ECLI:NL:RBOBR:2017:388

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
01/880476-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van cocaïne uit Curaçao

Op 26 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het invoeren van cocaïne uit Curaçao. De verdachte werd aangemerkt als contactpersoon aan Nederlandse zijde voor het drugstransport van 5918 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 opzettelijk dit materiaal binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 15 januari 2016, en de rechtbank heeft de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 juli 2016 gewijzigd. De verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven die de redengevendheid van het bewijs ontzenuwt. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en andere bewijsmiddelen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte een grote rol heeft gespeeld in het drugstransport. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld en nog in proeftijd verkeerde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880476-15
Datum uitspraak: 26 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2016, 3 mei 2016, 13 juli 2016, 14 december 2016 en 12 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 januari 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 juli 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curacao en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bewijsoverwegingen.

Beoordeling verklaring [medeverdachte 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 1] , die verdachte aanwijst als degene die haar heeft gevraagd het pakket waar de drugs in zat van Curaçao naar Nederland te versturen, onbetrouwbaar is en niet wordt ondersteund door andere middelen van bewijs.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie – kort gezegd – verklaard dat zij aan [medeverdachte 2] had gevraagd haar te helpen bij het vinden van een poetsadres, omdat zij inkomsten wilde genereren. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat zij wel iets voor haar had. Vervolgens ontmoette [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] thuis verdachte [verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft verdachte meerdere malen ontmoet, al dan niet in het bijzijn van [medeverdachte 2] . Tijdens een van deze ontmoetingen zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij wel een klusje voor haar had, namelijk het opsturen van een stoel en schilderijen van Curaçao naar Nederland, waarvoor zij een geldbedrag van € 10.000,-- zou krijgen, een vakantie in Curaçao en leefgeld, aldus [medeverdachte 1] .
Tijdens haar eerste verklaring bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het gesprek over het vervoer van de stoel bij haar thuis plaatsvond en dat [medeverdachte 2] niet bij dat gesprek aanwezig was. In een latere verklaring heeft [medeverdachte 1] gezegd dat het gesprek over het vervoer van de stoel bij [medeverdachte 2] thuis plaatsvond en die [medeverdachte 2] wel dat bij dat gesprek aanwezig was. De verklaringen van [medeverdachte 1] vertonen ook verschillen met betrekking tot andere details van deze ontmoetingen.
De verklaringen van [medeverdachte 1] over waar het verzoek plaatsvond en of [medeverdachte 2] erbij was zijn aldus niet consistent. Verdachte betwist de verklaring van [medeverdachte 1] , maar verklaart daar zelf, ook desgevraagd, verder niet over.
Voorts kan in het algemeen worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] haar eigen rol bagatelliseert en niet op alle punten een adequate en complete verklaring heeft afgelegd. De rechtbank zal daarom de verklaringen van [medeverdachte 1] slechts met gepaste behoedzaamheid gebruiken, namelijk alleen voor zover zij door objectieve bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Gebruiker [telefoonnummer] .
Op 21 oktober 2015 om 19:41:39 uur vond er een telefoongesprek van 00:00:32 seconden plaats tussen de gebruiker van het [telefoonnummer] en medeverdachte [medeverdachte 1] . De gebruiker van [telefoonnummer] zei: “
he ik ben bij jou”. [medeverdachte 1] antwoordde: “
oh, ik maak zo open want ik ben met Ziggo aan de lijn”.Op dat moment zagen de verbalisanten tijdens een observatie (op 21 oktober 2015 omstreeks 19:41 uur) twee mannen aan komen rijden in een auto. Vervolgens liepen die mannen naar de voordeur van het pand aan de [adresgegevens 2] . De mannen werden later in het onderzoek herkend als zijnde [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Uit vorenstaande, in samenhang bezien met het proces-verbaal stemherkenning, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [verdachte] de gebruiker was van het [telefoonnummer] .
Alias verdachte.
[medeverdachte 1] spreekt tijdens haar verklaringen bij de politie steevast over [alias verdachte] . Dat [medeverdachte 1] verdachte enkel kende als [alias verdachte] vindt zijn bevestiging in het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] voerde met de gebruiker van het [telefoonnummer] op 23 oktober 2015 omstreeks 15:06:07.
Vertrek naar Curaçao.
De vlucht van [medeverdachte 1] naar Curaçao stond gepland 11 oktober 2015 om 11:45 uur. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij samen met [alias verdachte] op 11 oktober 2015 naar Schiphol is gereden, waar zij om moest 09:00 uur inchecken. Aangekomen op Schiphol zijn ze samen naar de incheckbalie van TUI reizen gelopen en wenste [alias verdachte] haar succes. Toen [medeverdachte 1] wilde inchecken, bleek echter dat er op de betreffende vlucht geen plaatsen meer vrij waren. [medeverdachte 1] heeft [alias verdachte] toen gebeld en hem hiervan op de hoogte gesteld. [alias verdachte] schrok daarvan en wilde dat [medeverdachte 1] hem op de hoogte hield. Voorts vroeg [alias verdachte] haar te bellen wanneer ze op Curaçao was geland. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze heeft geprobeerd om verdachte te bellen nadat ze was geland, maar toen dat niet lukte met [alias verdachte] heeft ge-sms’t.
De rechtbank stelt vast dat uit de historische verkeersgegevens volgt dat er op 11 oktober 2015 tussen 09:57:38 uur en 11:32:18 uur zesmaal telefonisch contact is geweest en op 12 oktober 2015 tussen 00:001:12 uur en 09:55:46 twaalf keer sms-contact tussen het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en verdachte. Dit telefonisch contact dan wel sms-verkeer past in de verklaring van [medeverdachte 1] ter zake problemen met de geboekte vlucht dan wel het laten weten wanneer ze was geland en biedt objectieve ondersteuning aan de verklaring van [medeverdachte 1] op dat punt. Verdachte heeft geen verklaring gegeven die een ander licht werpt op deze contacten.
Aflevering pakket.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met [medeverdachte 3] naar de woning van [medeverdachte 1] is gegaan. Op de dag van de aflevering heeft verdachte telefonisch contact met zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] . Met [medeverdachte 1] gaat het over de zorgen die [medeverdachte 1] zich maakt of zij fysiek wel in staat is het pakket van de bezorger over te nemen. Verdachte wijst dan op een jongen die naar haar toe komt, waarop [medeverdachte 1] zegt dat die er al is. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 3] op dat moment bij [medeverdachte 1] is en haar daadwerkelijk helpt het pakket in ontvangst te nemen. Wanneer het pakket in de door [medeverdachte 3] bestuurde bestelbus is geplaatst, heeft deze telefonisch contact met verdachte over de route die [medeverdachte 3] met de bestelbus moet afleggen. Aan het einde van de rit van [medeverdachte 3] heeft deze contact met de inzittende van een auto die op naam van verdachtes vader staat en ook door verdachte wordt gebruikt.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte (op de achtergrond) betrokken was op het moment van afleveren van het pakket bij [medeverdachte 1] en dat hij daarna aanwijzingen gaf aan [medeverdachte 3] over waar het pakket heen moet. Dit alles biedt ondersteuning aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij op verzoek van verdachte dit pakket heeft verstuurd.
Conclusie betrokkenheid verdachte.
Voor de rechtbank staat op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, vast dat verdachte aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd om een pakket van Curaçao naar Nederland te sturen, hij haar heeft weggebracht naar Schiphol, haar in verbinding met de contactpersoon op Curaçao heeft gebracht en vervolgens bij de aflevering van het pakket op de achtergrond betrokken is geweest en heeft aangegeven waar het pakket naartoe moest.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het regelen van een vlucht en verblijf, helpen bij het vervoer), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering tijdens de invoer zelf, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte [medeverdachte 1] in contact met [betrokkene] heeft gebracht en haar heeft bewogen een pakket vanuit Curaçao naar Nederland te versturen. Hij heeft haar naar Schiphol gebracht en van haar vernomen dat ze op Curaçao was aangekomen. Bij de bezorging van het pakket was verdachte op de achtergrond aanwezig en heeft hij [medeverdachte 3] aanwijzingen gegeven waar het pakket naartoe moest.
Dit alles duidt er op dat verdachte aan Nederlandse zijde de contactpersoon voor het drugstransport was. Verdachte heeft daarmee een zeer grote rol bekleed, zonder welke het strafbare feit niet gepleegd had kunnen worden. Daarmee staat tevens voor de rechtbank vast dat verdachte wist wat er in het pakket verstopt was. Daarbij overweegt de rechtbank dat gezien het vorenstaande, verdachte voor de vastgestelde feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 5918 gram cocaïne.

De bewezenverklaring.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – welke als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht – en hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met anderen op 18 oktober 2015 ongeveer 5918 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de gebruikers van harddrugs en de maatschappij.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2016 volgt dat verdachte eerder werd veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en verdachte tijdens het plegen van onderhavig delict nog maar enkele maanden op vrije voeten was. Verdachte liep sinds 29 juni 2015 in de proeftijd van een herroeping van voorwaardelijke invrijheidsstelling. Verdachte heeft zich daardoor niet laten weerhouden om zich wederom met criminele activiteiten bezig te houden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. Uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 47, 63
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A,van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 26 januari 2017.