proces-verbaal
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01.070622.17
Parketnummer vordering: 13.043727.15
Datum uitspraak: 09 juni 2017
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank, locatie Eindhoven op 09 juni 2017.
Tegenwoordig zijn:
mr. C.P.J. Scheele, politierechter,
mr. W. Bos, officier van justitie en
mr. M.A.J. van der Heijden, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte/veroordeelde uitroepen.
De politierechter stelt de identiteit van de verdachte/veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte/veroordeelde, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte] ,
geboren te Bakel en Milheeze op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] .
Als raadsman is ter terechtzitting verschenen mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. J.W.J. van den Broek, advocaat te Eindhoven.
De politierechter vermaant verdachte/veroordeelde oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen en deelt haar mede dat zij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze steeds zakelijk weergegeven.
De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een dossier van de Nationale Politie, eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Noord, met dossiernummer PL2100-2017077055, afgesloten d.d. 16 april 2017, aantal doorgenummerde bladzijden: aantal blz. 25.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
- een uittreksel uit het documentatieregister d.d. 14 april 2017 betreffende verdachte/veroordeelde.
De verdachte/veroordeelde verklaart:
A.
Het klopt dat ik op 13 april 2017 de [winkel] in Eindhoven ben binnengegaan en een fietsslot en kraan in mijn handtas heb gestopt. Ik heb de beveiligingsspin van de doos van de kraan afgeschoven, waarna ik de doos in mijn handtas heb gestopt. Vervolgens ben ik de kassa gepasseerd zonder de goederen ter betaling aan te bieden.
B.
Ik heb dit gedaan omdat ik in een moeilijke situatie zat. Ik ben fout geweest en kan het niet meer terugdraaien. Ik heb er spijt van. Ik heb bij de politie geen verklaring af willen leggen, omdat ik geschrokken was van wat er was gebeurd.
U vraagt mij met wie ik in de [winkel] was. Ik ben in de [winkel] een meisje tegengekomen die ik van de sportschool ken. Ik weet niet hoe dit meisje heet. Ik heb haar niet verteld wat ik van plan was en we hebben ook niet samengewerkt. Toen ik de beveiligingsspin van de doos afhaalde, schrok het meisje. Na dit voorval ben ik het meisje weer tegengekomen in de sportschool en heb ik haar verteld dat ik een probleem heb. Ik wil de naam van het meisje niet geven.
Ik heb een gewelddadige relatie gehad. Ik heb hiervoor therapie gevolgd en heb een tijdje in de Ziektewet gezeten. De therapie is abrupt beëindigd, waartegen ik een bezwaarschrift heb ingediend. Het bezwaarschrift is gegrond verklaard. Ik heb ook zonder inkomsten gezeten, omdat het een tijd duurde voordat ik een bijstandsuitkering kreeg. In die periode heb ik geld geleend van mijn oma om eten te kunnen kopen en de huur te kunnen betalen. Ik zat financieel klem en had een kraan nodig voor in de wc. Ik heb een kraan uit het schap gepakt en heb er niet over nagedacht dat dit een dure kraan was. Het is inmiddels geregeld met mijn bijstandsuitkering. Ik volg ook weer therapie en ben een traject aan het volgen om over een tijdje weer aan het werk te kunnen gaan. Op € 150,- na heb ik mijn huurachterstand ingelopen. Ik betaal liever een geldboete in termijnen dan dat ik een werkstraf moet uitvoeren.
De raadsman overlegt een kopie van het bezwaarschrift, een brief waarin wordt aangegeven dat zijn cliënt een huurachterstand heeft en een kopie van de bankafschriften van zijn cliënt.
De politierechter merkt op dat hij voorafgaand aan de terechtzitting de camerabeelden heeft bekeken. De politierechter houdt de verdachte/veroordeelde voor dat het erop lijkt dat op de beelden te zien is dat de andere dame met blond haar de doos met de kraan meerdere keren vast heeft, de doos in haar handtas stopt en de doos er vervolgens weer uithaalt en houdt de verdachte voor dat op grond van de beelden de indruk zou kunnen ontstaan dat de diefstal door beide personen samen is gepleegd.
De verdachte/veroordeelde verklaart hierop:
Ik heb het helemaal alleen gedaan. Ik weet niet meer of het meisje de doos met daarin de kraan aan mij heeft gegeven. Ik ontken dat ik de diefstal samen met iemand anders heb gepleegd. Het meisje met het blonde haar heeft mij niet geholpen. Ik heb de kraan ook niet in haar opdracht gestolen.
Vervolgens worden de camerabeelden op zitting getoond.
Op de gestelde vragen naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden verklaart verdachte/veroordeelde:
Ik ben de voorste persoon met het donkere haar die op de camerabeelden te zien is. Ik weet niet wat het meisje met het blonde haar in haar handen heeft. Ik denk dat ik mijn telefoon in mijn handen heb, maar dat weet ik ook niet zeker. Op een gegeven moment is inderdaad te zien dat het meisje met het blonde haar en ik dichtbij elkaar staan. Ik kan echter niet zeggen dat dit het moment is waarop ik de goederen in mijn tas heb gestopt. Ik denk dat het meisje haar telefoon in haar tas stopt en de telefoon vervolgens weer uit haar tas haalt.
De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over.
De officier van justitie eist een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens verzoekt de officier van justitie de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van
€ 400,- toe te wijzen.
Aan de verdachte/veroordeelde en de raadsman wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd.
Mijn cliënt bekent de kraan en het fietsslot te hebben gestolen. Echter ontkent zij dit samen met iemand anders te hebben gedaan. Wat betreft de bewezenverklaring refereer ik me aan uw oordeel.
Ik verzet me wel tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 400,-. Ik wil u een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam overleggen waarin is bepaald dat een voorwaardelijk opgelegde straf alleen ten uitvoer kan worden gelegd als er een kopie van het vonnis in het dossier zit. De uitspraak van 21 augustus 2015 ontbreekt in het dossier, waardoor de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer kan worden gelegd.
De politierechter merkt op dat in het dossier van de rechtbank wel een kopie van het vonnis zit.
De officier van justitie merkt op:
De raadsman heeft toegang tot het digitale dossier. Dit dossier is zowel voor het Openbaar Ministerie als voor de rechtbank en de verdediging exact hetzelfde. Het kan dus niet zo zijn dat enkel in het dossier van de verdediging het vonnis ontbreekt.
Wanneer de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen, wil ik u verzoeken termijnbetaling toe te staan. Voor het overige kan ik mij vinden in de eis van de officier van justitie.
Aan de officier van justitie wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de verdediging is aangevoerd.
De officier van justitie voert aan:
Volgens mij is het niet mogelijk om bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde geldboete termijnbetaling toe te staan. Op basis van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht lijkt er weinig ruimte te bestaan voor toevoeging van extra voorwaarden aan een voorwaardelijk opgelegde straf. Ik verzet mij niet tegen termijnbetaling, maar ik weet niet of dit wettelijk mogelijk is.
Aan de verdachte/veroordeelde en de raadsman wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd. De raadsman maakt hiervan geen gebruik.
Aan de verdachte/veroordeelde wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De verdachte/veroordeelde verklaart:
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 april 2017.
Aan verdachte/veroordeelde is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 13 april 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fietsslot en/of een kraan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [winkel] (gelegen aan de [adres winkel] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 13.043727.15 is aangebracht bij vordering van 14 april 2017. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de Politierechter te Amsterdam
d.d. 26 januari 2016.
De formele voorvragen.
De dagvaarding en de vordering voldoen aan alle wettelijke eisen. De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde en de vordering kennis te nemen. Geen omstandigheden zijn gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.