ECLI:NL:RBOBR:2017:3905

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
C/01/313123 / FA RK 16-5064
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van een minderjarige door de aspirant adoptiemoeder met instemming van de biologische ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 juni 2017 een beschikking gegeven betreffende de adoptie van een minderjarige door de aspirant adoptiemoeder. De moeder en de vader van de minderjarige hebben ingestemd met de adoptie, waarbij de moeder heeft aangegeven niet in staat te zijn om voor de minderjarige te zorgen en de verantwoordelijkheid en opvoeding aan de aspirant adoptiemoeder en de vader te willen overlaten. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, namelijk artikel 1:227 en 1:228, in overweging genomen. De minderjarige is erkend door de vader en wordt sinds zijn geboorte verzorgd door de aspirant adoptiemoeder en de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank heeft de adoptie toegewezen, waarbij is vastgesteld dat de minderjarige op het moment van het verzoek minderjarig was en dat de aspirant adoptiemoeder meer dan een jaar voor de minderjarige zorgde. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/313123 / FA RK 16-5064
Uitspraak : 20 juni 2017
Beschikking betreffende adoptie in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de aspirant adoptiemoeder,
advocaat mr. E. Kweens.
Belanghebbenden zijn:

[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader
en

[Belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de wensouder, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 september 2016;
- een brief van mr. B.M. Ressel-Witsmeer, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 18 november 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 16 februari 2017;
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 21 maart 2017.
Het verzoekschrift strekt tot adoptie door de wensmoeder
van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
Als belanghebbende is voorts opgeroepen: de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
De zaak is behandeld ter zitting van 16 mei 2017. Verschenen zijn: de aspirant adoptiemoeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader en de moeder.
Namens de raad is niemand verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De beoordeling

De feiten

Uit de moeder is geboren de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
.
De minderjarige is erkend door de vader op 17 april 2015.
De minderjarige wordt vanaf zijn geboorte verzorgd en opgevoed door de aspirant adoptiemoeder en de vader.

Het verzoek

- Het verzoek van de aspirant adoptiemoeder strekt tot adoptie van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
.
De aspirant adoptiemoeder heeft aangevoerd dat aan de voorwaarden voor adoptie is voldaan met uitzondering van de voorwaarde dat de vader alleen het gezag over [minderjarige] heeft. Het verzoek tot toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader is gelijktijdig met het onderhavige verzoek ingediend.

Het rapport van de raad

[minderjarige] woont vanaf zijn geboorte bij zijn verzorgers/opvoeders. Voor hem zijn dat zijn ouders en is zijn biologische moeder zijn tante. Ook nu hij op de hoogte is van zijn afkomst. [minderjarige] ontwikkelt zich adequaat en het is van belang dat het hechtingsproces tussen de wensmoeder en de vader en [minderjarige] onverstoord kan worden voortgezet. Er is sprake van openheid en eerlijkheid in de opvoedingssituatie. Dit is de basis waarop [minderjarige] zich verder, in de wetenschap dat hij andere biologische ouders heeft dan zijn verzorgers/opvoeders die hij als ouders beschouwt, evenwichtig kan ontwikkelen naar volwassenheid. De biologische moeder en de verzorgers/opvoeders van [minderjarige] maken allen onderdeel uit van zijn leven. Er is sprake van onderlinge betrokkenheid en warmte. Vanuit het gesprek met zijn biologische moeder kan gesteld worden dat [minderjarige] nu en in de toekomst niets te verwachten heeft op het gebied van opvoeding en verzorging van zijn biologische moeder. De raad adviseert de rechtbank om het verzoek van [verzoekster] om [minderjarige] te adopteren toe te wijzen.

De overwegingen

Het verzoek tot adoptie dient te worden getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de wensmoeder en de vader reeds meer dan drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd. De aspirant adoptiemoeder is derhalve ontvankelijk in haar verzoek tot adoptie.
Op grond van lid 3 van artikel 1:227 BW kan het verzoek alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder en de vader akkoord gaan met de adoptie van [minderjarige] door de aspirant adoptiemoeder. Bij de moeder ontbreekt de wil om voor [minderjarige] te zorgen. Daarnaast heeft de moeder de uitdrukkelijke wens om de verantwoordelijkheid en de opvoeding van [minderjarige] over te laten aan de aspirant adoptiemoeder (en de vader).
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat op dit moment en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
Op grond van de bij het verzoekschrift overgelegde bescheiden staat vast dat:
  • [minderjarige] op de dag van het verzoek minderjarig is;
  • [minderjarige] niet een kleinkind is van de aspirant adoptiemoeder;
  • de aspirant adoptiemoeder tenminste 18 jaar ouder is dan [minderjarige] ;
  • geen van de ouders het verzoek tegenspreekt;
  • de aspirant adoptiemoeder op de dag van het verzoek [minderjarige] reeds meer dan een jaar samen met de vader heeft verzorgd en opgevoed.
Nu bij beschikking van 20 juni 2017 het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige [minderjarige] is beëindigd en het gezag over deze minderjarige voortaan aan de vader alleen toekomt, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 sub g BW.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte adoptie, op grond van de artikelen 1:227 en
1:228 BW, kan worden toegewezen nu voldoende aannemelijk is geworden dat dit in het kennelijke belang van de minderjarige is en voorts aan alle daartoe door de wet gestelde vereisten is voldaan.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

De beslissing

De rechtbank:
spreekt ingaande de datum waarop de gezagswijziging over [minderjarige] in kracht van gewijsde zal zijn gegaan de adoptie uit van de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
door:
[verzoekster].
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Willemse-Schwering, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 20 juni 2017.
Conc: JWS
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.