ECLI:NL:RBOBR:2017:3394

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
01/865034-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing door vermenging van chemicaliën in flatwoning met gevaar voor derden

Op 21 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 maart 2016 in zijn flatwoning in [gemeente] een ontploffing heeft veroorzaakt. De verdachte heeft in zijn woning chemicaliën en brandbare stoffen vermengd met behulp van keukenmachines, wat leidde tot een explosie die gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zijn dochtertje met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en onvoorzichtig heeft gehandeld, wat resulteerde in de ontploffing. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar is wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van het veroorzaken van de ontploffing door onvoorzichtigheid. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van 130 gram hennep en het bezitten van twee wapens, een boksbeugel en een stroomstootwapen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 67 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Tevens is onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865034-16
Datum uitspraak: 21 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 mei 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te [gemeente] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in de (flat)woning [adres 2] aldaar een aantal chemicaliën en/of brandbare stoffen (met behulp van elektrische mixers) te vermengen en/of bewerken en/of verwerken en/of aanwezig te hebben, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende (flat)woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning [adres 2] en/of omliggende woningen aanwezige personen (waaronder zijn, verdachtes, dochtertje), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te [gemeente] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onoplettend en / of onachtzaam in de (flat)woning [adres 2] aldaar een aantal chemicaliën en/of brandbare stoffen (met behulp van elektrische mixers) heeft vermengd en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig gehad, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat in die (flat)woning een ontploffing teweeg werd gebracht, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de omliggende (flat)woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor in die woning [adres 2] en/of omliggende woningen aanwezige personen (waaronder zijn, verdachtes, dochtertje), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
(artikel 158 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 130 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 juncto 11 Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Eindhoven , een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 13 Wet wapens en munitie)
4.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Eindhoven (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 1 primair.

De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig om te kunnen vaststellen dat de aanmerkelijke kans bestond dat bij het mengen van petroleumether (chemicaliën) en cocabladeren een gasmengsel zou ontstaan dat explosief was. Voor zover die kans feitelijk wel aanmerkelijk is te achten, is de rechtbank van oordeel dat zulks dan niet zodanig naar algemene ervaringsregels bekend is te achten dat de verdachte zich daarvan bewust had moeten zijn en dus de aanmerkelijke kans op het intreden van het gevolg willens en wetens had aanvaard.

Bewijs met betrekking tot feit 1 subsidiair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte schuld heeft aan het teweeg brengen van de ontploffing in zijn woning, waarbij levensgevaar voor een ander, zijn dochtertje, en gevaar voor goederen te duchten was. Verdachte heeft buitengewoon onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte geen schuld heeft gehad aan het ontstaan van de ontploffing en heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de oorzaak van de ontploffing is geweest.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 31 maart 2016 (de rechtbank leest: 30 maart 2016) omstreeks 23.40 uur stonden verbalisanten in [gemeente] voor de verkeerslichten van de kruising [straten] . Zij zagen een groep mensen bij een flatgebouw, zijde [adres] , staan.
Ter plaatse zagen verbalisanten veel glas op de grond liggen. Zij zagen dat er een kozijn en een stuk gordijn over het balkon hing. Zij hoorden diverse mensen die buiten stonden het volgende zeggen: “Er heeft een explosie plaats gevonden. Het hele gebouw trilde”. Bij nader onderzoek bleek dat het pand aan de [adres] gelegen was. [2]
Door medewerkers van de technische recherche is op 31 maart 2016 een brandonderzoek ingesteld naar aanleiding van een explosie die plaatsvond in een pand aan de [adres] te [gemeente] . Dit betrof een appartement, gesitueerd op de eerste verdieping.
Direct na de hal aan de rechterzijde was de kinderslaapkamer.
De explosie c.q. explosieve verbranding had plaatsgevonden in de kinderslaapkamer. Als gevolg hiervan was de ruit van het slaapkamerraam geheel vernield.
De (naar binnen draaiende) toegangsdeur van de slaapkamer was uit de sponning gedrukt en lag vernield, gedeeltelijk in de tegenover gesitueerde deuropening van de keuken.
Van de beide kledingkasten ontbraken de beide deuren van de rechterkast. Van de linker kast was aan de kast de linker kastdeur aanwezig. Naast de linker kast stond tegen de wand een kastdeur. Bij nader onderzoek van deze kastdeur bleek dit de rechter kastdeur van het linker kastdeel. Op de vloer voor de genoemde kasten lagen twee stukken van een kastdeur. In de deuropening van de kinderslaapkamer, half in de slaapkamer en hal, lag een kastdeur op de vloer.
Door verbalisanten werd de originele situatie van de kastdeuren van het rechter kastdeel gereconstrueerd. De rechter deur bestond uit een geheel. De linker deur was gebroken en bestond uit twee stukken. Op de binnenzijde van zowel de rechter- als de linker deur was een bruine verkleuring in een spatpatroon aanwezig. Op de binnenzijde van de linker deur was een aftekening van een groter vlak aanwezig. Aan de buitenzijde op het gebroken onderste deel van de linker deur was een zwarte verkleuring in de vorm van een roetaanslag aanwezig.
In het rechter kastdeel stonden op de bodem 4 keukenmachines (mixers). De eerste en derde machine (gezien van links naar rechts) waren voorzien van een mengkom, waarin een bruin/groene substantie werd aangetroffen. Gedeeltelijk om de kop van de derde en vierde mixer waren gesmolten plastic draagtassen aanwezig. Op de bovenzijden van de tweede en derde mixer was een bruine verkleuring aanwezig, gedeeltelijk in de vorm van een spatpatroon en een noppenpatroon. Tegen de binnenwanden van het rechter kastdeel was een bruine verkleuring zichtbaar, soortgelijk aan de verkleuring op de binnenzijde van de eerdergenoemde kastdeuren. De verkleuring was aanwezig in gedeeltelijk een spatpatroon en een noppenpatroon. Op de vloer voor de kast werd kunststof materiaal aangetroffen voorzien van een noppenpatroon, dat paste bij het patroon van de afdrukken op de binnenwand en op de mixer.
Op de vloer voor het rechter kastdeel werden diverse goederen aangetroffen. Onder deze goederen was een kunststof fles, voorzien van een etiket met opschrift “petroleumether” en o.a. de waarschuwingssymbolen “schadelijk voor de gezondheid” en “licht ontvlambaar”. Achter de kasten nabij de rechterwand werd een soortgelijke fles gevonden. Beide flessen bevatten een kleine hoeveelheid vloeistof. Voor de kast op de vloer stonden vijf blikken met witte schroefdop, elk voorzien van een etiket met het opschrift “verfverdunningsmiddel” en de waarschuwingssymbolen “schadelijk” en “licht ontvlambaar”.
De vier aanwezige keukenmachines in het rechter kastdeel waren elk aangesloten op het elektriciteitsnet. Van de keukenmachines waren twee machines voorzien van een mengkom.
In beide mengkommen was een donkere poedervormige substantie aanwezig. Deze substantie rook naar de aanwezigheid van petroleumether.
Resumé
Door de gebruiker van de keukenmachines werden stoffen in de mengkom vermengd met een licht ontvlambare (vloei)stof. Bij dit proces kwamen dampen vrij die in de beperkte ruimte van de kast een explosief (gas)mengsel konden vormen. Volgens verkregen informatie waren twee keukenmachines in werking die volgens een tijdschema in- en uitgeschakeld werden. Door de (geringe) vonkvorming bij het in- c.q. uitschakelen van een keukenmachine kon een explosief (gas)mengsel een ontploffing veroorzaken.
Bij de ontploffing ontstond gemeen gevaar voor personen en/of goederen. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 juni 2017 verklaard dat er op 30 maart 2016 een ontploffing heeft plaats gehad in zijn woning aan de [adres] te [gemeente] en dat zijn dochtertje op het moment van de ontploffing in zijn slaapkamer op bed lag. Verdachte heeft verklaard dat hij een aantal keukenmachines/mixers heeft aangeschaft en in de kast op de slaapkamer van zijn dochtertje heeft gezet. Hij heeft verklaard dat hij in de ochtend voor de ontploffing 280 gram theepoeder heeft genomen en in een van de mixers heeft gedaan. Hij heeft 65 gram kaliumcarbonaat en 200 ml warm water toegevoegd en de mixer aangezet. Na drie kwartier sloeg die mixer dan af. Hij herhaalde het mixen steeds tot een uur of zes. Hij heeft toen in de mixer ongeveer 300 milliliter petroleumether gegoten en na het mengen heeft hij de machine weer een keer aangezet voor drie kwartier. Rond 23.30 uur heeft hij de mixer weer aangezet. Hij heeft de deur van de kast en de deur van de slaapkamer dicht gedaan en is in de woonkamer gaan zitten. Kort daarop volgde een harde knal. Toen hij ging kijken, zag hij op de slaapkamer van zijn dochtertje dat de deur van de kamer in de hal lag. De keukendeur lag ook in de hal. De deuren van de kast lagen op de grond. Hij zag dat in de kast de mixer nog steeds draaide met nog vloeistof er in. Hij heeft die knop uitgezet en de stekker eruit getrokken. Hij zag veel rook en walm in die kamer. Toen hij buiten kwam, zag hij dat de gevel uit zijn woning lag. [4]
De rechtbank stelt op grond van voorgaande bewijsmiddelen vast dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat op 30 maart 2016 rond middernacht een ontploffing heeft plaats gehad in zijn flatwoning aan de [adres] te [gemeente] . Door het veroorzaken van de ontploffing heeft verdachte gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt.
Het gemeen gevaar voor goederen is evident aanwezig geweest, nu er sprake is van een woning in een flatgebouw en er in elk geval gemeen gevaar voor de omliggende flatwoningen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen dat levensgevaar voor personen is ontstaan, ook niet voor verdachtes dochtertje die in een naastgelegen slaapkamer lag te slapen. Zij is ongedeerd gebleven en niet voorzienbaar was dat zij dodelijk getroffen zou kunnen worden. De rechtbank acht daarentegen wel bewezen dat voor verdachtes dochtertje gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Door de enorme kracht van de explosie waardoor delen van deuren deels in de hal waren terechtgekomen hadden deze stukken zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken als het dochtertje van verdachte uit de slaapkamer was gekomen en in de hal had gestaan. Verdachte mag van geluk spreken dat zijn dochtertje niet gewond is geraakt.
Het verweer van de verdediging dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de oorzaak van de ontploffing is geweest wordt door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank staat genoegzaam vast dat de ontploffing is ontstaan in de kast, waar verdachte bezig was met het mengen van diverse chemicaliën en coca-thee. Door de technische recherche is onderzoek gedaan naar de explosie en zij heeft op basis van haar bevindingen de hiervoor vermelde conclusie getrokken. De rechtbank heeft onvoldoende redenen om te twijfelen aan de conclusie van de technische recherche over de oorzaak van de explosie. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat andere mogelijke oorzaken van de ontploffing redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten en dus niet aannemelijk zijn geworden.

Bewijs met betrekking tot feit 2.

Op 31 maart 2016 werd een onderzoek ingesteld in de woning aan het adres [adres 2] te [gemeente] . De politie relateert dat in de tweede grote slaapkamer rechts in totaal 130 gram gedroogde hennep in een doos en een vuilniszak is aangetroffen. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de hennep van hem was en dat het zeker minder dan 130 gram was, aangezien er ook takjes bij zou zouden zitten.
De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de politie. De omstandigheid dat het gedroogde hennep betreft maakt het ook minder waarschijnlijk dat er bij de hennep veel afval heeft gezeten. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 maart 2016 te [gemeente] 130 gram hennep aanwezig heeft gehad.

Bewijs met betrekking tot feiten 3 en 4.

De rechtbank volstaat, gelet op artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het hem onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft bekend.
Feit 3:
De rechtbank acht op grond van:
- het proces-verbaal van bevindingen (pag. 96 eindpv)
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2017
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 maart 2016 te Eindhoven een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Feit 4:
De rechtbank acht op grond van:
- het proces-verbaal van bevindingen (pag. 28-29 eindpv)
- het proces-verbaal onderzoek wapen (90, 91 eindpv)
- kennisgeving van inbeslagneming stroomstootwapen (bijlage 3 bij afzonderlijk proces-
verbaal raadkamer)
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2017
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 maart 2016 te Eindhoven een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1 subsidiair.
op 30 maart 2016 te [gemeente] , aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam in de (flat)woning [adres 2] aldaar een aantal chemicaliën en brandbare stoffen met behulp van elektrische mixers heeft vermengd, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat in die (flat)woning een ontploffing teweeg werd gebracht, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de omliggende (flat)woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zijn, verdachtes, in die woning [adres 2] aanwezige dochtertje, ontstond.
2.
op 31 maart 2016 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 130 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
op 31 maart 2016 te Eindhoven , een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
4.
op 31 maart 2016 te Eindhoven een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert:
- een gevangenisstraf voor de duur van 67 dagen, met aftrek van voorarrest,
- een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen boksbeugel en het inbeslaggenomen
stroomstootwapen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Het opleggen van een nadere straf en/of een voorwaardelijke straf is niet passend en geboden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweeg brengen van een ontploffing in zijn woning aan de [adres] te [gemeente] . Een delict als het onderhavige is een ernstig feit en veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid onder omwonenden. Als gevolg van de ontploffing is er veel schade in en rondom de woning ontstaan. Verdachte mag verder van geluk spreken dat niemand gewond is geraakt. Hij heeft zijn jonge dochtertje aan serieuze risico’s blootgesteld door onbekommerd te experimenteren met brandbare stoffen en chemicaliën in de woning waar zij verblijft. Ook omstanders hadden door het rondvliegende glas kunnen worden getroffen.
Verder heeft verdachte op 31 maart 2016 in zijn woning te [gemeente] een hoeveelheid hennep, een boksbeugel en een stroomstootwapen aanwezig gehad. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Illegaal wapenbezit door particulieren is ongewenst, onder meer vanwege de mogelijke escalatie van conflicten waarbij men zich bediend van dergelijke wapens. De aanwezigheid van hennep en wapens in een woning waar eveneens een zeer jong kind verblijft is zorgelijk te noemen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer terzake artikel 3 van de Opiumwet. De rechtbank weegt dit ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met het rapport van drs. R. Zwaan, psycholoog, van 2 september 2016 waaruit volgt dat verdachte in relatie tot de bewezen verklaarde feiten als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting voorts rekening met het rapport van de reclassering van 27 september 2016, waaruit blijkt dat de reclassering geen aanleiding ziet voor het opleggen van bijzondere voorwaarden aan de verdachte. De reclassering heeft van betrokkene vernomen dat hij actie heeft ondernomen om via zijn huisarts naar de GGzE verwezen te worden in verband met zijn depressieve klachten en heeft hij hulp van Wij [gemeente] . Verder zouden betrokkene en zijn ex-vriendin vanuit Jeugdzorg zijn verwezen naar stichting Idris voor gezinsondersteuning met betrekking tot hun dochtertje.
Gelet op de hulpverlening die inmiddels rondom verdachte is opgestart, ziet ook de rechtbank op dit moment geen aanleiding tot het opleggen van een reclasseringstoezicht.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 67 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 90 uur passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 10, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 57 en 158 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet;
2 en 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1 subsidiair:aan zijn schuld te wijten zijn van ontploffing, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat en terwijl daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaatT.a.v. feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbodT.a.v. feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

T.a.v. feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4: * Gevangenisstraf voor de duur van 67 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
* Taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
* Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een boksbeugel
en een stroomstootwapen, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven , genummerd Bvh 2016071143, sluitingsdatum 4 juni 2016..
2.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 23-24
3.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pag. 66-68
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 juni 2017
5.Eindpv. pag. 28-29: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] in samenhang bezien met pag. 87: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] .