ECLI:NL:RBOBR:2017:3641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
01/860223-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een 21-jarige man met een 14-jarig meisje

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje. De feiten vonden plaats op 6 september 2015 in Veghel, waar de verdachte en het slachtoffer naar de bioscoop gingen. De verdachte heeft ontucht gepleegd door het slachtoffer te tongzoenen en haar borsten, buik en schaamstreek aan te raken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de pleegdatum meerderjarig was, en dat de vordering van de benadeelde partij, die € 556,83 bedraagt, werd toegewezen, inclusief een immateriële schadevergoeding van € 200,-. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en het ontbreken van consultatiebijstand. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat er geen sprake was van vormverzuimen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf van 40 uur op, waarbij het jeugdstrafrecht werd toegepast, gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, dat psychologische hulp nodig had na de incidenten. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de bescherming van minderjarigen tegen ontuchtige handelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team
strafrecht
Parketnummer: 01/860223-16
Datum uitspraak: 07 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 mei 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 06 september 2015 te Veghel, met [slachtoffer] , geboren op 29 januari 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het tongzoenen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of buik en/of schaamstreek en/of be(e)n(en), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat, samengevat, de redelijke termijn waarbinnen de zaak moest worden berecht is overschreden. De verdediging stelt zich daarbij op het standpunt dat het advies van Reclassering Nederland is om in de zaak van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen en de zaak van een minderjarige verdachte zes maanden na het eerste verhoor moet worden afgesloten, wat in deze zaak niet is gebeurd. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er niet is voldaan aan de Salduz-voorwaarden, aangezien verdachte bij zijn eerste politieverhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad, terwijl is vastgesteld dat hij met een ontwikkelingsachterstand kampt. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een dusdanig ernstig vormverzuim, dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het feit 21 jaar oud was, en dus meerderjarig. Eventuele toepassing van het jeugdstrafrecht op een volwassene ziet alleen op de afdoening van de zaak; verder gelden in beginsel de processuele regels van het volwassenenstrafrecht. Nu dit verweer alleen is gebaseerd op overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de berechting van minderjarigen, moet naar het oordeel van de rechtbank alleen al daarom het verweer van de verdediging worden verworpen.
Ten aanzien van het recht op consultatiebijstand.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor op 21 januari 2016 de brochure ‘Mededeling van rechten verdachte voor volwassenen’ was verstrekt en hij meerdere keren is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand. Hoewel verdachte een uur eerder aan had gegeven een advocaat te willen consulteren, heeft hij vervolgens bij zijn voorgeleiding in verband met zijn aanhouding aangegeven dat hij geen advocaat wilde consulteren. Verdachte is voor aanvang van het verhoor op zijn zwijgrecht gewezen. Uit het verhoor zelf zijn geen omstandigheden naar voren gekomen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte de vragen niet begreep, dan wel dat hij op enige andere wijze tijdens het verhoor werd gehinderd door zijn ontwikkelingsachterstand. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een vormverzuim. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

De overige formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken, onder meer omdat, samengevat, de verklaringen van verdachte vanwege vormverzuimen niet meegenomen mogen worden voor het bewijs en het dossier verder onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Verder stelt de verdediging dat het door verdachte aanraken van aangeefster op haar buik en bovenbeen over de kleding heen geen ontuchtig karakter heeft. Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat de handelingen van verdachte niet strafbaar zijn omdat verdachte niet kan worden aangerekend dat hij niet wist dat aangeefster jonger was dan zestien jaar en er niets tegen de wil van aangeefster is gebeurd, en voor zover dit wel het geval zou zijn, dit verdachte niet duidelijk is geworden.
De bewijsmiddelen, verkort en zakelijk weergegeven. [1]

De verklaring van aangeefster [slachtoffer] .
Ik ben geboren op 29 januari 2001. Ik kom aangifte doen tegen [verdachte] omdat ik ben aangetast en dat vond ik niet fijn. Dat was op 6 september 2015 in Veghel. Hij kwam met een auto aan. Ik wilde meteen naar de bios, maar dat deed hij niet. Toen we daar aankwamen wilde ik uitstappen, maar toen zoende hij met de tong. Hij raakte mijn borsten aan. Toen zijn we naar de bios gegaan en zijn we gaan zitten. Toen raakte hij mij ook overal aan. Hij pakte steeds mijn been vast en daar ging hij overheen strijken. Hij ging dan naar mijn knie en dan naar boven en dan weer terug. In de bios raakte hij mij mijn borsten aan. Hij had eerst mijn been vast en toen ging hij langzaam naar boven. Ik had [verdachte] via Snapchat verteld dat ik 14 was. [2]

De verklaring van verdachte.
[slachtoffer] is dat meisje waar ik toen mee uit ben gegaan. Ik heb [slachtoffer] op 6 september 2015 opgehaald. We zijn toen met een omweggetje naar de bioscoop in Veghel gereden. Voor de film hadden we allebei gezoend. Ik heb haar aangeraakt bij haar bovenbeen en over haar buik. Het zoenen was met de tong. Het zou kunnen dat ik per ongeluk haar borsten heb aangeraakt toen ik haar buik aanraakte. Ik schrok daar wel van, dat ik iets te hoog zat met mijn hand. Het kan zo zijn dat ik per ongeluk haar bovenbeen aanraakte en omhoog wreef en haar vagina aanraakte. Daar schrok ik ook van, dat ik per ongeluk iets aan heb geraakt wat ik niet wil. Ik had mijn hand eerst op haar bovenbeen ter hoogte van de heup. Ik heb de bovenkant van haar bovenbeen aangeraakt. Toen ik haar op Snapchat een paar keer had gesproken zei ze dat ze 14 was en geen 16. Toen we op 6 september 2015 naar de bios gingen, wist ik dat ze 14 was. [3]

Nadere bewijsoverweging.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat aangeefster ten tijde van het feit 16 jaar of jonger was en dat van verdachte, gelet op zijn beperkingen, niet mocht worden verwacht dat hij zou hebben kunnen zien dat aangeefster nog geen 16 jaar oud was.
Aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte via Snapchat heeft verteld dat zij 14 jaar oud was. Verdachte ontkent dit ter terechtzitting. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze ontkennende verklaring, nu verdachte bij de politie reeds heeft verklaard dat hij voordat hij met aangeefster naar de bios ging wist dat zij 14 jaar oud was en dat zij dit via Snapchat aan hem verteld had, waarmee deze verklaring van verdachte geheel overeenkomt met wat aangeefster daarover heeft verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer, nog daargelaten dat de wetgever met het oog op de bescherming van (de belangen van) minderjarigen de leeftijd in de delictsomschrijving van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht heeft geobjectiveerd en de enkele ontkenning van wetenschap van de leeftijd van het slachtoffer op zichzelf niet aan een bewezenverklaring van dit feit in de weg kan staan.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van verdachte als bewijsmiddel kan worden gebruikt, gelet op de eerdere overweging dat geen sprake is geweest van vormverzuimen tijdens het verhoor van verdachte. Gelet op de verklaringen van aangeefster en van verdachte, zoals opgenomen onder de bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 6 september 2015, toen aangeefster 14 jaar oud was, aangeefster met de tong heeft gezoend en aangeefster heeft betast bij de borsten, de buik, de schaamstreek en een been. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of deze handelingen van verdachte als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van het tongzoenen is door de verdediging het ontuchtige karakter niet betwist. Om ten aanzien van de overige genoemde handelingen te kunnen spreken van een ontuchtige handeling zoals bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht moet er sprake zijn van een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal ethische norm. Bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van een seksueel geladen handeling zijn de aard van de handeling(en) en de omstandigheden van het geval van belang.
De omstandigheden waren in dit geval de volgende. Verdachte, een (op dat moment) 21-jarige man, gaat met aangeefster, een (op dat moment) 14-jarig meisje naar de bioscoop. Voor de film tongzoenen verdachte en aangeefster met elkaar en in de bioscoop legt verdachte zijn hand op het been en de buik van aangeefster waarbij hij de borsten en de schaamstreek van aangeefster heeft betast. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de gedragingen zoals hiervoor omschreven, onmiskenbaar een seksuele lading en zijn ze in strijd met de sociaal ethische norm gelet op de leeftijden van betrokkenen. Dat het betasten over de kleding plaatsvond, doet daaraan niet af. De verklaring van verdachte, dat al deze handelingen geen seksuele lading hadden maar enkel vriendschappelijk bedoeld waren, wordt als zijnde volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven mede gelet op zijn appjes aan aangeefster. De ten laste gelegde gedragingen van verdachte moeten dan ook worden aangemerkt als ontuchtig in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder ‘de bewezenverklaring’ nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 06 september 2015 te Veghel, met [slachtoffer] , geboren op 29 januari 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het tongzoenen van voornoemde [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten en buik en schaamstreek en een been van voornoemde [slachtoffer] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet strafbaar is omdat, samengevat, hij gezien zijn beperkingen niet hoefde te weten dat aangeefster jonger was dan zestien jaar en hij uit de handelingen van aangeefster mocht afleiden dat hij toestemming had voor de door hem verrichte handelingen.
Over de leeftijd van aangeefster en de wetenschap van verdachte hierover heeft de rechtbank in de bewijsoverweging al het nodige gezegd. Onder verwijzing hiernaar wordt het verweer van de verdediging op dit punt verworpen.
De enkele stelling dat verdachte toestemming had van aangeefster, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om de strafbaarheid van verdachte in dit geval uit te sluiten. De verdediging heeft niet aangegeven op welke strafuitsluitingsgrond een beroep wordt gedaan en welke gevolgen daaraan verbonden zouden moeten worden. Het verweer wordt ook op dit punt verworpen.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat het jeugdstrafrecht op verdachte van toepassing moet worden verklaard en eist een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uur. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, stelt de verdediging dat verdachte in dat geval moet worden berecht volgens het jeugdstrafrecht. Verder moet er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee worden gehouden dat verdachte geen strafblad heeft, de kans op recidive als laag wordt ingeschat, dat hij een lange periode in behandeling is geweest bij een psychiater en dat hij kampt met een stoornis in het autismespectrum (PDD NOS). De verdediging stelt primair dat kan worden volstaan met schuldigverklaring zonder strafoplegging en subsidiair met een geheel voorwaardelijke werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongeren in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met de officier van justitie, de verdediging en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de reclassering heeft gerapporteerd. Derhalve zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Bij het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere uitgangspunten voor straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachten.
De rechtbank heeft verder in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een (op dat moment) 14-jarig meisje. Verdachte was op dat moment 21 jaar. De ervaring leert dat dergelijke feiten langdurige, zo niet blijvende nadelige gevolgen voor (de ontwikkeling van) het slachtoffer kunnen hebben. Dat dit in het concrete geval niet anders is, blijkt uit het feit dat het slachtoffer kort na dit feit onder behandeling is gesteld. Hoewel dit incident niet de enige reden was om psychologische behandeling op te starten, was het uiteindelijk wel het laatste zetje dat nodig was.
Met het ongeclausuleerde verbod op het plegen van ontuchtige handelingen met personen onder de zestien jaar, heeft de wetgever jeugdige personen in bescherming willen nemen tegen het ondergaan van ontuchtige handelingen. Op de ander – in dit geval een volwassen man van (toen) 21 jaar – rust de verantwoordelijkheid zich van dergelijke strafbare handelingen te onthouden. De verdachte heeft daarin verzaakt en dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat verdachte voor en na dit feit niet met justitie in aanraking is gekomen, dat er sinds het feit een lange periode is verstreken, dat verdachte op eigen initiatief onder behandeling van een psychiater is geweest en dat hij zijn leven op dit moment goed op de rit heeft.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van hierna te noemen duur passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, dan wel een geheel voorwaardelijke werkstraf, zoals voorgesteld door de verdediging, niet aan de orde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij de ouders/verzorgers van [slachtoffer] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag voor vergoeding van immateriële schade van
€ 200,- en materiële schadevergoeding van € 356,83.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de inhoud van de stukken die ter onderbouwing van deze vordering zijn toegevoegd, voldoende aannemelijk is geworden dat dit feit er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat aangeefster de behandeling moest ondergaan, waarvoor zij de gevorderde kosten heeft moeten maken. Daarmee is het causale verband gegeven en daarom komt het gehele bedrag aan gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil ter zake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 36f, 77c, 77m, 77n, 77l en 247 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 556,83 subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer de ouders/verzorgers van [slachtoffer] van een bedrag van EUR 556,83 (zegge: vijfhonderdzesenvijftig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 200,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 356,83 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij de ouders/verzorgers van [slachtoffer] van een bedrag van EUR 556,83 (zegge: vijfhonderdzesenvijftig euro en drieëntachtig cent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 200,- immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 356,83 materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst het meer gevorderde af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 7 juli 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, zedenteam ‘s-Hertogenbosch, PL2100-2015199938, gesloten op 22 april 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 97.
2.Proces-verbaal aangifte, pag. 46-61.
3.Proces-verbaal verhoor meerderjarige verdachte van 21 januari 2016, pag. 17-37.