ECLI:NL:RBOBR:2017:3487

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
01/995038-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aansprakelijkheid van een chemiebedrijf voor het niet treffen van veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van zware ongevallen

Op 27 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een chemiebedrijf dat wordt beschuldigd van het niet treffen van de noodzakelijke maatregelen om zware ongevallen te voorkomen. De zaak betreft een incident op 7 december 2014, waarbij 3,45 ton methaan vrijkwam tijdens werkzaamheden aan een pomp in de fabriek. Dit leidde tot de vorming van een explosieve gaswolk. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf opzettelijk niet alle maatregelen had getroffen die nodig waren om de risico's voor mens en milieu te beperken, in strijd met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en artikel 5 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden niet volgens de voorgeschreven procedures zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot de lekkage van methaan. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de officier van justitie het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de handelingen van de medewerkers van het bedrijf, die in strijd met de veiligheidsprocedures hebben gehandeld, aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.

De rechtbank heeft een geldboete opgelegd van € 210.000, waarvan € 70.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van het bedrijf voor milieudelicten, en de medewerking van het bedrijf aan het onderzoek. De uitspraak benadrukt de hoge veiligheidsnormen waaraan bedrijven in de chemische sector moeten voldoen, vooral in het kader van de risico's van zware ongevallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995038-16
Datum uitspraak: 27 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[bedrijf] .,

gevestigd te [adres] [pleegplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 7 december 2014 in de gemeente [naam gemeente] als degene die een inrichting dreef, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoorde, gevestigd [adres] te [pleegplaats] , al dan niet opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken,
immers heeft zij met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden aan of met betrekking tot het installatiegedeelte van de [naam fabriek] , bestaande uit pomp GA-301 S met leidingen -in strijd met de eigen global procedure Line & Equipment Opening voor deze als Hot L&EO aangemerkte werkzaamheden de voorgeschreven kritische procedure niet gevolgd bij deze werkzaamheden en/of
-de risico's op de aanwezigheid van methaan onder druk in dat installatiegedeelte onvoldoende onderzocht en/of onderkend, zulks terwijl één of meer afsluiters lekten/doorlieten en/of -een leiding geopend, terwijl deze niet drukvrij van methaan was en/of
-bij het openen van die leiding onvoldoende maatregelen genomen om een eventuele emissie van methaan zoveel mogelijk te (kunnen) beperken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Aan verdachte, een internationaal chemiebedrijf met vestiging in [pleegplaats] , provincie Zeeland, is verweten dat zij opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken.
Als gevolg van het verrichten van werkzaamheden aan een pomp is 3,45 ton methaan vrijgekomen, waardoor een explosieve gas- of dampwolk in de fabriek is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit in de opzet-variant wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht op grond van de navolgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd:
- de bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2017, inhoudende zakelijk weergegeven:
Het klopt dat op 7 december 2014 in de fabriek in [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] werkzaamheden zijn verricht aan of met betrekking tot het installatiegedeelte van de [naam fabriek] , bestaande uit pomp GA-301 S met leidingen. De pompasafdichting van de betreffende pomp diende vervangen te worden. Elke ongeveer 1,5 jaar moet de pompasafdichting van een pomp vervangen worden. Om dat te doen moet de installatie geopend worden. In dit geval was bij de voorbereiding geconstateerd dat een afsluiter naar de pomp nog doorliet en er nog enige druk op de leiding stond. De leiding diende te worden afgesloten door een steek te zetten. Omdat dat achter een doorlatende afsluiter diende te gebeuren zijn de werkzaamheden conform de lokale site procedure aangemerkt als Hot Line &Equipment Opening (L&EO). In die site procedure is in strijd met de eigen global procedure Line & Equipment Opening Standard bepaald dat voor een Hot L&EO achter een doorlatende afsluiter niet een geschreven kritische procedure hoeft te worden gevolgd.
Bij het zetten van de steek is uitgegaan van een onjuiste veronderstelling wat betreft de druk in het betreffende installatiegedeelte. Dit komt doordat de manometer bij het betreffende installatiegedeelte de druk op een ander punt in de installatie mat dan de medewerkers dachten. Als gevolg daarvan is een leiding geopend die in het geheel niet drukvrij van methaan was.
Degene die de leiding daadwerkelijk heeft geopend, heeft bovendien de bouten op een onjuiste wijze losgedraaid als gevolg waarvan de pakking is verschoven waardoor de leiding niet meer kon worden dichtgemaakt. De wijze waarop de bouten moeten worden losgemaakt is niet terug te vinden in de site procedure die is gevolgd. Deze procedure was op dat punt niet specifiek genoeg.
  • het relaasproces-verbaal, vanaf p. 5 tot en met 13;
  • het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 1] , p. 43 ev;
  • het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 2] , p. 58 ev;
  • het geschrift, zijnde Line & Equipment Opening Standard, p. 102-113;
  • het geschrift, zijnde 1KO-02-34 Wisselen / uit bedrijfname GA-301+S
  • het geschrift, zijnde L3D 06.05.14 Praktische invulling openen leidingen en equipment LHC, bijlage 2 Afdelingstemplate voor een L&EO risicoanalyze, p. 236-245
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Op grond van vorengenoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Er is 3,45 ton methaangas vrijgekomen door een lekkage, die is ontstaan bij het openen van een leiding. Het vrijkomen van dit methaangas had gelet op de door verdachte zelf becijferde hoeveelheid eenvoudig kunnen leiden tot een zwaar ongeval in de zin van de Brzo.
Door de werknemers van verdachte is niet op de juiste plek gemeten hoe hoog de druk in de leiding was. Het was de operator die aanwezig was niet duidelijk dat de manometer de druk op een andere plek mat dan waar de leiding zou worden opengemaakt. Hierdoor is de leiding open gemaakt terwijl daar nog methaangas met hoge druk aanwezig was, wat niet had dienen te gebeuren. Door de medewerkers van de contractor/aannemer die de leiding openmaakten, zijn vervolgens de bouten op zodanige wijze losgemaakt dat de opening, op het moment dat het methaangas eruit ontsnapte, niet meer dichtgemaakt kon worden. Beide fouten zouden niet zijn gemaakt als in de procedures preciezer was beschreven welke werkzaamheden op welke wijze hadden moeten worden verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ontstaan van de lekkage toe te rekenen aan de rechtspersoon [bedrijf] . Daarvoor zijn een aantal omstandigheden van belang. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden aan de pomp en leiding zijn verricht conform de instructies van [bedrijf] , door medewerkers van door [bedrijf] ingehuurde contractors, onder supervisie van medewerkers van [bedrijf] en dat de werkzaamheden zijn verricht in het kader van het productieproces van [bedrijf] . Ook pasten deze in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] .
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de natuurlijke personen verrichte handelingen, dan wel handelingen die verricht hadden moeten worden, toegerekend kunnen worden aan de rechtspersoon.
De rechtbank is verder van oordeel dat bij verdachte voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen op het ontstaan van de gegeven situatie. Daarvoor is van belang dat [bedrijf] een Brzo-bedrijf is. Gewerkt wordt met uiterst brandgevaarlijke en explosieve stoffen. Onder die omstandigheden mag van [bedrijf] verwacht worden dat zij er alles aan doet om onveilige dan wel gevaarlijke situatie te voorkomen, immers voor [bedrijf] gelden de hoogst mogelijke veiligheidsnormen. Alleen al uit hoofde van het Brzo heeft [bedrijf] een bijzondere zorgplicht. Binnen de locatie [naam gemeente] zijn van de globale standaard afwijkende procedures vastgesteld en vastgelegd ten aanzien van een risicovolle werkzaamheid als het openen van een leiding achter een doorlatende afsluiter. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank aanvaard dat niet werd gewerkt volgens de eigen globale standaard, en daarmee het risico op het optreden van een incident als het onderhavige. Het op onderdelen ontbreken van een voldoende specifieke instructie, heeft aan dat risico bijgedragen.
De rechtbank is verder van oordeel dat opzet van een natuurlijk persoon onder omstandigheden kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Dit is in ieder geval mogelijk wanneer aan een bepaalde functionaris het in het kader van de bedrijfs- of beleidsvoering is opgedragen of overgelaten om activiteiten te verrichten of initiatieven te ontplooien voor de rechtspersoon. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die medewerkers verrichten binnen hun bevoegdheden daar in ieder geval onder vallen. Nu hiervan sprake is kan ook het opzet van de individuele medewerkers worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de betreffende medewerkers bewust in afwijking van de global standard hebben gewerkt en op onoordeelkundige wijze de leiding hebben geopend, zodat opzet bewezen verklaard kan worden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 7 december 2014 in de gemeente [naam gemeente] als degene die een inrichting dreef, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoorde, gevestigd [adres] te [pleegplaats] , opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken,
immers heeft zij met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden aan of met betrekking tot het installatiegedeelte van de [naam fabriek] , bestaande uit pomp GA-301 S met leidingen
-in strijd met de eigen global procedure Line & Equipment Opening voor deze als Hot L&EO aangemerkte werkzaamheden de voorgeschreven kritische procedure niet gevolgd bij deze werkzaamheden en
-de risico's op de aanwezigheid van methaan onder druk in dat installatiegedeelte onvoldoende onderzocht en/of onderkend, zulks terwijl één afsluiter lekte/doorliet en
-een leiding geopend, terwijl deze niet drukvrij van methaan was en
-bij het openen van die leiding onvoldoende maatregelen genomen om een emissie van methaan zoveel mogelijk te (kunnen) beperken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een geldboete van € 220.000,-.
De officier van justitie heeft daarbij de omstandigheid meegewogen dat verdachte vaker voor milieudelicten is veroordeeld. Anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de geringe overschrijding van de redelijke termijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht rekening te houden met de volgende aspecten:
  • er zijn geen slachtoffers gevallen en er is geen grote materiële schade ontstaan;
  • er zijn beheersmaatregelen getroffen om herhaling te voorkomen;
  • verdachte heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek van de Inspectie;
  • het laatste vergelijkbare incident dateert al van 2008.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte maakt onderdeel uit van de wereldwijde [bedrijf] . Door de aard van de werkzaamheden in [pleegplaats] behoort verdachte tot de zwaarste categorie risicobedrijven waarbij altijd een dreigend gevaar bestaat voor zware ongevallen. Relatief kleine fouten kunnen enorme gevolgen hebben voor mens en milieu.
Verdachte heeft in de onderhavige zaak opzettelijk niet alle maatregelen getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2017. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Deze eerdere veroordeling door de rechtbank Breda van 24 maart 2014 met betrekking tot strafbare feiten gepleegd in de jaren 2005 tot en met 2008 is echter eerst op 22 juni 2016 onherroepelijk geworden. De rechtbank weegt deze omstandigheid wel mee bij de straftoemeting. Uit het uittreksel blijkt overigens nog van meer veroordelingen dan wel transacties wegens milieudelicten.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij volledige medewerking heeft geleverd aan het onderzoek en op de terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven. Ook blijkt uit de ter terechtzitting overgelegde stukken dat verdachte de procedures inmiddels heeft gewijzigd en ook overigens is geprobeerd lering te trekken uit het incident.
Wat betreft de geringe overschrijding van de redelijke termijn volstaat de rechtbank met de enkele constatering daarvan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de geldboete voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 63, 91 Wetboek van Strafrecht;
art. 1.1, 5 en 36 Besluit risico's zware ongevallen 1999;
1.1, 8.40 en 22.2 Wet milieubeheer;
1a, 2, 6 en 87 Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon. De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straf:
een
geldboete van € 210.000,00waarvan
€ 70.000,00 voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, genummerd 481400088.