ECLI:NL:RBOBR:2017:3281

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
17_847
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling subsidieverlening voor instandhouding van rijksmonument in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch (eiser) over de subsidieverlening voor instandhouding van het rijksmonument 'De Vestingwerken'. Eiser had een subsidieaanvraag ingediend voor het project 'Instandhouding Vestingwerken', waarbij verweerder een subsidie van € 524.132,00 had verleend voor bepaalde werkzaamheden aan het monument, maar andere werkzaamheden aan de bekledingsmuur niet subsidiabel had verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de bekledingsmuur monumentale waarde heeft, en dat de werkzaamheden aan deze muur niet strekten tot instandhouding van de monumentale waarden van het rijksmonument. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de kosten voor de werkzaamheden aan de bekledingsmuur niet subsidiabel heeft kunnen achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekledingsmuur, die in de jaren '70 is gebouwd, geen monumentale waarde heeft en dat de werkzaamheden aan deze muur niet gericht zijn op het voorkomen van verval of vervolgschade aan de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat voor subsidieverlening aan de werkzaamheden aan de bekledingsmuur moet worden voldaan aan de vereisten van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) en de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/847

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, eiser
(gemachtigden: ing. I.M.M. Scheffers, J.C. van Vliet, mr. J.H.M. van den Eertwegh),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. K. el Addouti, dr. I.M. Contant en mr. L van Eijndhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een subsidie verleend van € 524.132,00 voor het rijksmonument met monumentnummer 21949 (‘De Vestingwerken’) te ‘s-Hertogenbosch op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). Verweerder heeft de subsidieaanvraag voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afgewezen subsidieaanvraag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2.
Op 21 maart 2016 heeft eiser een subsidieaanvraag ingediend voor het project
Instandhouding Vestingwerken ’s-Hertogenbosch. De Vestingwerken zijn aangewezen als beschermd rijksmonument en zijn op 5 oktober 1965 als beschermd monument ingeschreven in het rijksmonumentenregister. In de redengevende beschrijving staat:
“(…) Locatie: Vestingmuren met bastions; langs de Aa en langs de Dommel,’s-Hertogenbosch(…)De latere bevestiging, waarbij de oorspronkelijke stenen muur in verloop van tijd is vervangen door een bemuurde, in XIX opnieuw beklampte, aarden wal, waartegen bastions (XVII) zijn aangebouwd, is aan alle drie de zijden van de stad nog grotendeels aanwezig met rondelen en hekels. (…)
1.3.
Bij de subsidieaanvraag heeft eiser onder andere een Excel-overzicht met opschrift
‘Periodiek Instandhoudingsplan’, een Handboek Vestingwerken, een Overzichts-fotodocumentatie en een Beheerplan 2017-2022 Vestingwerken Gemeente ‘s‑Hertogenbosch overgelegd. Een deel van de begrote instandhoudingskosten waarvoor eiser subsidie heeft gevraagd, heeft betrekking op de posten ‘Vervangen voegwerk en beschadigd metselwerk’ aan de muur op de locaties Zuidwal, Bastion Oranje, Entree Binnenhaven, Spinhuiswal, Buitenhaven, Oliemolensingel, Kasterenwal, Noordwal en Muntelwal (opgenomen in het Excel-overzicht met opschrift ‘Periodiek Instandhoudingsplan’ onder de STABU-code 22).
1.4.
De muur waarvan eiser het voeg- en metselwerk wil vervangen, de zogenaamde bekledingsmuur, is een muur die bij restauratie in de periode van 1977-1979 voor de
17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur is geplaatst. De bekledingsmuur is tegen de 17e‑eeuwse en middeleeuwse muur aangebouwd en in de loop der jaren steeds uitgebreid. Hierdoor is de 17e-eeuwse en middeleeuwse muur ingekapseld en niet of nauwelijks meer zichtbaar. Op diverse plaatsen is een betonlaag, door partijen aangeduid als ‘betonschijf’, aangebracht tussen de 17e-eeuwse en middeleeuwse muur en de bekledingsmuur.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het totale bedrag aan subsidiabele kosten berekend op € 1.048.264,00 en, nu het subsidiepercentage 50% is, het subsidiebedrag op € 524.132,00 becijferd. De subsidie voor de post ‘Vervangen voegwerk en beschadigd metselwerk’ is voor vier locaties (Zuidwal, Bastion Oranje, Entree Binnenhaven, Spinhuiswal) verleend en voor de overige vijf locaties (Buitenhaven, Oliemolensingel, Kasterenwal, Noordwal en Muntelwal) afgewezen. Als motivering voor deze afwijzing geeft verweerder dat deze werkzaamheden niet strekken tot instandhouding van het monument en zijn monumentale waarden, omdat het werkzaamheden betreffen aan de nieuwe bekledingsmuur. Die bekledingsmuur heeft geen monumentale waarde.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden voor de posten ‘Vervangen voegwerk en beschadigd metselwerk’ voor de locaties Buitenhaven, Oliemolensingel, Kasterenwal, Noordwal en Muntelwal (de vijf locaties) terecht niet subsidiabel zijn gesteld en het primaire besluit in stand gelaten. Volgens verweerder is geen sprake van onderhoud aan een monumentaal onderdeel van het beschermde monument. De bekledingsmuur is een niet-monumentale (nieuwe) muur met een oude monumentale kern (de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur). Onderhoud aan dit niet-monumentale onderdeel strekt niet tot behoud van de aanwezige monumentale waarden van het beschermde monument. De werkzaamheden aan de bekledingsmuur zijn ook niet gericht op het voorkomen van verval van of vervolgschade aan de monumentale onderdelen van het beschermde monument.
Tijdens de zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de bekledingsmuur weliswaar deel uitmaakt van de onroerende zaak die als monument is aangewezen en dus deel uitmaakt van het monument, maar dat deze bekledingsmuur geen monumentale waarde heeft. Monumentale waarde heeft alleen de ingekapselde 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur. Daarom strekken de werkzaamheden aan de bekledingsmuur niet tot instandhouding van de monumentale waarden van het monument. De werkzaamheden voldoen daarom, wat betreft de vijf locaties, niet aan artikel 4 van de Sim en hoofdstuk 1.1., aanhef en onder a, sub 1o en onder b van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (de Leidraad), aldus verweerder.
3.
Het in deze zaak toepasselijke wettelijke kader staat in de bijlage, die achter deze uitspraak is gehecht.
4.1.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan artikel 4 van de Sim en hoofdstuk 1.1. onder a en b van de Leidraad. Hierdoor is volgens eisers de hoogte van de subsidie verkeerd berekend. Volgens eiser bedragen de subsidiabele kosten € 2.270.359,88 en bedraagt de daarmee samenhangende subsidie € 1.135.179,94. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgevoerde werkzaamheden wel strekken tot instandhouding van het monument en haar monumentale waarden als bedoeld in hoofdstuk 1.1. van de Leidraad, aanhef en onder a, sub 1o, omdat de bekledingsmuur ook deel uitmaakt van het monument. Deze is onlosmakelijk verbonden met de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur, waardoor het monument dus meer omvat dan de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur. Tijdens de zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de bekledingsmuur ook monumentale waarde heeft. Dit volgt volgens eiser uit de redengevende beschrijving.
Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden aan de bekledingsmuur noodzakelijk zijn ter voorkoming van verval en vervolgschade aan de
17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur, als bedoeld in hoofdstuk 1.1. aanhef en onder b van de Leidraad.
4.2.
De vraag die de beroepsgrond ter beoordeling voorlegt is of verweerder in redelijkheid de kosten voor de werkzaamheden voor voeg- en metselwerk voor de vijf locaties niet subsidiabel heeft kunnen achten.
Voor het antwoord op die vraag is allereerst van belang of is voldaan aan het vereiste in hoofdstuk 1.1., aanhef en onder a, sub 1o van de Leidraad, te weten het vereiste dat de werkzaamheden aan de bekledingsmuur strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden. Hoofdstuk 1.1. van de Leidraad moet immers, naar het oordeel van de rechtbank, zo worden uitgelegd dat, om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, altijd moet zijn voldaan aan dit vereiste. Dit volgt uit de zinsnede “
met dien verstandedat kosten
uitsluitendsubsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden” [cursivering rechtbank].
De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden aan de bekledingsmuur voldoen aan dit vereiste als de bekledingsmuur monumentale waarde heeft. Daarnaast is de rechtbank met partijen van oordeel dat de werkzaamheden aan dit vereiste voldoen als de bekledingsmuur weliswaar geen monumentale waarde heeft, maar de werkzaamheden zijn gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade aan de 17e‑eeuwse en middeleeuwse vestingmuur, zoals bedoeld in hoofdstuk 1.1., aanhef en onder b van de Leidraad.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bekledingsmuur monumentale waarde heeft. De omstandigheid dat de bekledingsmuur onderdeel is van de onroerende zaak die als beschermd monument is aangewezen, maakt nog niet dat deze ook monumentale waarde heeft. Uit het hiervoor (in rechtsoverweging 1.2.) weergegeven deel van de redengevende beschrijving kan dit niet worden afgeleid, omdat de bekledingsmuur daarin niet wordt genoemd. Uit het woord “
latere” in die beschrijving volgt evenmin dat de bekledingsmuur is bedoeld, zoals eiser heeft betoogd. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat de bekledingsmuur, die eind jaren ’70 is gebouwd, nog niet bestond toen de vestingmuur in 1965 als monument werd geregistreerd. Dit heeft eiser niet bestreden. Eiser heeft daarom onvoldoende aangetoond dat de aanpassingen aan de muur in de periode 1977-1979 ook in het register zijn opgenomen en deel hebben uitgemaakt van de aanwijzing tot monument. Eiser heeft ook op de zitting niet concreet gesteld uit welke documenten dit wel kan worden afgeleid. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat de bekledingsmuur monumentale waarde heeft. Op die grond kan dus niet worden aangenomen dat is voldaan aan het vereiste dat de werkzaamheden strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden. De beroepsgrond faalt in zoverre.
4.4.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de werkzaamheden zijn gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade aan de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur, als bedoeld in hoofdstuk 1.1., aanhef en onder b van de Leidraad. Ook dit heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
Eiser heeft aangevoerd dat de werkzaamheden aan de bekledingsmuur nodig zijn om scheurvorming aan de bekledingsmuur en daarmee indringend vocht te voorkomen, dat tot inwatering, vorstschade en/of worteldruk aan de 17e-eeuwse en middeleeuwse vestingmuur kan leiden. Eiser is van mening dat de betonschijf hiertegen onvoldoende bescherming biedt. Volgens eiser zullen deskundigen ten aanzien van betontoepassingen in een metselomgeving beamen dat het achterwege laten van groot onderhoud leidt tot grote risico’s, zoals het verlies van samenhang tussen de betonschijf en het achterliggende historische metselwerk door vorst (in het bijzonder aan de boven en onderzijde van de betonschijf).
Verweerder heeft de noodzaak om onderhoud te plegen aan de bekledingsmuur om degradatie (verval van of vervolgschade) aan de oude monumentale kern te voorkomen betwist. Volgens verweerder biedt de achterliggende betonschijf wel degelijk voldoende bescherming tegen eventueel verval van de 17e-eeuwse en middeleeuwse kern.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op die betwisting, op de weg van eiser had gelegen om zijn stelling met bescheiden (bijvoorbeeld een verklaring of rapport van een deskundige) te onderbouwen en aan de hand daarvan te motiveren waarom de betonschijf onvoldoende bescherming biedt. Dit heeft eiser niet gedaan. Uit de door eiser bij de subsidieaanvraag overgelegde bescheiden kan die noodzaak niet worden afgeleid. De enkele verwijzing naar wat deskundigen zullen beamen, volstaat evenmin.
Dit betekent dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden aan de bekledingsmuur werkzaamheden zijn zoals bedoeld in hoofdstuk 1.1., aanhef onder a en onder b van de Leidraad.
4.5.
De conclusie is daarom dat verweerder in redelijkheid de kosten voor de werkzaamheden voor voeg- en metselwerk voor de vijf locaties niet subsidiabel heeft kunnen achten. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M.J. Korthuis-Becks, voorzitter, mr. M.L.W.M. Viering en mr. J. Lie, leden, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BijlageIngevolge artikel 7.3., eerste lid van de Erfgoedwet kan een aanvraag voor een meerjarige subsidie worden verstrekt voor het normale onderhoud van rijksmonumenten.
Artikel 1.1. van de Erfgoedwet definieert een ‘rijksmonument’ als monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister en ‘normaal onderhoud’ als: de noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de monumentale waarden.
Ingevolge artikel 7.7., eerste lid stelt onze Minister nadere regels voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in de artikelen 7.2. en 7.3, eerste en derde lid.
Ingevolge artikel 10.2 berust, voor zover in deze zaak van belang, de Subsidieregeling instandhouding monumenten na de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op artikel 7.7, eerste lid van deze wet.
Op grond van artikel 2 Sim kan de minister jaarlijks aan de eigenaar van een rijksmonument of zelfstandig onderdeel op aanvraag voor een periode van zes kalenderjaren subsidie voor het normale onderhoud van dat monument verstrekken.
In artikel 4 van de Sim is bepaald dat subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen die als zodanig zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij deze regeling is opgenomen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c. en d. wordt, onverminderd artikel 7.6. van de Erfgoedwet een aanvraag om subsidie in ieder geval geweigerd voor zover de subsidie naar het oordeel van de minister niet noodzakelijk is voor het normaal onderhoud van het rijksmonument of zelfstandig onderdeel, respectievelijk voor zover de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt gevraagd naar het oordeel van de minister niet sober en doelmatig zijn.
Ingevolge hoofdstuk 1.1. van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten zijn subsidiabel de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen, voor zover dat is bepaald in deze bijlage, met dien verstande dat:
a.kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden:
1º.strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden;
2º.sober en doelmatig zijn;
3º.technisch noodzakelijk zijn; en
4º.zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies;
b.kosten voor werkzaamheden gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade subsidiabel zijn;
c.kosten voor werkzaamheden gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen subsidiabel zijn;
(…)