ECLI:NL:RBOBR:2017:3872

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
SHE 16/3487 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de status van een woning als bedrijfswoning bij een intensieve veehouderij en de milieugevolgen voor de woning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 18 juli 2017, wordt de status van de woning van eisers als bedrijfswoning bij de inrichting van vergunninghoudster beoordeeld. Eisers, die een transport- en loonwerkbedrijf runnen, hebben hun woning in 1996 gekocht, toen er nog geen intensieve veehouderij op de aangrenzende percelen was. De rechtbank oordeelt dat de woning van eisers feitelijk en planologisch geen deel uitmaakt van de inrichting van vergunninghoudster, die een intensieve veehouderij exploiteert. De rechtbank stelt vast dat de woning van eisers nooit deel heeft uitgemaakt van een veehouderij en dat de woning niet als bedrijfswoning kan worden beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van de milieugevolgen van de inrichting voor de woning van eisers, die niet zijn onderzocht in het bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen 12 weken het gebrek te herstellen en de milieugevolgen te onderzoeken. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste beoordeling van de status van de woning in relatie tot de vergunningverlening voor de veehouderij.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3487 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2017 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J. Hiemstra),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: S. van Hoof en E.G.J. Reintjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster](vergunninghoudster), te [plaats] , gemachtigde: mr. J. van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ en een vergunning krachtens artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend ten behoeve van het legaliseren van een varkenshouderij van vergunninghoudster op het perceel plaatselijk bekend [percelen] , kadastraal bekend gemeente Boekel, sectie K, [nummers] (de projectlocatie). Bij dat besluit heeft verweerder de geluidsvoorschriften 5.1.1 tot en met 5.3.3 van de bij besluit van 8 maart 2011 verleende omgevingsvergunning ambtshalve ingetrokken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghoudster is verschenen [persoon] alsmede de gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft verweerder nog de milieuvergunning van 8 maart 2011 toegezonden.

Overwegingen

1.1
Vergunninghoudster exploiteert op de projectlocatie een intensieve veehouderij en een mestverwerkingsinstallatie. De intensieve veehouderij bevindt zich op het perceel [perceel] en de mestverwerkingsinstallatie op het perceel [perceel] . Beide percelen zijn slechts gescheiden door een sloot. Voor de inrichting van vergunninghoudster is een milieuvergunning verleend op 8 maart 2011 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel. Hierin zijn de beide bedrijfsonderdelen aangemerkt als één inrichting. De woning van eisers behoort niet tot de inrichting zoals deze is begrensd op de inrichtingstekening.
1.2
Eisers wonen op perceel [perceel] . Zij hebben daar een transportbedrijf en een loonwerkbedrijf. Zij hebben de woning gekocht in 1996. Op perceel [perceel] was toen nog geen intensieve veehouderij maar een champignonkwekerij. Enige tijd na 1996 heeft vergunninghoudster de eigendom van perceel [perceel] verworven.
1.3
In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2005" (het bestemmingsplan) zijn de percelen [percelen] bestemd tot "Agrarisch Gebied" en "Agrarisch bouwblok", met de aanduiding "iv" (intensieve veehouderij). Dit bestemmingsplan is voor wat betreft perceel [perceel] destijds niet goedgekeurd door verweerder. Op perceel [perceel] geldt daarom nog steeds het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1987”. Binnen dit bestemmingsplan rust op perceel [perceel] de bestemming “Agrarische doeleinden A”.
1.4
De aanvraag van vergunninghoudster heeft betrekking op de volgende veranderingen van haar inrichting:
- stal 4 is vergund voor het huisvesten van 256 guste- en dragende zeugen traditioneel gehuisvest. Vergunning wordt gevraagd voor het houden van 232 guste- en dragende zeugen en 24 opfokzeugen op een traditioneel huisvestingssysteem;
- stal 5 is vergund voor het huisvesten van 204 guste- en dragende zeugen en 30 opfokzeugen traditioneel gehuisvest. Vergunning wordt gevraagd voor het houden van 204 guste- en dragende zeugen en 6 opfokzeugen op een traditioneel huisvestingssysteem;
- stal 7 is vergund voor het huisvesten van 50 guste- en dragende zeugen, 322 kraamzeugen en 1.134 vleesvarkens. Vergunning wordt gevraagd voor het houden van 50 guste- en dragende zeugen, 288 kraamzeugen en 1.134 vleesvarkens. De stal is en blijft voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem;
- stal 8 is vergund voor het huisvesten van 70 guste- en dragende zeugen, 4.639 gespeende biggen, te weten 1.119 biggen met een leefoppervlakte kleiner dan 0,35 m2 per dier en 3.520 biggen met een leefoppervlakte groter dan 0,35 m2 per dier) en 630 vleesvarkens, alle gehuisvest op een gecombineerd luchtwassysteem. Vergunning wordt gevraagd voor hetzelfde aantal dieren, waarbij wel het aantal van 4.639 gespeende biggen gezamenlijk wordt vermeld: sinds 1 augustus 2015 maakt de Regeling ammoniak en veehouderij voor wat betreft leefoppervlakte geen onderscheid meer tussen soorten gespeende biggen.
De aanvraag heeft geen betrekking op de overige stallen 1, 2, 3, 6, 9 en 10 waarin dus geen wijzigingen plaatsvinden.
1.5
Eisers hebben zienswijzen ingediend naar aanleiding van de ontwerpbeschikking.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de zienswijzen ongegrond verklaard en de gevraagde vergunning verleend. Het beroep van eisers richt zich slechts tegen de toestemming voor het wijzigen van de inrichting.
3.1
Eisers zijn het niet eens met de stelling van verweerders dat hun woning een bedrijfswoning is bij de inrichting van vergunninghoudster. Zij hebben hun woning gekocht in 1996 als burgerwoning. Hun woning ligt in een ander bestemmingsplan en heeft een andere bestemming dan de gronden van de projectlocatie. Perceel [perceel] vormt niet langer één bouwblok met perceel [perceel] . Omdat hun woning geen bedrijfswoning bij de inrichting is, had verweerder de milieugevolgen van de inrichting voor deze woning moeten onderzoeken.
3.2
Verweerder beschouwt de woning van eisers als een bedrijfswoning bij de inrichting van vergunninghoudster. In het bestreden besluit worden de gevolgen van de inrichting voor de woning van eisers niet onderzocht. Bij de beantwoording van de zienswijzen is wel getoetst aan artikel 3, tweede lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en aan de daarin genoemde afstand van 50 meter wordt voldaan. De stallen waar dieren worden gehouden liggen op meer dan 50 meter afstand tot de woning van eisers. In het verweerschrift wordt aangegeven dat de woning van eisers slechts bescherming geniet voor wat betreft het aspect geur. Er is volgens verweerder geen toename van geluid aan de orde omdat het bestreden besluit slechts ziet op het legaliseren van de feitelijke situatie en sprake is van een lichte afname van het eerder vergunde aantal dieren.
3.3
Vergunninghoudster heeft er op gewezen dat in de milieuvergunning uit 2011 en heeft gesteld dat de woning hierin wel wordt beschouwd als bedrijfswoning.
4.1
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat de woning van eisers feitelijk geen deel uitmaakt van de inrichting. Eisers zijn niet werkzaam in de inrichting en hebben anderszins ook niets van doen met de inrichting. De woning van eisers heeft feitelijk nooit deel uitgemaakt van een veehouderij. Voordat eisers de woning kochten maakte de woning deel uit van een champignonkwekerij en daar werden geen dieren gehouden.
4.2
De woning van eisers maakt ook planologisch geen onderdeel uit van de inrichting. Eisers merken terecht op dat op de percelen [percelen] aparte bestemmingen rusten. Weliswaar lag de woning op perceel [perceel] in het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1987” in een bouwblok dat ook lag op perceel [perceel] , maar dat bouwblok is met de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied 2005” gewijzigd. In dat bestemmingsplan heeft perceel [perceel] een apart bouwblok gekregen en die bestemming is onherroepelijk geworden. Hiermee is het oorspronkelijke bouwblok dat op beide percelen rustte kleiner geworden en uiteindelijk alleen op perceel [perceel] komen te liggen. Planologisch gezien heeft de woning op perceel Neerbroek dus ook nooit deel uitgemaakt van de veehouderij die in het bestemmingsplan “Buitengebied 2005” positief is bestemd op de percelen [percelen] .
4.3
Omdat de woning van eisers en perceel [perceel] zowel feitelijk als planologisch géén deel uitmaakt van de percelen [percelen] , is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de woning van eisers als bedrijfswoning bij de percelen heeft beschouwd. Verweerder had de vergunning, voor zover hierin wordt uitgegaan van een bedrijfswoning bij de inrichting op perceel [perceel] , moeten weigeren. Verder valt niet in te zien waarom verweerder de woning van eisers heeft getoetst aan artikel 3, tweede lid, van de Wgv, omdat de woning geen deel uitmaakt van een veehouderij en daarvan nooit deel heeft uitgemaakt. Deze toets is bovendien niet consistent, omdat hierin de veehouderij op [perceel] los wordt gezien van de mestverwerkingsinstallatie op perceel [perceel] , terwijl verweerder beide bedrijven wel als één inrichting heeft beschouwd. Een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 2.6.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9887, doet zich hier niet voor. De woning van eisers heeft nooit deel uitgemaakt van een veehouderij. Eisers hebben geen enkele zeggenschap gehad over de latere wijzigingen in het gebruik en de eigendom van perceel [perceel] en deze wijzigingen kunnen er niet toe leiden dat eisers geen of zeer beperkte bescherming kunnen genieten tegen de milieugevolgen van de inrichting van vergunninghoudster.
4.4
Anders dan vergunninghouder stelt, maakt de woning van eisers geen onderdeel uit van de inrichting in de milieuvergunning uit 2011. Integendeel, in deze milieuvergunning worden de milieugevolgen op de woning van eisers volledig beoordeeld in paragraaf 5.5 en volgende (de toetsing aan de Wgv) en paragraaf 8.4 (akoestische gevolgen).
4.5
Ook is de rechtbank van oordeel dat eisers de woning op perceel [perceel] wel in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1987” in gebruik hebben. Een loonwerkbedrijf of transportbedrijf is géén reëel agrarisch bedrijf of volwaardig agrarisch bedrijf zoals dat wordt toegelaten in het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1987”. De omschrijving van het gebruik in de notariële akte inzake de levering van de woning doet hier niets aan af. Een bestemmingsplan wordt niet gewijzigd door middel van een notariële akte maar enkel door middel van een besluit van de gemeenteraad. De rechtbank geeft met deze uitspraak geen ander oordeel dan in haar uitspraak van 3 mei 2017 (SHE 17/23), waarin is geoordeeld dat niet in geschil is dat het gebruik van de woning van eisers in strijd is met het bestemmingsplan. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel wat betreft de bescherming die de woning geniet tegen milieugevolgen.
4.6
Ter zitting heeft de rechtbank aangegeven dat het voor een oplossing van het conflict tussen eisers en vergunninghoudster het beste is als partijen na de uitspraak weten in wat voor woning eisers nu eigenlijk wonen. Hierboven is geoordeeld dat het géén bedrijfswoning is bij de inrichting van vergunninghoudster. Het is géén burgerwoning of een woning die mag worden gebruikt bij een loonwerkbedrijf. De woning mag alleen worden gebruikt als agrarische bedrijfswoning bij een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf zoals bedoeld in het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1987”. Vergunninghoudster mag hiernaast haar bedrijf exploiteren zoals dat is onherroepelijk vergund in 2011. In het bestreden besluit zijn ten onrechte de milieugevolgen van de inrichting voor de woning van eisers niet onderzocht.
4.7
De beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers voeren verder aan dat het aantal dierplaatsen de drempelwaarde uit het Besluit Milieueffectrapportage (MER) overschrijdt, zodat verweerder een MER-beoordeling had moeten uitvoeren.
5.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat weliswaar het aantal dierplaatsen wordt overschreden, maar dat de inrichting in dermate beperkte mate wijzigt dat geen sprake is van een wijziging als bedoeld in het Besluit MER. Verweerder heeft wel een vormvrije MER-beoordeling gegeven in het bestreden besluit en is van mening dat geen MER hoeft te worden opgesteld.
5.3
In het Besluit MER, bijlage A, is het begrip wijziging als volgt gedefinieerd: ”een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen”.
5.4
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige wijziging van de stal dat deze moet worden aangemerkt als de wijziging van een inrichting in de zin van onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit MER respectievelijk een wijziging. De enkele overschrijding van de drempelwaarde is daartoe onvoldoende. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7193).
6.1
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen binnen 12 weken het gebrek te herstellen en te laten onderzoeken wat de milieugevolgen zijn van het bestreden besluit voor eisers. Aan de hand van dit onderzoek kan verweerder in een herstelbesluit motiveren of hij het bestreden besluit handhaaft, wijzigt of intrekt.
6.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. De rechtbank bepaalt dat bij het nemen van herstelbesluit afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft te worden gevolgd. Wel zal het herstelbesluit op de voorgeschreven wijze bekend moeten worden gemaakt.
6.3
De rechtbank heeft in deze uitspraak duidelijkheid willen scheppen over het toegelaten gebruik van de woning van eisers. Zij verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 4.6. De rechtbank zal na ontvangst van de reacties van partijen dan wel het verstrijken van de termijn van vier weken een inlichtingcomparitie gelasten om met partijen te gaan onderzoeken of het mogelijk is om de zaak in der minne te regelen.
6.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat bij het nemen van het herstelbesluit afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.