ECLI:NL:RBOBR:2017:3944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
01/879186-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele poging tot doodslag door ernstig verkeersdelict met doorrijden na ongeval

Op 25 juli 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een dubbele poging tot doodslag in het verkeer. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 1 januari 2017 in Eindhoven, door met aanzienlijke snelheid een andere auto van de rijbaan te drukken, het leven van twee verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. De verdachte heeft na het ongeval doorgereden zonder zich om de slachtoffers te bekommeren. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar en werd de Audi A8, waarmee de feiten zijn gepleegd, verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet alleen schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, maar ook aan het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er letsel was toegebracht aan de slachtoffers. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die het delict heeft veroorzaakt mee.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879186-17
Datum uitspraak: 25 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te Eindhoven op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juni 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (inzittenden van een personenauto, kenteken [kenteken] ), opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld opzet met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto (merk Audi, type A8) rijdende op de weg, N2, met een aanzienlijke snelheid, abrupt naar rechts heeft gestuurd terwijl een andere personenauto (kenteken [kenteken] ), bestuurd door die [slachtoffer 1] , naast die door hem, verdachte, bestuurde personenauto reed, (mede) waardoor die [slachtoffer 1] abrupt naar rechts
moest sturen om een aanrijding met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto te voorkomen, (mede) waardoor die [slachtoffer 1] de macht over het stuur is kwijtgeraakt en met die door hem, [slachtoffer 1] , bestuurde personenauto in een naast die weg gelegen sloot is beland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk Audi, type A8), daarmede rijdende over de weg, N2 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende met een aanzienlijke snelheid, waarbij de ter plaatse krachtens de Wegenverkeerswet 1994 geldende maximumsnelheid in ernstige mate werd overschreden, abrupt naar rechts te sturen terwijl een andere personenauto (kenteken [kenteken] ), bestuurd
door [slachtoffer 1] , naast die door hem, verdachte, bestuurde personenauto reed, (mede) waardoor die [slachtoffer 1] abrupt naar rechts moest sturen om een aanrijding met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto te voorkomen, (mede) waardoor die [slachtoffer 1] de macht over het stuur is kwijtgeraakt en met die door hem, [slachtoffer 1] , bestuurde personenauto in een naast die weg gelegen sloot is beland, waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de N2, op of omstreeks 01 januari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
- terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade werd toegebracht,
en/of
- terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht (te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] ), in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 primair stelt de verdediging dat, naar uiterlijke verschijningsvorm, één stuurbeweging naar rechts niet gericht is op het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg – het eventueel overlijden van de slachtoffers – heeft aanvaard. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om de slachtoffers te doden dan wel letsel toe te brengen.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde stelt de verdediging dat er geen sprake is van de drie, door de Hoge Raad in vaste jurisprudentie vastgestelde, cumulatieve eisen die noodzakelijk zijn voor een bewezenverklaring van roekeloosheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit nu verdachte niet wist dat er een ongeval heeft plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Met betrekking tot feit 1 primair
De rechtbank acht, op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] [2]
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] [3]
- het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van de opgenomen
dashcam-beelden van een medeweggebruiker [4] ;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 juli 2017 [5]
- de medische verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] [6] ;
- de medische verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2] [7]
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met aanzienlijke snelheid op een weg waarlangs lichtmasten stonden en waarlangs op enkele meters afstand een sloot was gelegen, abrupt naar rechts heeft gestuurd en gedurende korte tijd is blijven sturen waardoor [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), als bestuurder van de Renault die naast verdachte reed, naar rechts moest uitwijken, waarbij [slachtoffer 1] de macht over het stuur is verloren, waardoor [slachtoffer 1] en zijn passagier [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) met hun auto rakelings langs een lichtmast zijn gereden, meerdere malen over de kop zijn geslagen en in die naast de weg gelegen sloot zijn beland, bij welk ongeval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel en schade hebben opgelopen.
De rechtbank dient thans te beoordelen in hoeverre verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De eerste vraag die voorligt is hoe het rijgedrag van verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is nodig dat verdachte het opzet, eventueel in voorwaardelijke zin, had om de betreffende twee slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , van het leven te beroven.
Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het volle opzet had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, neemt dit niet weg dat hij wel het voorwaardelijke opzet kan hebben gehad op de dood van deze verkeersdeelnemers. Hiervoor is vereist dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn rijgedrag de dood van één of meer verkeersdeelnemers tot gevolg had kunnen hebben en hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor moet in de eerste plaats worden bezien of – naar algemene ervaringsregels – sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat verdachte met zijn rijgedrag één of meerdere verkeersdeelnemers had kunnen doden, waarbij de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld en tevens moet worden gekeken naar de concreet verweten gedragingen en niet naar het – al dan niet – ingetreden gevolg.
Aanmerkelijke kans
Voor de beantwoording van de vraag of tijdens de autorit van verdachte en zijn passagiers over de N2 in Eindhoven op 1 januari 2017 sprake is geweest van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op een ongeluk, waarbij een of meer dodelijke slachtoffers hadden kunnen vallen, is naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte is al rijdend op de N2 in conflict geraakt met de bestuurder van een Renault Megane 1.6 E, zijnde [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] was passagier van [slachtoffer 1] . Verdachte reed [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op enig moment rechts voorbij en haalde diverse voertuigen op de weg in. Verdachte heeft verklaard [8] dat hij vanuit de ter plaatse geldende maximum snelheid van 80 kilometer per uur optrok naar een – circa 100 meter verder – toegestane snelheid van 120 kilometer per uur. Volgens de verdediging reed hij met een snelheid van maximaal 95 kilometer per uur over de N2. Even later reed verdachte naast slachtoffer [slachtoffer 1] . Vanaf dat moment legde de dashcam van een medeweggebruiker het verkeersongeval op video vast [9] . Naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van het uitkijken van de beelden, welke beelden de rechtbank ter zitting ook heeft bekeken, constateert de rechtbank dat op het moment dat verdachte met zijn auto naast de auto van [slachtoffer 1] rijdt, te zien is dat verdachte een abrupte en behoorlijke stuurbeweging maakt richting het voertuig van [slachtoffer 1] die nog steeds naast hem rijdt. [slachtoffer 1] wordt vervolgens enkele rijbanen naar rechts ‘gedwongen’ door de auto van verdachte. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] steeds verder uitwijkt naar rechts om een aanrijding met het voertuig van verdachte te voorkomen, dit terwijl er aan de rechterkant van de weg om de zoveel meter lichtmasten staan én zich een sloot bevindt. Op de beelden is vervolgens te zien dat [slachtoffer 1] – na ternauwernood een lichtmast te hebben ontweken – de macht over het stuur verliest. De auto van [slachtoffer 1] slaat daardoor een aantal keren over de kop totdat de auto met een – zo laat het zich aanzien – behoorlijke klap tot stilstand komt in de naast de weg aan de rechterkant gelegen sloot.
Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden: op een autoweg met aanzienlijke snelheid (rond de 95 kilometer per uur) met een abrupte en behoorlijke stuurbeweging naar rechts sturen en blijven sturen terwijl zich daar een auto bevindt die nagenoeg dezelfde snelheid heeft, waarbij fysiek contact tussen de voertuigen een zeer reële mogelijkheid is en zich aan de rechterkant om de zoveel meter lichtmasten en op enkele meters een sloot bevinden levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers op. Gelet op die ervaringsregel mag de wetenschap van deze aanmerkelijke kans bij de verdachte worden verondersteld. De gedraging van verdachte, het onder voormelde omstandigheden van de weg drukken van een andere auto, is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat het – behoudens contra-indicaties waarvan in dit geval niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op dat dodelijk gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet van verdachte dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 1 januari 2017 te Eindhoven, in het verkeer, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Verdachte en de verdediging hebben nog aangevoerd dat zijn handelen enigszins verklaarbaar zou zijn gelet op de verkeersruzie die voorafgegaan is aan het ongeluk en waarbij [slachtoffer 1] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten. Hoewel de rechtbank het aannemelijk vindt dat er sprake is van wederkerigheid in de verkeersruzie tussen verdachte en [slachtoffer 1] waarbij de irritaties wederzijds opliepen en de rechtbank daarbij ook wil aannemen dat ook [slachtoffer 1] zich jegens verdachte niet onbetuigd heeft gelaten, is dat geenszins een rechtvaardiging van het hierboven beschreven gedrag van verdachte waardoor hij een ongeval heeft veroorzaakt waarbij er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het leven zouden laten.
Met betrekking tot feit 2
Door het handelen van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van zijn verkeersmanoeuvre die tot het ongeval heeft geleid. Verwezen wordt ten aanzien van deze bekennende verklaring naar de opgesomde bewijsmiddelen onder feit 1 primair.
Het onder feit 2 ten laste gelegde heeft betrekking op het moment dat volgt op het hiervoor besproken ongeval.
Op grond van artikel 7 WVW is het verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood, dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk de plaats van het ongeval heeft verlaten nu hij niet wist dat er een ongeval had plaatsgevonden. Ter zitting heeft verdachte op dit punt verklaard dat hij tijdens en na het uitvoeren van de stuurbeweging niet in zijn spiegels heeft gekeken naar wat er achter hem gebeurde [10] . Hij zou ook niet hebben gehoord dat er een auto de sloot in was gereden [11] . Bij de politie heeft verdachte verklaard: “Ik gooide mijn stuur om naar rechts zo van dan moet hij wel afremmen en kan ik gassen en wegrijden. En dat was het, toen was ik weg. Ik heb nooit gezien dat hij de sloot in ging” [12] . De verdediging heeft nog aangevoerd dat de weg zou afbuigen waardoor verdachte niet kon zien wat er achter hem gebeurde, de achterramen van zijn auto getint waren en de auto zo is gebouwd dat geluiden van buitenaf niet of nauwelijks hoorbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat verdachte volstrekt onwetend was over het feit dat een ongeval had plaatsgevonden naar aanleiding van zijn handelen op de N2. Gelet op de aanleiding en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat een ongeval had plaatsgevonden. Zoals verklaard door verdachte was er voorafgaand aan het ongeval sprake van een verkeersruzie waarbij verdachte en [slachtoffer 1] gedurende enige tijd in elkaars nabijheid waren op de weg. Dit escaleerde vervolgens in het moment waarop verdachte met een abrupte stuurbeweging zijn auto naar rechts stuurde waardoor [slachtoffer 1] genoodzaakt was uit te wijken. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte bij het uitvoeren van de stuurbeweging dan wel bij het doorrijden daarna, op geen enkel moment in zijn spiegels heeft gekeken om te controleren waar [slachtoffer 1] zich bevond en/of wat er was gebeurd, al was het maar alleen om te controleren of [slachtoffer 1] niet alsnog weer langszij kwam rijden. Dit laatste gelet ook op de paniek die de voorafgaande verkeersruzie – volgens de verklaringen van verdachte en zijn partner – bij zijn partner en hun in de auto aanwezige kinderen, had veroorzaakt. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de beelden zoals ter zitting getoond waaruit blijkt welke impact de stuurbeweging van verdachte heeft veroorzaakt: het uitwijken van [slachtoffer 1] , de macht over het stuur verliezen, het meermalen over de kop slaan en het met een behoorlijke klap in de sloot belanden.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte wist dat een ongeval had plaatsgevonden en dat er sprake is geweest van het opzettelijk verlaten van de plaats van het ongeval.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat bij het ongeval aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel of schade was toegebracht en indien letsel was toegebracht daardoor hen in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Gelet op de hiervoor beschreven gevolgen van het handelen van verdachte: het uitwijken door [slachtoffer 1] , de macht over het stuur verliezen, het meermalen over de kop slaan en het met een behoorlijke klap in de sloot belanden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat bij het ongeval aan een ander letsel was toegebracht. Dat er ook letsel is opgetreden bij het ongeval, blijkt uit de medische informatie in het dossier met betrekking tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voorts blijkt uit dossier dat hoewel [slachtoffer 1] op eigen kracht het voertuig heeft kunnen verlaten dit niet gold voor [slachtoffer 2] . Zij was korte tijd bewusteloos en heeft met hulp het voertuig moeten verlaten. Verder hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moeite met het verlaten van de sloot waarin zij zich bevonden na het ongeval. [slachtoffer 2] heeft hierbij nog eens extra letsel aan haar enkel opgelopen.
De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat beide onder 2 cumulatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, namelijk dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij het ongeval aan een ander letsel was toegebracht en daardoor een ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 01 januari 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (inzittenden van een personenauto, kenteken [kenteken] ), opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld opzet met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto (merk Audi, type A8) rijdende op de weg, N2, met een aanzienlijke snelheid, abrupt naar rechts heeft gestuurd terwijl een andere personenauto (kenteken [kenteken] ), bestuurd door die [slachtoffer 1] , naast die door hem, verdachte, bestuurde personenauto reed, waardoor die [slachtoffer 1] abrupt naar rechts moest sturen om een aanrijding met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto te voorkomen, waardoor die [slachtoffer 1] de macht over het stuur is kwijtgeraakt en met die door hem, [slachtoffer 1] , bestuurde personenauto in een naast die weg gelegen sloot is beland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de N2, op 01 januari 2017 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
- terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) letsel en schade werd toegebracht,
en
- terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht (te weten die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] ), in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft subsidiair verzocht verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de door verdachte doorgebrachte tijd in voorarrest. Voorts zou dit gecombineerd kunnen worden met een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte kan zorgdragen voor betaling van een geldboete en ook een taakstraf behoort tot de mogelijkheden, al is dit laatste lastig te combineren met verdachtes vaste baan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in het verkeer schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot doodslag door een zeer ernstig levensbedreigend verkeersdelict te plegen. Hij heeft het leven van twee andere verkeersdeelnemers op het spel gezet door met aanzienlijke snelheid de auto van deze slachtoffers met zijn eigen auto van de rijbaan te drukken. Hierdoor was de bestuurder van de auto waarin beide slachtoffers zaten genoodzaakt uit te wijken om een aanrijding met verdachte te voorkomen, waarbij ternauwernood een lantaarnpaal ontweken kon worden. Dankzij dashcam-beelden van een medeweggebruiker die zich na de toedracht bij de politie heeft gemeld, staat vast wat er exact gebeurd is. De auto waarin de slachtoffers zaten is door de uitwijkmanoeuvre van de weg geraakt, in een sloot terechtgekomen en ondertussen een aantal keren over de kop geslagen. De slachtoffers hebben hierbij flink letsel opgelopen en hun auto is total loss geraakt. Er was bij [slachtoffer 1] sprake van een duimbreuk, 2 snijverwondingen aan zijn hoofd, bloeduitstortingen op de rechterschouder en flank, pijn aan de rechter elleboog, een schaafwond aan de rechterhand en een bloeduitstoting en een spierkneuzing in zijn rechterbeen.
[slachtoffer 2] had een gebroken pols, aan haar hoofd een bult en een snijwond en een verzwikte enkel. Dat de slachtoffers door de aanrijding niet dodelijk gewond zijn geraakt is niet aan verdachte te danken. De slachtoffers hebben door het voorval weken niet kunnen werken. Uit de door de slachtoffers ingediende schriftelijke slachtofferverklaringen is gebleken dat het incident diepe indruk heeft gemaakt en dat het voorval nog dagelijks angstgevoelens bij hen oproept.
De rechtbank acht de door verdachte gepleegde feiten zeer ernstig. Verdachte heeft zijn slachtoffers niet alleen verwond, maar heeft zich ook na het ongeval zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt en zich niet om hun lot bekommerd. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat hij door zijn buitengewoon gevaarlijk en agressief rijgedrag ook andere weggebruikers in direct gevaar heeft gebracht. Niet onopgemerkt dient te blijven dat tijdens het voorval bij verdachte in de auto zowel zijn vrouw als ook zijn twee jonge kinderen als medepassagiers zaten. Bijna een maand later – na het vertonen van de dashcam-beelden op televisie – heeft de vrouw van verdachte in overleg met hem pas melding gemaakt op het politiebureau van het feit dat verdachte bij het ongeval betrokken was. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid van burgers die dagelijks aan het verkeer deelnemen. Dat het delict maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt, blijkt ook uit de ophef die het vertonen van de dashcam-beelden op internet en televisie teweeg heeft gebracht bij het publiek.
De houding van verdachte
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
Verdachte is ook zelf getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten. Ter terechtzitting is door de raadsvrouw van verdachte toegelicht dat en waarom het niet goed gaat met verdachte. Verdachte heeft psychisch veel last van het ongeval en
is angstig geworden. Het filmpje van het ongeval is vaak verspreid, waaronder een periode via social media zoals Facebook. Hierbij hebben mensen zich (schriftelijk) zeer negatief uitgelaten over verdachte. De rechtbank heeft ter zitting aanschouwd dat ook dit verdachte zwaar valt.
De aan verdachte op te leggen straf zal niet alleen verdachte treffen, maar zijn hele gezin. De rechtbank begrijpt dat verdachte in verband met de door hem gepleegde strafbare feiten door zijn werkgever zal worden ontslagen. Verdachte is kostwinner, heeft een echtgenote en twee opgroeiende kinderen. De rechtbank kan deze omstandigheden echter slechts in geringe mate verdisconteren in de strafmaat, gezien de ernst van de feiten.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een periode van 6 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Vordering tot ontzegging van de rijbevoegdheid

.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zitting een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Het st
andpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt het rijbewijs van verdachte per 1 augustus 2017 aan verdachte te retourneren, zodat hij weer volledig zijn werkzaamheden bij zijn werkgever kan voortzetten.
Het oordeel van de rechtbank.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het staat vast dat de verdachte op de bewuste dag op een buitengewoon gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de stukken blijkt dat het rijbewijs van verdachte reeds is ingevorderd op grond van artikel 164 WVW 1994. De tijd gedurende welke het rijbewijs op grond van die bepaling reeds ingevorderd is geweest, zal de rechtbank op de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in mindering brengen.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de inbeslaggenomen auto (Audi A8 met kenteken [kenteken] verbeurd te verklaren.
Het st
andpunt van de verdediging.
Gelet op de noodzaak voor verdachte om over zijn auto te beschikken, zou het buiten proportioneel zijn om de auto verbeurd te verklaren, de verdediging verzoekt dan ook teruggave van de auto aan verdachte
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen auto vatbaar is voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp
en dit voorwerp behoorde ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toe. Aldus is het voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring en zal de rechtbank ook daartoe beslissen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 45, 57 en 287
Wegenverkeerswet 1994 art. 7, 176, 179 en 179a.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 2:
Overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
- Gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2
jaren
Bijkomende straf
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
- Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenbromfietsen daaronder
begrepen)
voor de duur van 3 (drie) jaren
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging (overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994)
Beslag
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Audi A8 met kenteken [kenteken]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma , voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. M.E.L. Hendriks, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant district Eindhoven basisteam De Kempen, genummerd PL2100-2017000028.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , d.d. 6 januari 2017, p. 44-47.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , d.d. 6 januari 2017, p. 52-54.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 februari 2017, p. 74-77.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting, d.d. 11 juli 2017.
6.Medische verklaring slachtoffer [slachtoffer 1] , d.d. 14 januari 2017, (datum onderzoek 1 januari 2017), p. 51.
7.Medische verklaring slachtoffer [slachtoffer 2] , d.d. 14 januari 2017, (datum onderzoek 1 januari 2017) p. 57.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting, d.d. 11 juli 2017.
9.Cd-rom met dashcam-beelden van het verkeersongeval, d.d. 1 januari 2017, ongenummerd.
10.Proces-verbaal ter terechtzitting, d.d. 11 juli 2017.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 1 februari 2017, p. 107.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 1 februari 2017, p. 106-110.