vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/865171-16 en 01/860315-17 (ttz.gev)
Datum uitspraak: 12 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum 1] 1993,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2017 (in de zaak met parketnummer 01/865171-16) en 28 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlasteleggingen.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 7 maart 2017 respectievelijk 15 juni 2017.
Aan verdachte is onder parketnummer 01/865171-16 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), in elk
geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] 1968) opzettelijk en met voorbedachten
rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (onverhoeds en/of met kracht)
van haar fiets heeft geduwd en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft
vastgepakt en/of op het lichaam van die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of die
keel/hals heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden en/of de mond van
die [slachtoffer 1] heeft dicht gehouden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 december 2016 te [plaats] (gemeente [gemeente] )
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (onverhoeds en/of
met kracht) van haar fiets heeft geduwd en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1]
heeft vastgepakt en/of op het lichaam van die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of
die keel/hals heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden en/of de mond
van die [slachtoffer 1] heeft dicht gehouden,terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 december 2016 te [plaats] (gemeente [gemeente] )
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] (onverhoeds en/of met kracht) van haar fiets heeft geduwd en/of
de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of op het lichaam van die
[slachtoffer 1] is gaan zitten en/of die keel/hals heeft dicht geknepen en/of dicht
geknepen gehouden en/of de mond van die [slachtoffer 1] heeft dicht
gehouden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan verdachte is onder parketnummer 01/860315-17 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 december 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, en/of met verkrachting en/of met feitelijke
aanranding van de eerbaarheid door opzettelijk dreigend (in de avond) die [slachtoffer 2]
te achtervolgen en/of achter die [slachtoffer 2] aan te rennen, zulks terwijl
die [slachtoffer 2] alleen fietste (in een dorp en/of een landelijk gebied)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 01/865171-16
Primair is aan verdachte (zo begrijpt de rechtbank: enkel) tenlastegelegd de poging tot moord op aangeefster [slachtoffer 1] . Voor bewezenverklaring van dit feit is onder meer vereist dat bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank in dit geval niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van voorbedachten rade. Het enkele feit dat verdachte zich enige tijd nabij de plaats delict heeft opgehouden voordat aangeefster voorbij kwam is, ook als daarbij wordt gevoegd dat verdachte de persoon is geweest die eerder op de avond achter een andere persoon, aangeefster [slachtoffer 2] , is aangerend, onvoldoende om aan te nemen dat bij verdachte sprake is geweest van het vereiste beraad, en niet van een plotselinge gemoedsopwelling. Andere concrete aanknopingspunten voor de aanwezigheid van voorbedachten rade ontbreken voorts.
Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde poging tot moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 01/865171-16.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Verdachte is op 26 december 2016 op de [adres] te [plaats] , naar een hem voorbij rijdende fietsster gerend en heeft haar met twee handen en met kracht van haar fiets geduwd, waardoor zij ten val kwam. Direct hierop is verdachte bovenop haar gaan zitten en heeft haar gedurende ongeveer één minuut bij de keel gegrepen; enige tijd met één hand en enige tijd met twee handen. Uit de camerabeelden is af te leiden dat verdachte ruim anderhalve minuut na het van de fiets duwen van het slachtoffer van de plaats delict wegrent, terwijl zeer kort daarop een auto langs de plaats delict rijdt.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 26 december 2016 verklaard:
“Ik voelde dat ik bij mijn keel gepakt werd. Het was echt bij mijn keel en met twee handen.. Hij kneep toen al behoorlijk. Ik weet dat hij op mij ging zitten. Hij ging toen bij de zijkant van mijn keel knijpen. Hij heeft toen een hand losgelaten om zijn hand voor mijn mond te doen. Ik heb hem gekrabd. Na het krabben ging hij weer terug naar mijn keel en met zijn andere hand om mijn mond dicht te houden. Toen voelde ik ook dat mijn strot echt ingedrukt werd. Ik voelde me toen echt wegglijden. Het werd helemaal stil in me. Ik voelde me echt stikken. Op dat moment voelde ik mijn benen wegzakken en voelde ik dat ik in mijn broek plaste. Ik dacht “als ik nou niets doe dan laat hij me los”. Toen liet ik me slap worden maar toen voelde ik dat hij mijn nek met twee handen omvatte. Ik voelde toen dat hij echt mijn keel dicht kneep. Het voelde alsof ik ingesnoerd werd. Ik zag dat er een auto om de hoek kwam. Ik zag dat deze auto de [adres] ingereden kwam. Ik voelde dat hij losliet. Ik hoorde dat de man toen wegrende.”
Verbalisant [verbalisant] heeft voorts ten tijde van het opnemen van de aangifte geverbaliseerd:
“Ik zie ten tijde van het opnemen van de aangifte een rode striem onder het rechteroor van de aangeefster, ter hoogte van haar kaak.”
Het proces-verbaal sporenonderzoekvermeldt met betrekking tot het op 26 december 2016 gehouden onderzoek aan aangeefster [slachtoffer 1] het volgende:
“Ik zag dat aangeefster ontvellingen en rode plekken op haar gezicht, hals en handen had. Door mij werden de handen nader onderzocht. Ik zag op de strekzijde van haar rechterhand beschadigingen in de huid met bloed op de knokkels van haar middelvinger en wijsvingers. Op de strekzijde van de wijsvinger van haar linkerhand zag ik eveneens een beschadiging in de huid. Op de rechterzijde van haar gezicht en hals zag ik diverse plaatsen dat de huid rood gekleurd was. Ook zag ik ontvellingen en beschadigingen in de huid ter hoogte van haar kaak en haar hals. Aangeefster vertelde mij dat ze ook pijn op haar kaak en het gewricht van haar kaak voelde.”
Uit hetgeen hiervoor is beschreven kan, gelet op de de door verdachte aangegeven duur van het dichtknijpen van de keel, de door aangeefster beschreven intensiteit daarvan en de door de verbalisant waargenomen lichamelijke schade toegebracht aan aangeefster, worden vastgesteld dat verdachte aangeefster gedurende een periode van ongeveer één minuut en met meer dan geringe kracht de keel heeft dicht geknepen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in zijn algemeenheid door het met kracht dichtknijpen van de keel de dood kan intreden, doordat aldus de ademhaling onmogelijk wordt gemaakt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens aangeefster heeft gepoogd te doden. Er was dan ook sprake van vol opzet bij verdachte op de dood van aangeefster. Dat het bij een poging is gebleven is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar dat hij werd opgeschrikt door een langsrijdende auto.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 01/860315-17.
Gelet op het signalement dat door aangeefster [slachtoffer 2] is gegeven, alsmede de verklaring van verdachte ter zitting dat hij rond het desbetreffende tijdstip in de straat is geweest waar het incident heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte toen niemand anders gezien heeft, overweegt de rechtbank dat het verdachte is geweest die achter de fietsende [slachtoffer 2] heeft gerend. De rechtbank begrijpt dat dit bedreigend over kan komen en ook over is gekomen op aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van bedreiging als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Niet is vast komen te staan met welke intentie verdachte achter aangeefster is aangerend. Daarbij is van belang dat verdachte heeft ontkend dat hij de desbetreffende rennende persoon is geweest, zodat uit zijn verklaring geen aanwijzingen voor de intentie van verdachte kunnen worden geput. Naar uiterlijke verschijningsvorm valt het achterna rennen van aangeefster in de avondlijke uren op een rustige plaats voorts evenzeer te rijmen met een intentie van verdachte gericht op het toebrengen van enige vorm van letsel aan aangeefster, op het plegen van een vermogensdelict of gericht op het plegen van een zedenmisdrijf.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01/860315-17 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht ten aanzien van parketnummer 01/865171-16, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 26 december 2016 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] 1968) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] onverhoeds en met kracht van haar fiets heeft geduwd en de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en op het lichaam van die [slachtoffer 1] is gaan zitten en die keel/hals heeft dicht geknepen en dicht geknepen gehouden en de mond van die [slachtoffer 1] heeft dicht gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van hetgeen hem onder parketnummer 01/865171-16 subsidiair en 01/860315-17 ten laste is gelegd wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dienen, aldus de officier van justitie, telkens integraal te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, in het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, wordt volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met kracht, gedurende enige tijd, dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 1] . Het betreft een zeer ernstig feit, waarbij de kans bestond dat [slachtoffer 1] door verwurging om het leven zou komen. Het slachtoffer heeft van zich af moeten vechten om aan de greep van verdachte te ontkomen en ze heeft geluk gehad dat er op enig moment een auto voorbij reed, waardoor ze de verwurging heeft overleefd. Deze ervaring is voor het slachtoffer zeer beangstigend geweest en hiermee is een zeer grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit gemaakt. Het is bekend dat dergelijke feiten tot psychische schade bij het slachtoffer kunnen leiden. Het slachtoffer heeft hiervan in haar slachtofferverklaring ook op indringende wijze blijk gegeven.
De rechtbank betreurt het voorts dat er door verdachte geen enkel inzicht is gegeven in de beweegredenen voor zijn handelen. Dit klemt te meer nu in het over verdachte opgemaakte psychologisch rapport van 20 februari 2017 wordt geadviseerd, welk advies de rechtbank overneemt en tot het hare maakt, dat verdachte ten tijde van het delict volledig toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
Voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op straffen die in zaken betreffende doodslag en poging tot doodslag plegen te worden opgelegd, rekening houdend met het gegeven dat voor poging de maximumhoofdstraf een derde lager is dan de maximumhoofdstraf voor het voltooide delict. Voor een voltooide doodslag wordt in Nederland in veel gevallen een gevangenisstraf opgelegd met een duur van zeven tot dertien jaar.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank grond om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en aan verdachte een zwaardere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (01/865171-16).
De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte is weersproken, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening wat betreft de immateriële schade en vanaf de datum van het indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening wat betreft de materiële schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening wat betreft de immateriële schade en vanaf de datum van het indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening wat betreft de materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (01/860315-17).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.