij heeft de voorzieningenrechter zwaar mee laten wegen dat verzoeker op het moment dat hij de hennepkwekerij had ontdekt, geen aangifte of melding bij bijvoorbeeld de politie of de gemeente heeft gedaan. Door dit achterwege te laten, is het nu niet mogelijk voor verweerder om een ijkpunt te bepalen voor de datum waarop de hennepkwekerij is ontmanteld en dus vanaf wanneer de situatie ter plaatse weer was hersteld naar de situatie zoals hij was voor het opbouwen van de kwekerij. De enkele stelling van verzoeker dat dit in maart 2016 was, heeft hij niet onderbouwd met stukken of anderszins, waardoor hieraan niet de waarde kan worden toegekend die verzoeker daaraan toegekend wil zien.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.Beleidsregel “Handhavingsbeleid op artikel 13b van de Opiumwet in de gemeente Eersel”